ECLI:NL:RBAMS:2019:6520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
13/698187-19 + 13/234067-18 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na fietsendiefstallen en oplichting

Op 4 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een 51-jarige vrouw veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar. De vrouw was samen met een man betrokken bij fietsendiefstallen in Amsterdam tussen oktober 2017 en mei 2019. Daarnaast heeft zij samen met deze man iemand opgelicht tussen maart en mei 2019. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan diefstal van fietsen door middel van braak en medeplegen van gewoonteheling. Ook werd haar medeplichtigheid aan de oplichting van een slachtoffer bewezen verklaard. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de vrouw een lange geschiedenis van verslaving en crimineel gedrag had, wat leidde tot de beslissing om de ISD-maatregel op te leggen. De officier van justitie had deze maatregel geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een behandeling in plaats van detentie. De rechtbank volgde echter de eis van de officier van justitie, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De uitspraak werd gedaan na een zitting op 21 augustus 2019, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/698187-19 + 13/234067-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 4 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en haar raadsman mr. F.G.J. Staals naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - kort gezegd ten laste gelegd dat zij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Diefstal van fietsen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019, door twee of meer verenigde personen, met braak;
Medeplegen van gewoonteheling van fietsen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019, subsidiair heling;
Medeplegen van oplichting van [naam 1] en/of medeplegen van diefstal van geldbedragen en boeken van [naam 1] in de periode van 19 maart 2019 tot en met 14 mei 2019.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Hij heeft verzocht om verdachte van de onder 2 tenlastegelegde (gewoonte)heling vrij te spreken, aangezien hij de onder 1 tenlastegelegde diefstallen van dezelfde fietsen al bewezen acht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat bij het onder 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde geen sprake was van medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Van oplichting was geen sprake. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) waren van plan om het geleende geld met hun vakantiegeld terug te betalen. Door het voorarrest is dat niet gelukt. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in art. 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2892). [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft een farmaceutische achtergrond en wist dat verdachte en [medeverdachte] behoorlijk verslaafd zijn. Hij wist met wie hij van doen had.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde, anders dan de officier van justitie en de raadsman, bewezen. Helingshandelingen ten aanzien van een goed dat de verdachte door een zelf begaan misdrijf in bezit heeft gekregen, kunnen weliswaar bewezen worden verklaard, maar niet aangemerkt worden als een in de artikel 416 e.v. Sr strafbaar gesteld feit. Ontslag van alle rechtsvervolging wordt dan de uitkomst. Zie de conclusie van de Advocaat Generaal (ECLI:NL:PHR:2001:AD5149) bij het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD5149).
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het medeplegen van het oplichten van [naam 1] bewezen (het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde).
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat ten aanzien van [naam 1] , die een farmaceutische achtergrond heeft en wist van de verslaving van verdachte en [medeverdachte] , heeft te gelden dat hij door de door verdachte en [medeverdachte] gebezigde oplichtingsmiddelen niet misleid heeft kunnen worden, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte en [medeverdachte] verschillende malen onder valse voorwendselen [naam 1] hebben bewogen geld aan hen af te staan. Zij confronteerden [naam 1] met een verzonnen en/of onwaar verhaal, stelden dat zij zelf over onvoldoende financiële middelen beschikten en drongen er vervolgens bij [naam 1] op aan om geld te fourneren. De verklaring van [naam 1] , dat hij – zakelijk weergegeven – telkens geld aan verdachte en/of [medeverdachte] verstrekte ter besteding aan de door hen opgegeven doelen acht de rechtbank aannemelijk. De stelling dat [naam 1] wist dat verdachte en [medeverdachte] aan drugs verslaafd waren maakt dit niet anders.
Met betrekking tot het opzet van verdachte en [medeverdachte] overweegt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] verschillende malen geld van [naam 1] kregen terwijl voor hen zonneklaar was dat de gestelde teruggave van de belastingdienst en/of een aankomende uitkering van vakantiegeld volstrekt onvoldoende waren om het van [naam 1] gekregen geld terug te betalen. De enkele stelling van verdachte dat het zijn bedoeling was om het van [naam 1] gekregen geld met die verwachte belastingteruggave en/of het aankomende vakantiegeld terug te betalen is in dat licht bezien aannemelijk noch realistisch, en verdachte en [medeverdachte] wisten dat. Hieruit vloeit voort dat hun opzet erop gericht is geweest om [naam 1] te misleiden en hem op die manier telkens geld afhandig te maken.
Ook acht de rechtbank de diefstal van geldbedragen en boeken van [naam 1] bewezen (het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde). Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering. Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het medeplegen, nu uit het dossier niet blijkt dat op dit punt sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid fietsen, onder meer die fietsen die zij, verdachte en haar mededader hebben verkocht of hebben getracht te verkopen aan de volgende personen:
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
- [naam 5] en
- [naam 6] en
- [naam 7] en
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 10] en
- [naam 11] en
- [naam 12] en
- [naam 13] en
- [naam 14] en
- [naam 15] en
- [naam 16] en
- [naam 17] en
- [naam 18] en
toebehorend aan [naam 19] en [naam 20] en onbekend gebleven natuurlijke personen en/of rechtspersonen, waarbij zij, verdachte, en haar mededader zich die fietsen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, immers heeft zij, verdachte, op tijdstippen in voornoemde periode fietsen, onder meer die fietsen die zij, verdachte en haar mededader hebben verkocht en getracht te verkopen aan de volgende personen:
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
- [naam 5] en
- [naam 6] en
- [naam 7] en
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 10] en
- [naam 11] en
- [naam 12] en
- [naam 13] en
- [naam 14] en
- [naam 15] en
- [naam 16] en
- [naam 17] en
- [naam 18] en
- een of meerdere onbekend gebleven (potentiële) kopers, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl zij en haar mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 19 maart 2019 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen door
- voornoemde [naam 1] voor te wenden dat zij en haar mededader in acute geldnood zaten waardoor zij, verdachte, en haar mededader geen geld meer hadden voor primaire levensbehoeften als medicijnen en voedsel en
- zich voor te doen als bonafide lener van geld
en
in de periode van 19 maart 2019 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam geldbedragen (waaronder een geldbedrag van 10 euro en 100 euro) en boeken die aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn, met uitzondering van het onder 2 tenlastegelegde, volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest.
Gelet op deze vordering heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevraagd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om als bijzondere voorwaarde een behandeling bij de Oostvaarderskliniek voor de duur van één jaar op te leggen, met eventueel een voorwaardelijke ISD-maatregel als stok achter de deur.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan fietsendiefstallen en oplichting van [naam 1] . Daarnaast heeft zij geld en boeken van [naam 1] gestolen. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en uitsluitend oog gehad voor haar eigen materiële behoeften, te weten het verkrijgen van goederen om met de opbrengst daarvan drugs te kunnen kopen. Tevens leidt dergelijk op grote schaal plegen van fietsendiefstallen, naast ongemak en schade voor elk van de slachtoffers ervan, tot een zekere gelatenheid en ook normvervaging in de maatschappij. Uit de verklaringen van enkele klanten blijkt immers dat zij bereid zijn voor een (te) lage prijs een fiets bij verdachte aan te schaffen omdat hun eigen fiets eerder is gestolen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun handelen hieraan in negatieve zin een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Inforsa van 18 juli 2019, opgemaakt door mevrouw J. Mertens. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte is een zwaar verslaafde vrouw, die reeds jaren bekend is bij Justitie. Zij pleegt al jaren delicten om in haar middelengebruik te voorzien. Verdachte kreeg in het verleden tweemaal de ISD-maatregel opgelegd. Na haar laatste detentie in maart verviel zij direct in delictgedrag. Haar middelengebruik, vriendenkring, financiën en houding zijn criminogene factoren. Er zijn geen beschermende factoren waargenomen door de reclassering. Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Ondanks de inzet van de hulpverlening (Discus, GGD en FIBU) en bemoeienis van de reclassering, lukt het verdachte niet een abstinent en delictvrij bestaan op te bouwen. Zij blijft zorgen voor overlastklachten, pleegt strafbare feiten en zit volop in gebruik. Er is daarnaast weinig tot geen sprake van probleembesef of berouw. Verdachte is momenteel vooral gemotiveerd haar medewerking te verlenen aan een klinische opname om een eventuele oplegging van een nieuwe ISD-maatregel te voorkomen en huisvesting te krijgen. Echter heeft zij de afgelopen maanden geen enkele inzet getoond om haar leven een andere wending te geven. Begin 2019 nog verliet zij tegen advies Kliniek Julianaoord.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker R. Nuyens als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte wel wil afkicken, maar dat zij dat zonder de ISD-maatregel niet kan. Er is sprake van extrinsieke motivatie. Verdachte is niet in staat om onder voorwaarden aan haar verslavingsproblematiek te werken.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 26 juli 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 14 mei 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens genoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 17 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/234067-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 januari 2019 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, met bevel dat van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, is er echter aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 38m, 38n, 47, 57, 63, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
en
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 4 onder 2 bewezene niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het overige bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
ISD-maatregel
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Vordering TUL
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/234067-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen