ECLI:NL:RBAMS:2019:6598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
13/193550-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 80-jarige man wegens belaging en smaadschrift tegen zijn zoon

Op 6 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een 80-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 5000 euro wegens belaging en smaadschrift tegen zijn zoon. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon op 23 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. S.A. van Vliet, de aanklacht indiende. De verdachte had zijn zoon sinds 2017 herhaaldelijk belaagd door ongewenste e-mails te sturen en dreigingen uit te spreken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot afdreiging, belaging en smaadschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn hoge leeftijd en eerdere veroordelingen, een inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zoon. De rechtbank matigde de straf tot een voorwaardelijke geldboete, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangever. De benadeelde partij, de zoon van de verdachte, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank vond dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 261, 285b en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/193550-18
Datum uitspraak: 6 september 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1938,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van Vliet, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.J. van der Klaauw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na mondelinge wijziging door de officier van justitie op de zitting - ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 augustus 2018 tot en met
1 oktober 2018 te Amsterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen die [naam zoon] (telkens) te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, (te weten een maandelijks geldbedrag van 1.000 euro voor een periode van 3 jaar) het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld, (te weten het verwijderen van
- de geplaatste link naar een rechterlijke uitspraak op de Facebookpagina van [naam moeder] (moeder van die [naam zoon] ) en/of
- het mailadres[e-mail adres]en/of
- de website[website])
hebbende hij, verdachte, (telkens) een of meer van de volgende handelingen verricht:
te dreigen met het openbaar maken van de e-mail afkomstig van die [naam zoon] met als tekst “Als je wilt kom ik bij je langs in [plaats] om je hard in je reet te naaien.
Net zoals vroeger lekker vond in je pleeggezin. Laat me weten welke dag je het beste uitkomt.” door hem, verdachte, in de openbaarheid zouden worden gebracht door deze toe te sturen aan alle tandartspraktijken (waar die [naam zoon] werkzaam is) en/of anderen terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks 7 september 2017 tot en met 28 september 2018 te Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam zoon] , door stelselmatig en/of veelvuldig, althans meermalen, e-mail berichten te sturen met het oogmerk die [naam zoon] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Amsterdam en/of Haarlem opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [naam zoon] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door de e-mail afkomstig van die [naam zoon] met als tekst “Als je wilt kom ik bij je langs in [plaats] om je hard in je reet te naaien. Net zoals vroeger lekker vond in je pleeggezin. Laat me weten welke dag je het beste uitkomt.” naar een of meerdere tandartspraktijken te sturen, waar die [naam zoon] werkzaak is.
De rechtbank leest het in de eerste regel van het onder 3 ten laste gelegde vermelde “te Amsterdam en/of Haarlem” als “te Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag nu de pleegplaats ”Nederland” onder het 1 en 2 ten laste gelegde ook is vermeld en alle feiten in onderling samenhang worden bezien. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging noemt drie instrumenten ingevolge artikel 318 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) waarmee de afdreiging dient plaats te vinden:
1. Bedreiging met smaad
2. Bedreiging met smaadschrift
3. Bedreiging met openbaring van een geheim
Van het openbaren van een geheim lijkt in dit geval geen sprake te kunnen zijn omdat het een e-mail betreft die is opgesteld door aangever en die qua tekst gaat over verdachte.
Volgens de verdediging kan evenmin sprake zijn van bedreiging met smaadschrift omdat er geen strafbaar feit ten laste is gelegd. De verdediging verzoekt dan ook om verdachte van dit feit vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging voor zoverre dat in dit geval geen sprake is van het openbaren van een geheim.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat het bij de tenlastelegging van een bepaald feit, zoals bedoeld in artikel 261 Sr (smaadschrift), moet gaan om een feit dat is geschikt om iemands integriteit aan te tasten. In het algemeen moet het dan gaan om min of meer concreet omschreven misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. Gelet op de inhoud van de e-mail, en de kennelijke bedoeling van verzender om deze e-mail alleen door geadresseerde te laten ontvangen, is naar het oordeel van de rechtbank een smadelijke uiting gedaan waardoor van smaadschrift sprake is. Het verwijt dat verdachte immers aan zijn zoon maakt, is dat zijn zoon aan hem een e-mail met een min of meer bedreigende of onzedelijke inhoud heeft verzonden. Alhoewel dit niet gezegd kan worden dat dit een strafbaar feit oplevert, is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een feit dat strijdt met de positieve moraal. De rechtbank verwerpt dan ook op dit punt het verweer van de verdediging.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover het gaat om de beschuldiging dat hij aangever ertoe heeft willen brengen de link naar de uitspraak, het e-mailadres en de link naar de website
[website]van de Facebookpagina te verwijderen. Dat zijn immers geen handelingen die zien op het tenietdoen van een inschuld, zoals bedoeld in artikel 318 lid 1 Sr. Mogelijk heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbare vorm van dwang, maar dat is niet aan hem te laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde de pleegperiode van 13 december 2017 tot en met 31 december 2017 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte is op 11 december 2017, ter zake van het sturen van ongewenste e-mails naar zijn zoon, benaderd door een verbalisant, die hem heeft verzocht om deze handelwijze te doen beëindigen. Uit de aanvulling op het dossier blijkt dat verdachte op 13 december 2017 onverstoord verder ging, waardoor de officier van justitie verdachte vanaf dit moment schuldig acht. De door verdachte gestuurde e-mails naar zijn zoon in de periode na 31 december 2017, hebben betrekking op het delict afdreiging, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het onjuist om de pleegperiode in de tenlastelegging te laten aanvangen op 7 september 2017. Uit de door aangever overgelegde tijdlijn komt 7 september 2017 niet voor. Sterker nog, het is aangever die in september 2017 verdachte per e-mail benadert om hem te “feliciteren” met de echtscheiding. Vervolgens is het wederom aangever die verdachte op 30 oktober 2017 een uiterst grove e-mail stuurt. De verdediging stelt dat over en weer op negatieve wijze met elkaar is gecommuniceerd, waarbij het nota bene aangever is die dit negatieve contact is gestart. Als gevolg hiervan vraagt de verdediging zich vervolgens af of de reactie van verdachte wederrechtelijk te noemen is. In dit licht wijst de verdediging op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2013 (
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9376). Volgens de verdediging zou voor dit feit vrijspraak het gevolg moeten zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en de aanvullingen leidt de rechtbank af dat de aangever op 7 november 2017 een e-mail aan verdachte heeft gestuurd, waarin hij in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk heeft gemaakt dat hij geen contact meer met verdachte wenst. Vanaf dit moment acht de rechtbank het duidelijk dat aangever de inbreuk in zijn persoonlijke levenssfeer niet wenst, terwijl verdachte na 7 november 2017 de aangever via de e-mail opzettelijk veelvuldig blijft lastig vallen. Vanaf het moment dat het voor verdachte evident duidelijk is dat de aangever geen contact met hem wil, acht de rechtbank de belaging dan ook bewezen. Gelet hierop, bekort de rechtbank de ten laste gelegde periode in die zin dat pleegperiode aanvangt op 7 november 2017.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. Hoewel de inhoud van de e-mail de eigen woorden van de aangever weergeven, was het toch niet de bedoeling dat dit naar buiten zou komen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt zich af of verdachte de goede naam van aangever heeft aangerand door een bepaald feit ten laste te leggen, nu geen sprake is van een concrete gedraging maar van het doorsturen van een e-mail die door hem is ontvangen. Nu verdachte de tekst van de e-mail niet zelf heeft gekwalificeerd in de vorm van een strafbare gedraging, kan niet tot een bewezenverklaring van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht worden gekomen. De verdediging wijst daarbij op onder meer de jurisprudentie van de Hoge Raad van 29 september 2009 (
ECLI:NL:HR:2009:BI1171).
Voorts merkt de verdediging op dat verdachte geen bredere kring van willekeurige derden heeft benaderd, maar een specifiek kleine kring, namelijk de opdrachtgevers van zijn zoon.
De verdediging verzoekt om verdachte vrij te spreken van dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat ziet op de vraag of verdachte de goede naam van aangever heeft aangerand door een bepaald feit ten laste te leggen, nu verdachte de tekst van de e-mail niet zelf heeft gekwalificeerd als een strafbare gedraging, volstaat de rechtbank met hetgeen onder feit 1 is geoordeeld.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte een specifiek kleine kring heeft benaderd, overweegt de rechtbank dat uit de e-mail van 3 september 2018 blijkt dat verdachte de e-mail aan de algemene e-mailadressen van drie tandartspraktijken, nota bene waar zijn zoon werkzaam was, heeft gestuurd. Het is niet vast te stellen wie precies toegang tot die e-mails hadden, maar nu het om algemene e-mailadressen gaat, is aannemelijk dat meerdere medewerkers van iedere tandartsenpraktijk de e-mails konden lezen. Naar het oordeel van de rechtbank komt hiermee voldoende vast te staan dat sprake is van een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
4.1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 30 augustus 2018 tot en met 1 oktober 2018 te Amsterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen die [naam zoon] telkens te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, te weten een maandelijks geldbedrag van 1.000 euro voor een periode van 3 jaar hebbende hij, verdachte, telkens het volgende verricht:
te dreigen met het openbaar maken van de e-mail afkomstig van die [naam zoon] met als tekst: “Als je wilt kom ik bij je langs in [plaats] om je hard in je reet te naaien. Net zoals vroeger lekker vond in je pleeggezin. Laat me weten welke dag je het beste uitkomt” door hem, verdachte, in de openbaarheid zou worden gebracht door deze toe te sturen aan alle tandartspraktijken (waar die [naam zoon] werkzaam is) terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
2.
omstreeks 7 november 2017 tot en met 28 september 2018 te Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam zoon] , door stelselmatig en veelvuldig
e-mail berichten te sturen met het oogmerk die [naam zoon] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
op 3 september 2018 te Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk, de eer en de goede naam van [naam zoon] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel een geschrift te verspreiden, door de e-mail afkomstig van die [naam zoon] met als tekst: “Als je wilt kom ik bij je langs in [plaats] om je hard in je reet te naaien. Net zoals vroeger lekker vond in je pleeggezin. Laat me weten welke dag je het beste uitkomt” naar meerdere tandartspraktijken te sturen, waar die [naam zoon] werkzaam is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van
€ 20.000, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 135 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 twee jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangever, [naam zoon] .
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een geruime periode het slachtoffer, zijn zoon, belaagd, geprobeerd af te dreigen en zich schuldig gemaakt aan smaadschrift. Door de duur, de frequentie, hardnekkigheid en intensiteit waarmee verdachte hem lastig viel heeft hij een inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Dit blijkt mede uit de door slachtoffer voorgehouden slachtofferverklaring op de zitting van 23 augustus 2019. Zelfs nadat verdachte was benaderd door de politie, ging hij onverstoord verder. Verdachte lijkt de oorzaak van zijn handelen grotendeels te zoeken in het gedrag van zijn zoon, wat de rechtbank zorgen baart.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 18 december 2018, waarin is vermeld dat verdachte over de zaak niet in gesprek wil met de reclassering. Hierdoor heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken over eventuele risico’s en kan er geen plan van aanpak worden opgesteld om herhaling te voorkomen.
In de omstandigheden dat het gaat om precaire, geëscaleerde familieomstandigheden waarbij meerdere partijen zijn betrokken die over en weer op ongepaste wijze hebben gecommuniceerd, de hoge leeftijd van verdachte en dat verdachte slechts één keer eerder strafrechtelijk is veroordeeld, ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde geheel voorwaardelijke straf te matigen. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van na te noemen voorwaardelijke straf het gevaar voor herhaling ook in voldoende mate beperkt.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [naam zoon] , vordert € 8.635 aan advocaatkosten, € 1.643 aan proceskosten en € 2.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De verdediging heeft een beroep gedaan op eigen schuld van de benadeelde partij.
Omdat niet vaststaat hoe groot het aandeel is geweest van de benadeelde partij in het doen ontstaan van de gestelde schade zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van het horen van getuigen, levert behandeling van vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 261, 285b en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Poging tot afdreiging.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Belaging.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Smaadschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 5000,-(vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van

60 (zestig) dagen.

Beveelt dat deze geldboete niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met
[naam zoon] , geboren op [geboortedatum],zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart de benadeelde partij,
[naam zoon], niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. S. Djebali en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2019.