ECLI:NL:RBAMS:2019:6583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
13/751551-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot XTC/MDMA

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Elblag op 31 december 2012, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 20 augustus 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die betoogde dat er onduidelijkheid bestond over de samenstelling van de XTC-pillen en dat er mogelijk sprake was van dubbele bestraffing, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de Poolse autoriteiten bevestigden dat de XTC-pillen MDMA bevatten en dat er geen reden was om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zou krijgen na zijn overlevering aan Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751551-19
RK nummer: 19/3838
Datum uitspraak: 3 september 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 december 2012 door
the Regional Court in Elblag, II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:

II K 441/11: een vonnis van 9 mei 2012 van
the District Court in Braniewo, II Criminal Division;

II K 346/08: een
aggregate sentencevan 28 juli 2008
van the District Court in Braniewo, II Criminal Division;

II K 54/10: een vonnis van 19 maart 2010 van
the District Court in Braniewo, II Criminal Division.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot deze vonnissen hebben geleid.
In zaak
II K 441/11wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
In zaak
II K 346/08wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 3 maanden en 18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
In zaak
II K 54/10wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Verder wordt in het EAB melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 14 mei 2012, te weten een
decision of the District Court in Braniewo, II Criminal Division(referentie:
II K 305/12). De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Het aanhoudingsbevel en de vonnissen betreffen in totaal de 23 feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
3.1.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de vonnissen
II K 346/08en
II K 54/10aangevoerd dat niet duidelijk is of de betreffende XTC-pillen de stof MDMA bevatten. Het antwoord van de Poolse autoriteiten geeft hierover geen uitsluitsel. De raadsvrouw heeft gewezen op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:5782) die ziet op een executie-EAB. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank het Openbaar Ministerie de opdracht te geven hierover duidelijkheid te vragen bij de Poolse autoriteiten. De behandeling van de zaak dient om die reden te worden aangehouden.
Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat met betrekking tot vonnis
II K 346/08in het EAB de indruk wordt gewekt dat mogelijk sprake is van een dubbele bestraffing. Ook vanwege deze onduidelijkheid dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden, aldus de raadsvrouw.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit het antwoord van 29 juli 2019 van de Poolse autoriteiten volgt dat de XTC-pillen MDMA bevatten. Bovendien zijn de feiten in Polen bewezen verklaard en dient de uitvoerende justitiële autoriteit niet te treden in de beoordeling van het bewijs. Er is geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het IRC bij e-mail van 9 juli 2019 de volgende vraag heeft gesteld aan de Poolse justitiële autoriteiten:
Could you inform me whether the XTC pills contain the substance MDMA?
Bij e-mail van 29 juli 2019 heeft
the Regional Court in Elblag, 2nd Penal Divisiondie vraag als volgt beantwoord:
The name XTC refers to the active substance MDMA, which is synonymous with ecstasy – a drug available on the market in a form of capsules or tablets.
Gelet op de vraagstelling en het antwoord kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de Poolse autoriteiten in deze zaak hebben bedoeld te zeggen dat de XTC-pillen MDMA bevatten. Deze situatie verschilt van de situatie in de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 8 augustus 2017; in die zaak werd immers door de Poolse autoriteiten meegedeeld dat “niet kon worden vastgesteld dat de (…) XTC pillen de werkzame stof MDMA bevatten.”
Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in onderdeel E) van het EAB na ‘4. in case
II K 54/10’ bij b) achter het derde gedachtestreepje staat
: ‘in the period from March 2009 till June 2009 he gave[naam]
a psychotropic substance (…) and he committed the offence within 5 years of serving in the period from (…) an aggregate sentence of 2 years and 2 months of imprisonment and 2 years and 6 months imprisonment adjudicated by a cumulative sentence of 28.07.2008 by the District Court in Braniewo in case, file signatureII K 346/08for the offence of the article 59 paragraph 1 of the law of 29.07.2005 on prevention of drugs abuse and others.’
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande tekst aldus moet worden begrepen dat het vonnis met nummer
II K 346/08wordt genoemd ter onderbouwing van het feit dat sprake was van recidive. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar lezing dat mogelijk sprake is van een dubbele bestraffing. Ook dit verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het in zaak
II K 346/08onder feit d) weergegeven feit en de in de zaak
II K 441/11weergegeven feiten moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 20, te weten:
 zaak
II K 346/08onder feit d):
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
 zaak
II K 441/11:
oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
 zaak
II K 305/12:
opzetheling;
 zaak
II K 346/08:
a):
opzettelijk gebruik maken van een vervalst identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
b):
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
c):
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
e):
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
 zaak
II K 54/10:
a):
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
b):
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
c):
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft doorschaft door middel van braak;
d):
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft doorschaft door middel van inklimming.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1
Inleiding
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925)
een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het
arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 11 juli 2019 zijn de vragen beantwoord door de
District Court in Braniewo. De
Regional Court in Elblagheeft de vragen bij brief van 29 juli 2019 beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- de toenmalige president van de
Regional Court in Elblagis op 17 oktober 2017, vóór het einde van zijn termijn, ontslagen door de Minister van Justitie. Op 6 februari 2018 heeft de minister ook de toenmalige president van de
District Court in Braniewoontslagen, eveneens vóór het einde van diens termijn;
  • in de
  • sinds het moment van de invoering van wetswijzigingen in 2017 is er een disciplinaire procedure gestart tegen de voormalige president van de
- in de
Regional Court in Elblagen de
District Court in Braniewohebben geen schriftelijke vermaningen door de Minister van Justitie aan een president van een rechtbank plaatsgevonden.
Daarnaast is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen bekend dat er op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof nog geen beslissing genomen.
5.2
Standpunt van de raadsvrouw
De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 20 augustus 2019 aangevoerd dat hij in contact staat met een advocaat in Polen, die het Poolse strafdossier heeft ingezien. De Poolse advocaat heeft de opgeëiste persoon meegedeeld dat de rechter die zijn zaak zal gaan beoordelen, naar alle waarschijnlijkheid een samengesteld vonnis zal gaan wijzen en dat de hoogte van de straf zeker niet in het voordeel van de opgeëiste persoon zal uitvallen. De betreffende Poolse rechter heeft de opgeëiste persoon al eerder strafrechtelijk veroordeeld en is op de hoogte van het feit dat de opgeëiste persoon zijn straf niet heeft uitgezeten. De rechter zal bevooroordeeld zijn en geen juiste uitspraak doen.
Vanwege zijn criminele verleden in Polen is de opgeëiste persoon bovendien bang om naar een Poolse gevangenis te worden overgebracht.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door de
District Court in Braniewoen de door de
Regional Court in Elblaggegeven antwoorden zorgwekkend zijn. Gelet daarop moet de overlevering primair worden geweigerd. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om de Poolse autoriteiten in staat te stellen om volledige antwoorden te geven op de vragen.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de tweede vraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de derde vraag stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen informatie voorhanden is op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
5.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 5.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
5.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
5.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon zijn stelling dat hij in Polen door een bevooroordeelde rechter zal worden berecht, op geen enkele wijze onderbouwd.
Evenmin noopt de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon zal worden vervolgd tot die conclusie. De verdenking ziet op een commuun delict. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op zodanige wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat dat dit aanleiding zou kunnen geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
District Court in Braniewoen de
Regional Court in Elblagnegatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de Poolse justitiële autoriteiten nadere vragen te stellen - zoals door de raadsvrouw is verzocht.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 231, 311 en 416 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, 26 en 55 Wet Wapens en Munitie en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Elblag, II Criminal Department(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.