ECLI:NL:RBAMS:2019:792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
13/689062-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige en de gevolgen voor de verdachte

Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak is voortgekomen uit een onderzoek naar seksuele uitbuiting van de minderjarige aangeefster, die op het moment van de feiten tussen de twaalf en zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 9 augustus 2013 seks heeft gehad met de aangeefster, die toen veertien jaar oud was. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enige inconsistenties, en heeft deze ondersteund door ander bewijs, waaronder getuigenverklaringen.

De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 240 uren geëist, terwijl de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan het ten laste gelegde feit en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, toegewezen tot een bedrag van € 1.099,57, bestaande uit materiële en immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de bescherming van de kwetsbare aangeefster in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/689062-15
Datum uitspraak: 5 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 april 2018 van 22 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. G.J.M. van Spanje, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/689064-15) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) (13/689063-15).

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 19 mei 2014 is door het team mensenhandel in Amsterdam het strafrechtelijk onderzoek 13Pelotas gestart naar de seksuele uitbuiting van de minderjarige [persoon 1] (hierna: aangeefster). Verdachten in die zaak waren [verdachte inzake 13pelotas 1] en [verdachte inzake 13pelotas 2] . [verdachte inzake 13pelotas 1] en [verdachte inzake 13pelotas 2] zijn beiden, zowel door de rechtbank Amsterdam als het gerechtshof Amsterdam, vrijgesproken van mensenhandel. [verdachte inzake 13pelotas 1] is in beide instanties veroordeeld voor ontucht, onder meer met aangeefster.
Verdachte zou een van de klanten van aangeefster zijn geweest.
Tenlastelegging
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 9 augustus 2013 seks heeft gehad met aangeefster die toen ouder dan twaalf, maar jonger dan zestien jaar was.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaringen van aangeefster kunnen voldoende betrouwbaar worden geacht. Ze is meerdere malen op professionele wijze gehoord door de politie die daarbij niet sturend is opgetreden. Haar verhaal is op hoofdlijnen consistent en is chronologisch goed gestructureerd, ondanks alle emoties die haar verklaringen met zich meebrengen. Ze verklaart consistent over de adressen waar ze seks zou hebben gehad met verdachte en de medeverdachten en met wie ze seks heeft gehad. Ook worden verschillende onderdelen van haar verklaringen ondersteund door ander bewijs. Aangeefster heeft verdachte aangewezen op een foto als een van de mannen met wie ze seks heeft gehad, verdachte heeft op de [adres 2] gewoond en heeft gewerkt bij [naam eetzaak] . Ook kent hij aangeefster als [persoon 1] .
3.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De verklaringen van aangeefster worden niet ondersteund door ander bewijs en zijn onvoldoende betrouwbaar en onvoldoende geloofwaardig.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft op 16 mei 2014 aangifte gedaan van mensenhandel tegen (hoofdverdachte) [verdachte inzake 13pelotas 1] . Ze leerde hem in april 2013 kennen en kreeg een relatie met hem. Tijdens deze relatie moest aangeefster tegen betaling seks met andere mannen hebben. Ze was toen veertien jaar oud. Aangeefster is vervolgens op 16 oktober 2014, 19 januari 2015 en 13 september 2018 nader gehoord.
Naar aanleiding van haar aangifte is aangeefster op 2 juni 2014 met verbalisanten gaan rondrijden, omdat ze in haar aangifte verklaarde dat ze kon aanwijzen waar de mannen zouden wonen met wie ze seks zou hebben gehad. Toen verbalisanten en aangeefster een korte stop maakten om een broodje te eten (nadat ze medeverdachte [medeverdachte 1] , van Afghaanse nationaliteit, tijdens het rijden had aangewezen (die buiten op een paaltje zat)), verklaarde aangeefster ongevraagd dat ze met nòg twee Afghaanse mannen seks had gehad. Deze mannen betaalden ieder dertig euro en zorgden voor eten en drinken. Aangeefster wees vervolgens de woning op het adres [adres 2] aan als de woning waar deze twee mannen woonden. Uit onderzoek bleek dat op dit adres onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren ingeschreven.
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat een van de mannen met wie ze seks had lichte ogen en blond haar had, maar inmiddels kaal was. Ook had hij bij [naam eetzaak] in de stad gewerkt en zat hij op school om de Nederlandse taal te leren. Die school was in de buurt van de [buurt] . Toen haar een foto van verdachte werd getoond, herkende ze hem als de man met wie ze seks had gehad. Naast de tweede Afghaanse man, een man met donker haar die aan de hand van een foto door aangeefster is herkend als [medeverdachte 2] , woonde er nog een derde man in de woning, een man met donkerblond haar. De woning bestond onder meer meerdere slaapkamers en een woonkamer waar meerdere matrassen lagen. Aan de keuken grensde een dakterras. De seks vond plaats in een van de slaapkamers, waar een eenpersoons matras op de grond lag.
3.3.2
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met aangeefster. Hij kent aangeefster wel, als ‘ [persoon 1] ’, en ze is in de woning aan de [adres 2] geweest. Ze was een vriendin van [medeverdachte 2] .
3.3.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft op de essentiële onderdelen consistent verklaard. Ze heeft in haar aangifte en in alle nadere verhoren specifiek verklaard over twee Afghaanse mannen die aan de [adres 2] woonden en met wie ze tegen betaling om en om seks had. Voor zover haar verklaringen inconsistenties bevatten, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Voor deze inconsistenties zijn immers meerdere oorzaken denkbaar, bijvoorbeeld het forse tijdsverloop en de destijds nog zeer jeugdige leeftijd van aangeefster.
Aangeefster heeft daarnaast op een gedetailleerde wijze de woning aan de [adres 2] beschreven en kon de woning ook direct aanwijzen. Deze beschrijving komt grotendeels overeen met de beschrijving die verdachte van deze woning heeft gegeven. Zo heeft hij bij de politie onder meer verklaard dat er in de woonkamer twee matrassen lagen en dat de keuken toegang gaf tot een balkon. Daarnaast heeft verdachte onder meer verklaard dat hij in 2011 of 2012 bij [naam eetzaak] heeft gewerkt en dat hij in de buurt van het [buurt] op school zat, wat overeenkomt met hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard. Tot slot is aan aangeefster de vraag gesteld wat verdachte over haar zou kunnen vertellen. Hierop antwoordde ze dat hij zou kunnen vertellen dat ze [persoon 1] heet. Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie aan de hand van een foto van aangeefster verklaard dat hij haar als [persoon 1] kende.
Gelet op de gedetailleerde omschrijving van de woning en de mate waarop deze overeenkomt met de beschrijving die verdachte van zijn eigen woning heeft gegeven, constateert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dat dat aangeefster in de woning aan de [adres 2] is geweest. Verdachte ontkent dit ook niet. Tot zover komen de verklaringen van aangeefster in grote mate overeen met de verklaringen van verdachte. Deze verklaringen van aangeefster vindt de rechtbank dan ook voldoende betrouwbaar. Haar verklaringen over de seks die ze met verdachte heeft gehad, herhaalt ze keer op keer en ze weerspreekt de daartegenover staande enkele ontkenning van verdachte. In zedenzaken komt het echter veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Er wordt niet als eis gesteld dat de bevestiging betrekking heeft op de delictsgedraging of op de betrokkenheid van verdachte bij die delictsgedraging. [1] In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal, nu de delictsgedraging ondersteuning vindt in verklaringen van getuigen. Het dossier bevat een verklaring van [persoon 2] die in 2013 bevriend was met aangeefster. [persoon 2] heeft verklaard dat aangeefster haar in december 2013 vertelde dat ze met oude mannen moest neuken voor geld. Ze huilde toen ze dit vertelde, ze was emotioneel en ze schaamde zich. Ook [persoon 3] , contactpersoon bij Jeugdbescherming, heeft waargenomen en in haar rapportage opgenomen dat aangeefster erg emotioneel werd toen ze erover sprak dat ze met verschillende mannen seks had gehad.
Van belang vindt de rechtbank de waarnemingen van [persoon 2] en [persoon 3] : ze hebben beiden gezien dat aangeefster emotioneel werd zodra de seks met de mannen ter sprake kwam. Deze waarnemingen zijn niet terug te voeren op aangeefster waardoor deze naar het oordeel van de rechtbank kunnen dienen als ondersteuning van haar verklaringen. De rechtbank vindt, alle bewijsmateriaal bij elkaar genomen en als geheel overziend, bewezen dat verdachte seks heeft gehad met aangeefster die toen de leeftijd had tussen de twaalf en zestien jaar. Aangeefster heeft wisselend verklaard over het aantal keren dat ze met verdachte seks heeft gehad. De rechtbank kan daardoor niet met voldoende zekerheid vaststellen dat er meerdere keren seks heeft plaatsgevonden. Vast staat wel dat er minstens één maal seks is geweest en de rechtbank zal dit dan ook in de bewezenverklaring opnemen.
Nu aangeefster heeft verklaard dat ze op 9 augustus 2013 naar [naam instelling] is gegaan en dat er vanaf die datum geen betaalde seks meer heeft plaatsgevonden, beschouwt de rechtbank die datum als einddatum van de pleegperiode.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 9 augustus 2013 in Amsterdam met [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 1999, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [persoon 1] , immers heeft hij, verdachte, zijn stijve penis in de vagina van voornoemde [persoon 1] geduwd en/of gebracht.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen gevorderd, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast heeft ze een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand gevorderd met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit waardoor geen straf of maatregel moet volgen. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft seks gehad met een meisje dat in de bewezen verklaarde periode veertien jaar oud was, terwijl hij zelf destijds (net) eenentwintig jaar oud was.
De wetgever heeft buitenechtelijke seks met jeugdigen – zoals aangeefster die ten tijde van het seksueel contact met verdachte de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt - uitdrukkelijk verboden, onder meer in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De reden hiervoor is de bescherming van de persoonlijke en seksuele integriteit van jeugdigen die, gelet op hun leeftijd, onvoldoende in staat worden geacht de consequenties van hun handelen te overzien of zichzelf te beschermen tegen misbruik van hun kwetsbaarheid. Vanwege die kwetsbaarheid heeft de wetgever seksueel contact tussen een volwassene en een jeugdige in beginsel als ontuchtig en strafbaar aangemerkt. Verdachte heeft de kwetsbaarheid van aangeefster misbruikt voor zijn eigen behoeftebevrediging. Hij heeft zijn seksuele behoefte boven het belang van aangeefster geplaatst en daarmee geen enkel respect getoond voor de persoonlijke en seksuele ontwikkeling van aangeefster. In beginsel is dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
De rechtbank houdt verder rekening met het tijdsverloop dat in deze zaak speelt. Verdachte is op 20 januari 2015 aangehouden en verhoord. Hij is op 21 januari 2015 opnieuw verhoord en in vrijheid gesteld. Dat de zaak pas op 22 januari 2019, vier jaar later, inhoudelijk wordt behandeld, is, ondanks dat er gevolg is gegeven aan door verdachte gewenste onderzoekshandelingen, niet enkel en alleen aan hem te wijten. Dit maakt dat de rechtbank in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur de maximale taakstraf van 240 uren, in combinatie met een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, in deze zaak het meest passend acht.
De rechtbank zal verdachte geen voorwaardelijke straf meer opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Uit het strafblad van verdachte, gedateerd 18 december 2018, blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, ook niet na de bewezen verklaarde periode. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak verdachte een spreekwoordelijke stok achter de deur op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 99,57 aan materiële schadevergoeding en € 3.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
De materiële schade
Door het bewezen verklaarde feit is aan de benadeelde partij rechtstreekse schade toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is voldoende onderbouwd. Deze zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het strafbare feit, te weten 9 augustus 2013.
De te vergoeden materiële schade van € 99,57 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel (zie rubriek 7.3) wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat de schade ziet op kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van de zaken van zowel verdachte als de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dit betekent dat verdachte het volledig bedrag moet betalen, tenzij deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
7.2
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat op grond van hetgeen namens de benadeelde partij is aangevoerd omtrent de psychische gevolgen die het bewezen verklaarde feit op haar heeft gehad alsook de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, een immateriële schadevergoeding van € 1.000 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het strafbare feit, te weten 9 augustus 2013. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
7.3
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straffen
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 1.099,57 (duizendnegenennegentig euro zevenenvijftig) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 99,57 aan materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag dat ziet op de materiële schade, te weten € 99,57, te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag dat ziet op de immateriële schade, te weten € 1.000, te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 1.099,57 (duizendnegenennegentig euro zevenenvijftig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover het bedrag aan materiële schade van € 99,57 reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2019.
[...]

Voetnoten

1.Onder meer HR 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094) en HR 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM2452).