Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds 1994 een WAO-uitkering ontvangt vanwege rugklachten, werd geconfronteerd met een terugvordering van een te veel ontvangen uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 november 2017. Het primaire besluit van 15 februari 2018 stelde vast dat de eiser een brutobedrag van € 5.003,97 moest terugbetalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 15 januari 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. De gemachtigde van eiser betwistte de tijdigheid van het beroep, maar de rechtbank oordeelde dat eiser het bestreden besluit pas op 15 maart 2019 had ontvangen, waardoor het beroep tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de zaak ter hand genomen. Eiser voerde aan dat verweerder geen brutobedragen mocht terugvorderen, maar alleen nettobedragen, en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, gezien zijn persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat verweerder de uitkering bruto mocht terugvorderen, omdat de terugvordering betrekking had op een tijdvak dat in fiscale zin was afgesloten. De rechtbank erkende de moeilijke situatie van eiser, maar concludeerde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de terugvordering van de WAO-uitkering werd bevestigd.