ECLI:NL:PHR:2001:AD5149
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Wortel
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen veroordeling voor opzetheling en diefstal met betrekking tot een personenauto
In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage verzoeker veroordeeld voor opzetheling en diefstal, resulterend in een gevangenisstraf van twee maanden. De veroordeling was gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder al voor soortgelijke misdrijven was veroordeeld. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de raadsman van verzoeker verzocht om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, onbetaalde arbeid ten algemene nutte op te leggen. Dit verzoek werd echter niet door verzoeker zelf herhaald, wat leidde tot vragen over de instemming van de verdachte met dit aanbod.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 9 oktober 2001 geconcludeerd dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het aanbod voor onbetaalde arbeid werd afgewezen. Dit was in strijd met de wettelijke vereisten, waardoor de bestreden uitspraak nietig werd verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, aangezien de stukken na het instellen van cassatie niet tijdig bij de Hoge Raad waren ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de bestreden uitspraak vernietigd moest worden en de zaak naar een aangrenzend hof verwezen moest worden voor herbehandeling.
De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en instemming van de verdachte bij het verzoek om alternatieve straffen, evenals de verplichting van de rechter om alle relevante overwegingen in de uitspraak op te nemen. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgever met 'voorhanden hebben' in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht heeft gedoeld op feitelijk bezit, wat de basis vormde voor de beoordeling van de bewezenverklaring van opzetheling.