5.4Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Op 3 juni 2019 zijn de vragen door
the District Court in Koszalinbeantwoord. De vragen zijn echter niet door
the Local Court in Koszalinbeantwoord. Op de zitting van 14 juni 2019 is door de rechtbank beslist dat deze laatstgenoemde instantie ook de vragen dient te beantwoorden. Tot op heden zijn de vragen niet beantwoord door
the Local Court in Koszalin.
De rechtbank hecht nog steeds waarde aan de beantwoording van de vragen door deze gerechtelijke instantie, in verband met de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van
4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen, alsmede de volgende, recente, rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
- Association of Judges “Themis”: Judges under special supervision, that is “the great reform” of the Polish justice system, 5 maart 2019;
- KOS (The Justice Defence Committee): A country that punishes. Pressure and repression of Polish judges and prosecutors, Warsaw 2019.
In deze publicaties is onder meer vermeld dat er verschillende disciplinaire en strafrechtelijke procedures jegens rechters in Polen hebben plaatsgevonden, naar aanleiding van zaken die de desbetreffende rechters hebben behandeld.
De gegevens die tot op heden aan de rechtbank beschikbaar zijn geworden, bevestigen en versterken de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetwijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voorvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, op zichzelf bevestigend kan worden beantwoord.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken ook nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft de eerder genoemde vragen ook met het oog op de beantwoording van deze (derde) vraag gesteld.
Om die reden verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit om de vragen A1 tot en met A4, B1, B2, C1 tot en met C3, D1, D2 en E alsnog door te geleiden
the Local Court in Koszalinteneinde de vragen door deze instantie te laten beantwoorden.
Daarbij merkt de rechtbank ten aanzien van de vragen B1, B2, D1, D2 en E het volgende op.
Ten aanzien van de vragen B1, B2, D1 en D2 is de rechtbank van oordeel dat zij naar aanleiding van de gelijkluidende antwoorden die zij van meerdere uitvaardigende justitiële autoriteiten in andere vergelijkbare Poolse overleveringszaken heeft ontvangen, voldoende is voorgelicht. Om die reden wenst de rechtbank enkel nog van de hoger beroepsinstantie te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken en ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht.
Ten aanzien van vraag E is de rechtbank intussen ambtshalve op de hoogte geraakt van het feit dat op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt, waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist. Om die reden wenst de rechtbank ten aanzien van vraag E1 door de hoger beroepsinstantie te worden geïnformeerd of er zich recentelijk, sinds 15 februari 2019, nog nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
5.5.Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, zodat deze kunnen worden doorgeleid naar
the Local Court in Koszalinom te worden beantwoord:
A. Wijzigingen personele bezetting
1. Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
2. Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
3. Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
4. Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijk college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken.
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
1. Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
2. Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3 Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘written remarks’ door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht.
E. Buitengewoon beroep
Hebben er zich sinds 15 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
De rechtbank wijst in dit verband op punt 97 van het arrest van het HvJ van 5 april 2016 (Aranyosi en Căldăraru , C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198). Hieruit volgt het verplichtend karakter van deze dialoog in het kader van artikel 15 lid 2 van het kaderbesluit.
De termijnen als bedoeld in artikel 22 OLW
De rechtbank zal de beslistermijn voor onbepaalde tijd verlengen en verwijst in dat verband naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729). Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van een zeer groot vluchtgevaar dat niet door het opleggen van passende maatregelen tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht.
De opgeëiste persoon heeft geen enkele binding met Nederland. Hij wordt in Polen verdacht van diefstal met een valse sleutel en het gebruik maken van documenten van een ander. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon geen vaste woon- of verblijfplaats of een baan in Nederland.