Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst, te weten tot de zitting van 8 augustus 2019, en daarbij de raadsman en de officier van justitie verzocht om uiterlijk 2 augustus 2019 eventuele vragen te formuleren die in hun visie aan de Belgische autoriteiten gesteld zouden moeten worden.
2.Prejudiciële vraag
ener een beroep in rechte open staat tegen de beslissing van de officier van justitie een EAB uit te vaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt het vereiste van de mogelijkheid om een beroep in rechte in te stellen uit overweging 75 van het arrest OG en PI. Het Hof van Justitie schrijft in één volzin in overweging 75 voor dat
“zelfs indien dit Europees aanhoudingsbevel gebaseerd is op een nationale beslissing van een rechter of een rechterlijke instantie.”
bovendien”, overweging 75) dat de beslissing om een EAB uit te vaardigen en met name de evenredigheid van die beslissing, het voorwerp moeten kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming, met andere woorden van een procedure voor een rechter of een rechterlijke instantie.
Minister for Justice and Equality -v- Lisauskas[2017] IEHC 232 (27 February 2017), overwegingen 22 en 54 van het arrest), neemt de procureur-generaal van Litouwen bovendien deel aan de strafrechtsbedeling in Litouwen (overweging 42) en is gewaarborgd dat de procureur-generaal van Litouwen onafhankelijk is van de uitvoerende macht (overweging 66), maar moet de verwijzende rechter desalniettemin nagaan
of de beslissingen van de procureur-generaal om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de door een effectieve rechterlijke bescherming gestelde eisen”.
naar de lettervan de arresten aan beide vereisten – zoals bedoeld in overwegingen 68 en 75 van het arrest OG en PI – zijn voldaan.
strafvervolgingen in beide gevallen stelden zowel de uitvaardigende autoriteit als het Nederlandse Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat overweging 75 van dat arrest niet ziet op het geval waarin aan het EAB een beslissing van een rechter of rechterlijke instantie ten grondslag is gelegd. Hierboven heeft de rechtbank uiteengezet dat en waarom zij zich niet met dit standpunt kan verenigen. In dit geval strekt het EAB tot
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In een dergelijk geval ligt noodzakelijkerwijs een beslissing van een rechter of rechterlijke instantie aan het EAB ten grondslag. Zowel de uitvaardigende autoriteit als de Nederlandse officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat overweging 75 niet van toepassing is in geval van een EAB dat strekt tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Omdat over de uitleg van het arrest van 27 mei 2019 op meerdere punten verschil van opvatting bestaat tussen de rechtbank en uitvaardigende autoriteiten uit andere lidstaten – zoals ook blijkt uit de verwijzingsbeslissingen die de rechtbank vandaag in twee andere zaken neemt – en zulke verschillen van opvatting onwenselijk zijn, vindt de rechtbank het raadzaam om ook dit geschilpunt aan het Hof van Justitie voor te leggen.