ECLI:NL:RBAMS:2019:6519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
13/698186-19, 13/702619-18 (TUL) en 13/228586-15 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor fietsendiefstallen en oplichting in Amsterdam

Op 4 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een 56-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van fietsendiefstallen en oplichting. De man, samen met een medeverdachte, heeft tussen oktober 2017 en mei 2019 in Amsterdam meerdere fietsendiefstallen gepleegd. Daarnaast heeft hij in dezelfde periode een slachtoffer opgelicht door zich voor te doen als iemand in financiële nood. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, en medeplegen van oplichting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die € 2.000,- aan schadevergoeding eiste, toegewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandeling voor zijn problematiek. De uitspraak is gedaan na een terechtzitting op 21 augustus 2019, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/698186-19, 13/702619-18 (TUL) en 13/228586-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 4 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.G.J. Staals naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Diefstal van fietsen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019, door twee of meer verenigde personen, met braak;
Medeplegen van gewoonteheling van fietsen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019, subsidiair heling;
Medeplegen van oplichting van [slachtoffer 1] en/of medeplegen van diefstal van geldbedragen en boeken van [slachtoffer 1] in de periode van 19 maart 2019 tot en met 14 mei 2019.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Hij heeft verzocht om verdachte van de onder 2 tenlastegelegde (gewoonte)heling vrij te spreken, aangezien hij de onder 1 tenlastegelegde diefstallen van dezelfde fietsen al bewezen acht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat hij zijn kanttekeningen plaatst bij de verkoop van gestolen fietsen aan [naam 1] en de diefstal van een fiets op 26 april 2019.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft verklaard dat zij de diefstallen alleen heeft gepleegd en van oplichting was geen sprake. Verdachte en [medeverdachte] waren van plan om het geleende geld met hun vakantiegeld terug te betalen. Door het voorarrest is dat niet gelukt. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in art. 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2892). [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft een farmaceutische achtergrond en wist dat verdachte en [medeverdachte] behoorlijk verslaafd zijn. Hij wist met wie hij van doen had.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte over 26 april 2019 gelet op het geconstateerde bij de observatie (zoals weergegeven onder 10 van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen), onaannemelijk. Verder wordt het verweer dat ziet op de verkoop van gestolen fietsen aan [naam 1] door de bewijsmiddelen (bijlage 2) weerlegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde, anders dan de officier van justitie en de raadsman, bewezen. Helingshandelingen ten aanzien van een goed dat de verdachte door een zelf begaan misdrijf in bezit heeft gekregen kunnen weliswaar bewezen worden verklaard, maar niet aangemerkt worden als een in de artikel 416 e.v. Sr strafbaar gesteld feit. Ontslag van alle rechtsvervolging wordt dan de uitkomst. Zie de conclusie van de Advocaat Generaal (ECLI:NL:PHR:2001:AD5149) bij het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD5149).
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het medeplegen van het oplichten van [slachtoffer 1] bewezen (het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde).
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat ten aanzien van [slachtoffer 1] , die een farmaceutische achtergrond heeft en wist van de verslaving van verdachte en [medeverdachte] , heeft te gelden dat hij door de door verdachte en [medeverdachte] gebezigde oplichtingsmiddelen niet misleid heeft kunnen worden, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte en [medeverdachte] verschillende malen onder valse voorwendselen [slachtoffer 1] hebben bewogen geld aan hen af te staan. Zij confronteerden [slachtoffer 1] met een verzonnen en/of onwaar verhaal, stelden dat zij zelf over onvoldoende financiële middelen beschikten en drongen er vervolgens bij [slachtoffer 1] op aan om geld te fourneren. De verklaring van [slachtoffer 1] , dat hij – zakelijk weergegeven – telkens geld aan verdachte en/of [medeverdachte] verstrekte ter besteding aan de door hen opgegeven doelen acht de rechtbank aannemelijk. De stelling dat [slachtoffer 1] wist dat verdachte en [medeverdachte] aan drugs verslaafd waren maakt dit niet anders.
Met betrekking tot het opzet van verdachte en [medeverdachte] overweegt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] verschillende malen geld van [slachtoffer 1] kregen terwijl voor hen zonneklaar was dat de gestelde teruggave van de belastingdienst en/of een aankomende uitkering van vakantiegeld volstrekt onvoldoende waren om het van [slachtoffer 1] gekregen geld terug te betalen. De enkele stelling van verdachte dat het zijn bedoeling was om het van [slachtoffer 1] gekregen geld met die verwachte belastingteruggave en/of het aankomende vakantiegeld terug te betalen is in dat licht bezien aannemelijk noch realistisch, en verdachte en [medeverdachte] wisten dat. Hieruit vloeit voort dat hun opzet erop gericht is geweest om [slachtoffer 1] te misleiden en hem op die manier telkens geld afhandig te maken.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen van de diefstal van geldbedragen en boeken van [slachtoffer 1] (het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde), nu uit het dossier niet blijkt dat op dit punt sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid fietsen, onder meer die fietsen die hij, verdachte en zijn mededader hebben verkocht of hebben getracht te verkopen aan de volgende personen:
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
- [naam 5] en
- [naam 6] en
- [naam 7] en
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 10] en
- [naam 11] en
- [naam 12] en
- [naam 13] en
- [naam 14] en
- [naam 15] en
- [naam 16] en
- [naam 17] en
- [naam 1] en
toebehorend aan [naam 18] en [naam 19] en onbekend gebleven natuurlijke personen en/of rechtspersonen, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich die fietsen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, immers heeft hij, verdachte, op tijdstippen in voornoemde periode fietsen, onder meer die fietsen die hij, verdachte en zijn mededader hebben verkocht en getracht te verkopen aan de volgende personen:
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
- [naam 5] en
- [naam 6] en
- [naam 7] en
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 10] en
- [naam 11] en
- [naam 12] en
- [naam 13] en
- [naam 14] en
- [naam 15] en
- [naam 16] en
- [naam 17] en
- [naam 1] en
- een of meerdere onbekend gebleven (potentiële) kopers, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 19 maart 2019 tot en met 14 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van geldbedragen door
- voornoemde [slachtoffer 1] voor te wenden dat hij en zijn mededader in acute geldnood zaten waardoor hij, verdachte, en zijn mededader geen geld meer hadden voor primaire levensbehoeften als medicijnen en voedsel en
- zich voor te doen als bonafide lener van geld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5. Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn, met uitzondering van het onder 2 tenlastegelegde, volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht om de vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het voorwaardelijke gedeelte te verhogen en het onvoorwaardelijke gedeelte te verlagen naar 6 maanden, aangezien verdachte zo snel mogelijk met een behandeling wil beginnen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan fietsendiefstallen en oplichting van [slachtoffer 1] . Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en uitsluitend oog gehad voor zijn eigen materiële behoeften, te weten het verkrijgen van goederen om met de opbrengst daarvan drugs te kunnen kopen. Tevens leidt dergelijk op grote schaal plegen van fietsendiefstallen, naast ongemak en schade voor elk van de slachtoffers ervan, tot een zekere gelatenheid en ook normvervaging in de maatschappij. Uit de verklaringen van enkele klanten blijkt immers dat zij bereid zijn voor een (te) lage prijs een fiets bij verdachte aan te schaffen omdat hun eigen fiets eerder is gestolen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun handelen hieraan in negatieve zin een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 26 juli 2019, waaruit blijkt dat verdachte vaak voor fietsendiefstallen onherroepelijk veroordeeld is. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is in het geval van één fiets en recidive een gevangenisstraf van één maand het uitgangspunt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 7 augustus 2019. Er is bij verdachte sprake van problematiek op elk leefgebied, voornamelijk middelengebruik en verwant delictgedrag. Er worden door de reclassering op dit moment geen beschermende factoren gezien. Er lijkt sprake te zijn van een ongezonde symbiotische relatie met de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte geeft aan veelal rekening te houden met haar problematiek. Zijn delictgedrag en overige keuzes komen hier veelal uit voort. Interventies vragen niet alleen een gezamenlijke en systeemgerichte aanpak, maar dienen ook gericht te zijn op het versterken van verdachte zijn weerbaarheid. De reclassering is van mening dat toezicht en begeleiding noodzakelijk blijven indien de voorwaardelijke straffen ten uitvoer worden gelegd. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname).
Aangezien de rechtbank minder feiten dan de officier van justitie bewezen acht, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op verdachtes recidive en de lange pleegperiode acht de rechtbank een langere proeftijd geïndiceerd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 20 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702619-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 november 2018 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 14 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij de stukken bevindt zich de op 17 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/228586-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 september 2018 van politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 week niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.000,- aan materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, omdat de vordering niet onderbouwd is met stukken.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het dossier de onderbouwing van de vordering vormt. De vordering is overigens niet betwist. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering niet vermeerderen met de wettelijke rente, nu de benadeelde partij dit niet heeft gevorderd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 4 onder 2 bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het overige bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
Meldplicht
1. zich binnen 5 werkdagen na ontslag uit detentie meldt bij Reclassering Inforsa op het adres [adre 1] of één van haar satellietlocaties). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Huisbezoeken behoren tot de mogelijkheden.

Ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname

2. zich laat behandelen door Mentrum JOT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Veroordeelde laat zich voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing tenzij de reclassering dat niet, of niet langer nodig acht. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt
Voorts geeft de rechtbank de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , toe tot € 2.000,- (tweeduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering TUL (13/702619-18)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13 november 2018, namelijk een gevangenisstraf van 14 dagen.
Vordering TUL (13/228586-15)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 september 2018, namelijk een gevangenisstraf van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen