Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
De uitspraak is op 15 mei 2008 onherroepelijk geworden.
Het betrof niet een bij verstek gewezen vonnis.
4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
NJ2003, 458, r.o. 3.5; HR 25 november 2003,
LJNAM2764, r.o. 5.4). Indien niet blijkt uit welke stof of stoffen “XTC-pillen” zijn samengesteld, kan de rechtbank daarom niet vaststellen of sprake is van een gedraging ten aanzien van een stof of stoffen waarop de Opiumwet van toepassing is en dus evenmin of die gedraging naar Nederlands recht strafbaar is (vgl. HR 8 februari 2000,
NJ2000, 246, r.o. 4.2.2; HR 6 maart 2001,
LJNZD2380,
JOL2001, 177, r.o. 4.2; HR 5 april 2005,
LJNAT1819, r.o. 4).
5.Artikel 6, vijfde lid OLW
Het verweer faalt.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Poznań (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.