ECLI:NL:RBAMS:2019:7560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
AMS 19/2244
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanwijzing als gemeentelijk monument en belanghebbendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een direct omwonende, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om een scheepswerf als gemeentelijk monument aan te wijzen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd beschouwd. Eiseres was van mening dat zij wel belanghebbende was, omdat zij als omwonende betrokken was bij het besluitvormingsproces en de cultuurhistorische waarde van de werf wilde beschermen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat volgens vaste rechtspraak alleen eigenaren of zakelijk gerechtigden van een object belanghebbenden zijn bij een besluit tot aanwijzing als monument. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar bezwaar. De rechtbank ging niet in op de inhoudelijke gronden van het beroep, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. Eiseres kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. G.W. van Driel).

Procesverloop

Op 7 november 2018 heeft verweerder het verzoek van [bedrijf] om de [scheepswerf] aan [adres] (hierna: de werf) als gemeentelijk monument afgewezen.
Op 26 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 oktober 2019. Eiseres was aanwezig en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Verweerder heeft het verzoek van [bedrijf] om de werf als gemeentelijk monument aan te wijzen afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar ingesteld.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij bij het aanwijzen van de werf als gemeentelijk monument niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd kan worden. Eiseres is immers geen eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde van de werf. Eiseres is het daar niet mee eens en is daarom in beroep gegaan bij de rechtbank.

Beoordeling van het beroep

Dient het primaire besluit te worden herroepen?
3. In beroep betoogt eiseres dat het besluit van 7 november 2018 moet worden herroepen, omdat sprake is van een bevoegdheidsgebrek. Het besluit is volgens eiseres niet door het bevoegde orgaan - het college van burgemeester en wethouders - genomen. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Op het bezwaar van eiseres is namelijk wel door het college van burgemeester en wethouders (het daartoe bevoegde orgaan) beslist. Daargelaten de vraag of het primaire besluit onbevoegd genomen is, met het besluit op bezwaar dient een eventueel bevoegdheidsgebrek geacht te worden hersteld te zijn. [1]
Kan eiseres als belanghebbende worden aangemerkt bij het besluit om de werf niet als gemeentelijk monument aan te wijzen?
4. Eiseres vindt verder dat zij wel belanghebbend is. Haar belang ligt er in dat het besluitvormingsproces wordt doorlopen, zodat zij (als direct omwonende) de mogelijkheid heeft tot inspraak en verweerder het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit moet meewegen bij de besluitvorming. Uit dit advies volgt namelijk dat de werf een hoge cultuurhistorische, stedenbouwkundige en archeologische waarde heeft. Toekomstige woningbouwprojecten, waarvoor sinds 2016 aanvragen om omgevingsvergunningen lopen, kunnen deze waarden negatief beïnvloeden. Ook hierin is haar belang gelegen, aldus eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet als een belanghebbende in de zin van de Awb is aan te merken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn natuurlijke personen belanghebbende bij een besluit tot het al dan niet aanwijzen als monument van een object, wanneer zij de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde zijn van dat aan te wijzen object. [2] Omwonenden, huurders en andere gebruikers zijn geen belanghebbende bij een dergelijk besluit. Deze beperking is volgens de Afdeling niet onredelijk, omdat (alleen) de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden bevoegd zijn het object te wijzigen. [3] Dit betekent ook dat zij degenen zijn die tegen beperkingen kunnen aanlopen in de mogelijkheden het object te wijzigen vanwege die monumentale status. Bovendien wijzigt het object feitelijk niet door het aanwijzen ervan als gemeentelijk monument. Of op de werf wordt gebouwd en of het gebruik ervan wijzigt, wordt niet bepaald door de aanwijzing ervan als monument. Dat de ruimtelijke uitstraling door deze bouwwerkzaamheden van belang kan zijn bij het vaststellen van de kring van belanghebbenden bij een eventueel verleende omgevingsvergunning, ligt nu dan ook niet voor ter beoordeling door de rechtbank. Wanneer eiseres wil opkomen tegen een nieuwe bestemming van de werf of voorgenomen bouwactiviteiten ter plaatse, kan zij te zijner tijd in beginsel bezwaar maken of beroep instellen tegen de besluiten die daar op zien.
6. Aan de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018 [4] kan eiseres geen steun ontlenen voor een andersluidend oordeel. In die uitspraak heeft de Afdeling een vereniging als belanghebbende aangemerkt in een procedure inzake een besluit tot aanwijzing van een bunker als gemeentelijk monument. Ter zitting benadrukte eiseres dat het daar ging om een informele vereniging en dat er, zo begrijpt de rechtbank het betoog, voor de beoordeling van het belanghebbende-begrip materieel gezien geen rechtens relevant verschil is met een natuurlijk persoon. De rechtbank ziet dit anders. Beslissend in die uitspraak is dat eiseres, een vereniging, blijkens haar statuten een collectief belang behartigt dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit tot aanwijzing als monument. Dit is in de situatie van eiseres niet aan de orde.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres, gelet op wat hiervoor is overwogen, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zal de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4517.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3702 en 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4122.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5479.
4.Uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3702.