ECLI:NL:RBAMS:2019:629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
13/650301-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidende rol in criminele organisatie voor heroïnehandel met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in heroïne. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, werd op 17 januari 2019 gehoord. De officieren van justitie, G. Dankers en M.D. Braber, hebben de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 januari 2016 en 23 juli 2018 deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de verkoop en distributie van heroïne, cocaïne en MDMA. De verdachte heeft een leidende rol gespeeld binnen deze organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor de inkoop en distributie van heroïne aan koeriers. Tijdens een huiszoeking op 23 juli 2018 zijn er aanzienlijke hoeveelheden heroïne, pepperspray en contant geld aangetroffen in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 16.170,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen en de teruggave van andere goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/650301-18 (Promis)
Datum uitspraak: 31 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. G. Dankers en M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. Sassen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijzigingen op de zittingen van 26 oktober 2018 en 17 januari 2019 – ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door (onder meer) verdachten
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven en/of het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
- het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming onder meer bestond in/uit het (samen met een of meer andere deelnemer(s) aan die organisatie) (telkens):
- ontwikkelen van plannen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en/of
- inkopen en/of verkopen en/of vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- afgeven en/of verstrekken van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA , althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aan een of meer andere deelnemer(s) van voornoemde organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ter beschikking stellen van een of meer mobiele telefoon(s) en/of een of meer simkaart(en) en/of auto('s) en/of taxi('s) en/of fiets(en), in elk geval (een) vervoermiddel(len) aan een of meer andere deelnemer(s) aan voornoemde organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ter beschikking stellen van (een) woning(en) als uitvalsbasis en/of opslagplaats voor heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aan voornoemde organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- inkopen en/of aanwezig hebben van materia(a)l(en) en/of verpakkingsmateria(a)l(en) bestemd voor het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, althans van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- hebben/onderhouden van (al dan niet) versluierde telefonische en directe contact(en) met een of meer andere deelnemer(s) aan voornoemde organisatie en/of koper(s) en/of
- ( doen) betalen van een of meer geldbedrag(en) en/of in het vooruitzicht stellen van een of meer gunst(en) aan een of meer andere deelnemer(s) van die organisatie en/of aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s).
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 194 gram heroïne en/of 297 gram heroïne en/of 14,9 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
4.
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, voorhanden heeft gehad een busje pepperspray/traangas, zijnde (een) voorwerp(en) dat bestemd is/zijn voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6.
5.
hij op of omstreeks 23juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 16170,- euro, in elk geval van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en), was/waren, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
dat/die geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen of omgezet of van dat/die geldbedragen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 10 april 2018 is het onderzoek 13Weymouth gestart. Het onderzoek richtte zich in eerste instantie op verdachte [medeverdachte 1] . Gedurende het onderzoek kwam naar voren dat [medeverdachte 1] handelde in verdovende middelen en dat hij daarbij gebruik maakte van een dealtelefoon die, roulerend, door nog drie personen werd gebruikt. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de werkdagen van degene die de dealtelefoon in zijn bezit had, omstreeks 18:00 uur begon en eindigde de volgende dag omstreeks 18:00 uur. Na de dienst werd de dealtelefoon overgedragen aan de volgende dealer. Naast [medeverdachte 1] bleken ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] gebruikers van de dealtelefoon te zijn. In meerdere door [echtgenote medeverdachte 1] , de vrouw van [medeverdachte 1] , afgelegde verklaringen kwam naar voren dat [medeverdachte 1] als dealer werkte voor een persoon genaamd [verdachte] (hierna: verdachte).
Gedurende het onderzoek werd gezien dat verdachte tot twee keer toe een bezoek bracht aan de woning van [medeverdachte 1] . Ook werd gezien dat [medeverdachte 2] , de zoon van verdachte, een bezoek bracht aan twee van de genoemde dealers voordat deze aan hun dienst begonnen. Uit de historische telefoongegevens kwam naar voren dat zowel het telefoonnummer van verdachte als [medeverdachte 2] contact heeft gehad met de telefoon van [medeverdachte 1] , de telefoon van [echtgenote medeverdachte 1] en de deallijn. Uit onderzoek naar de historische telefoongegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] kwam naar voren dat er ook contactmomenten, dan wel pogingen daartoe, waren geweest met verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Uit onderzoek naar de historische telefoongegevens van verdachte kwam naar voren dat er meerdere telefoonnummers die voorkwamen op de deallijn ook contact hebben gehad met het telefoonnummer van verdachte.
Naar aanleiding van deze bevindingen vond er op 23 juli 2018 een zoeking plaats in de woning van verdachte aan de [adres] . In de woning werden diverse hoeveelheden witte envelopjes gevonden met daarin heroïne. Ook werden er grote hoeveelheden voorgevouwen lege envelopjes gevonden. Tevens werd er een weegschaal, meerdere telefoons, simkaarten, pepperspray en een geldkistje met daarin
€ 1.170,- aangetroffen. In de bovenzijde van een slaapkamerdeur werd een gat aangetroffen. Nadat de deur uit de sponning was getild, zagen de verbalisanten dat in dat gat pakketjes met geld zaten verstopt. Het bleek te gaan om € 15.000,-.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niets weet van handel in verdovende middelen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Tijdens een gesprek met de reclassering heeft verdachte gezegd dat hij stom is geweest en dat hij heeft toegegeven aan druk van andere mensen en daarom in drugs heeft gehandeld. Toen het na dat gesprek opgestelde reclasseringsrapport met verdachte werd besproken, zei verdachte dat hij nooit in drugs heeft gehandeld. Op zitting heeft verdachte bekend dat hij samen met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in heroïne heeft gehandeld.
4.2
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Om te kunnen spreken van een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt met, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op 8 augustus 2018 is [medeverdachte 3] als verdachte gehoord. Hij heeft verklaard dat hij verslaafd is aan heroïne en dat hij om in zijn verslaving te kunnen voorzien als drugskoerier werkt. Het telefoonnummer [telefoonnummer] is het werknummer waarop mensen heroïne kunnen bestellen. Samen met anderen brengt één van de koeriers, afhankelijk van wie er dienst heeft, de heroïne naar de klanten. Zij werken volgens een vast schema. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij dit doet sinds een jaar of twee à drie. De koeriers werken in diensten van 18.00 uur tot 18.00 uur de volgende dag. Nadat de verbalisanten [medeverdachte 3] een foto van verdachte tonen verklaart hij dat die man [verdachte] is. Over andere personen wil [medeverdachte 3] niet verklaren. [medeverdachte 3] zegt verdachte en [medeverdachte 2] niets te verwijten. Op de vraag of het niet steekt dat verdachte en [medeverdachte 2] de koeriers het vuile werk laten doen terwijl zij het geld verdienen, zegt [medeverdachte 3] dat dat zo toch overal zo is.
Op 24 augustus 2018 is [naam 1] als verdachte gehoord. Ook zij is verslaafd aan heroïne en werkte soms als drugskoerier. Zij doet dit sinds twee jaar. Zij wijst [verdachte] aan als de persoon die haar vroeg af en toe een ritje te maken als een van de andere koeriers ziek was. Dit blijkt ook uit het telefoongesprek van 5 juli 2018 tussen verdachte en [naam 1] . Verdachte nam contact op met [naam 1] en vroeg haar hoe het met haar ging en of ze wel kon fietsen. Verdachte liet haar weten dat hij nog niet op zoek ging naar iemand anders, omdat hij wist dat ze terug wilde komen als ze beter werd. Hij wilde wel zeker weten dat ze terug zou komen over een paar maanden anders zou hij op zoek gaan naar een ander.
Verdachte [naam 2] is op 28 augustus 2018 gehoord door de politie. Ook hij is verslaafd aan heroïne. Hij wijst [verdachte] aan als dealer in heroïne. Daarnaast wijst hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aan als de fietskoeriers die de heroïne in wisselende diensten verkochten voor [verdachte] . Hij spreekt daarbij over een ‘geoliede machine’ waarvan de kracht was dat er altijd iemand tussen 10.00 en 22.00 uur te bereiken was. [naam 2] zegt dat de fietskoeriers wel dealers zijn, maar dat hij hen als gebruikers ziet. De pakjes heroïne hadden volgens hem een plakbandje zodat het naar de klanten toe duidelijk was dat er door de koeriers niet van werd gesnoept. [naam 2] zegt ook dat hij de heroïne voor [verdachte] heeft getest. Hoewel [naam 2] bij de rechter-commissaris is terugkomen op zijn verklaring bij de politie, gebruikt de rechtbank zijn verklaring wel voor het bewijs omdat de rechtbank de verklaring bij de rechter-commissaris niet geloofwaardig acht. Uit de verklaring van [naam 2] bij de politie blijkt dat [naam 2] in de veronderstelling was dat hij anoniem kon verklaren. Op het moment dat hij erachter komt dat hij zich hierin vergist, stopt het verhoor en blijkt dat hij bang is dat verdachte erachter komt dat hij belastend over verdachte heeft verklaard. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris, dat hij bij de politie uit frustratie en liefdesverdriet heeft verklaard over verdachte, vindt geen enkele steun in het dossier. Zijn verklaring bij de politie vindt echter wel steun in het dossier, waaronder in de verklaringen van [medeverdachte 3] en [naam 1] , en de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk de handel in heroïne had. Verdachte heeft op zitting over zijn aandeel in de organisatie verklaard dat hij degene was die de heroïne inkocht en het verpakte. Tevens bracht hij de heroïne naar degene die de betreffende dag dienst had en haalde het geld bij de dealers op. De tenlastegelegde periode van 2,5 jaar kan volgens verdachte wel kloppen.
Gelet op het voorgaande en de overige gebruikte bewijsmiddelen zoals in de bijlage opgenomen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke gericht was op de handel in heroïne.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte een leidende en coördinerende rol heeft gehad binnen de organisatie. Nu dit niet ten laste is gelegd, zal dit in het kader van het bewijs niet verder worden besproken. Wel zal dit als strafverzwarende omstandigheid worden meegewogen, zoals in de strafmotivering aan de orde zal komen.
4.3
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij de in zijn woning aangetroffen hoeveelheid heroïne en het busje pepperspray aanwezig heeft gehad. Deze feiten kunnen dan ook worden bewezen. Niet kan worden bewezen dat verdachte de heroïne en pepperspray in vereniging aanwezig heeft gehad, nu alleen verdachte de beschikkingsmacht hierover had. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Het geldbedrag van € 1.170,-
De rechtbank acht, gelet op het aantreffen van het contante geldbedrag van € 1.170,- in een geldkistje in de kast in de woning van verdachte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat dit geldbedrag afkomstig is uit zijn handel in heroïne, bewezen dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Het geldbedrag van € 15.000,-
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat het geldbedrag van € 15.000,- van misdrijf afkomstig is. Volgens verdachte is dit bedrag gespaard uit zijn legale inkomsten uit zijn restaurant en bestemd voor een geplande verbouwing van het restaurant. Uit verklaringen van [vennoot 1] en [vennoot 2] volgt dat de vennoten maandelijks hun salaris contant krijgen uitbetaald, wat verklaart waarom verdachte het spaargeld contant voorhanden had. Uit een tapgesprek van 10 juli 2018 tussen verdachte en ene [naam 3] volgt bovendien dat gesproken wordt over de ophanden zijnde renovatie van het restaurant. Verdachte had het geld verstopt omdat hij bang is voor inbraken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht witwassen van een geldbedrag van € 15.000,- bewezen. Door het geldbedrag te verstoppen heeft verdachte de vindplaats van het geldbedrag verhuld. Gelet op de feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De verklaring van verdachte ter terechtzitting over de herkomst van het geld is nu niet verifieerbaar en bovendien onaannemelijk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit het bewijs moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van het beschikbare bewijs geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit het feit dat verdachte betrokken was bij de handel in heroïne en contante geldbedragen had verstopt in een deur in zijn woning ontstaat zonder meer het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is. De door verdachte gegeven verklaring voldoet niet aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Daarbij weegt allereerst mee dat verdachte pas ter terechtzitting voor het eerst heeft verklaard over dit geldbedrag, zonder dat hij duidelijk heeft kunnen maken waarom hij niet eerder met deze verklaring is gekomen, zodat die verklaring had kunnen worden geverifieerd. Daarnaast valt niet in te zien waarom verdachte, naar eigen zeggen bevreesd voor diefstal, het geld niet veiliger op een bankrekening zou zetten of in de kluis van het restaurant zou bewaren. Zijn toelichting met betrekking tot deze laatste optie, dat hij het geld niet wilde vermengen met dat van zijn vennoot, overtuigt niet reeds omdat het geld, volgens verdachte, juist bestemd was voor hun restaurant. Bovendien volstaat een eenvoudige boekhouding om bedragen gescheiden te houden, waar dat wel nodig zou zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht (schuld)witwassen echter niet bewezen, nu niet geoordeeld kan worden dat verdachte handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. De omstandigheid dat verdachte het geld verstopt had in zijn woning, is daartoe onvoldoende (vergelijk HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302 en 17 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237).
Nu bewezen is geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, de handel in heroïne, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 15.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf. Derhalve acht de rechtbank eenvoudig witwassen ook ten aanzien van dit bedrag bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door verdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]
welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
- het verkopen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming onder meer bestond uit het samen met andere deelnemers aan die organisatie telkens:
- inkopen en verkopen en vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, en
- afgeven van heroïne aan andere deelnemers van voornoemde organisatie en
- ter beschikking stellen van mobiele telefoons en simkaarten aan andere deelnemers aan voornoemde organisatie en
- ter beschikking stellen van een woning als opslagplaats voor heroïne, aan voornoemde organisatie en
- inkopen en aanwezig hebben van materialen en verpakkingsmaterialen bestemd voor het bewerken van heroïne, en
- hebben van al dan niet versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en kopers en
- doen betalen van geldbedragen en in het vooruitzicht stellen van gunsten aan andere deelnemers van die organisatie.
2.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
3.
hij op 23 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 194 gram en 297 gram en 14,9 gram van een materiaal bevattende heroïne.
4.
op 23 juli 2018 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad een busje pepperspray, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met een verstikkende, weerloosmakende en traanverwekkende stof.
5.
op 23 juli 2018 te Amsterdam, een geldbedrag van in totaal 16170,- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De in beslaggenomen goederen onder 1, 2, 3, 4, 9, 10, 11, 12, en 13 moeten verbeurd worden verklaard. De goederen onder 5, 6, 7, 8, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 kunnen aan verdachte worden geretourneerd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat gevorderde straf – in vergelijking met de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd – zeer fors is.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) zal de totale onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur van 30 maanden niet te boven moeten gaan en als vertrekpunt moeten gelden. In matigende zin moet dan nog rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen relevante documentatie heeft, zijn bekennende proceshouding, het feit dat sprake is van eendaadse samenloop en zijn persoonlijke omstandigheden. Tevens is de eis disproportioneel in vergelijking tot de positie van de medeverdachten in de zaak. De verwachting is dat de medeverdachten er met een werkstraf en mogelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf vanaf zullen komen. Het aandeel van verdachte – zelfs als de rechtbank van oordeel is dat verdachte een aansturende rol zou hebben gehad – rechtvaardigt niet een dergelijk groot verschil. Nu verdachte first offender is, komt hij in aanmerking voor een fors voorwaardelijk strafdeel, desnoods met een lange proeftijd van drie jaren als stok achter de deur.
Gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het witwassen van een bedrag van € 15.000,-, moet dit bedrag aan verdachte worden geretourneerd. Ook de overige in beslag genomen goederen moeten aan verdachte worden geretourneerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van 2,5 jaar schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot doel had het handelen in heroïne. Aangenomen mag worden dat de organisatie erop uit is geweest geldelijk gewin te behalen, zonder daarbij oog te hebben voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de volksgezondheid toebrengt. Harddrugs leveren immers, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Omdat het gebruik van harddrugs kostbaar is en de verslaving leidt tot toenemend gebruik, nemen verslaafden vaak hun toevlucht tot criminele activiteiten om hun gebruik te bekostigen, waardoor aan de samenleving veel schade wordt toegebracht. Verder leidt de handel in verdovende middelen ook tot georganiseerde misdaad en (zeer) ernstige misdrijven.
Verdachte heeft binnen de organisatie een leidende en coördinerende rol gehad. Hij kocht de heroïne in, verpakte het en verstrekte het samen met de dealtelefoon aan de dienstdoende koerier. Na afloop haalde hij het verdiende geld bij die koerier op. Hij regelde ook vervanging als een koerier ziek was. Verdachte heeft gebruik gemaakt van zeer kwetsbare personen. Immers waren alle bezorgers al jarenlang verslaafd aan heroïne en deden zij dit werk om in hun verslaving te kunnen blijven voorzien. Dat verdachte zich van deze kwetsbaarheid bewust was blijkt wel uit het feit dat de pakjes heroïne met plakband werden dichtgemaakt, zodat de koeriers er niets konden uitnemen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 16.170,-.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Omdat er een nauwe verbondenheid bestaat tussen het gronddelict, de handel in heroïne, en het witwassen zal het witwassen, in navolging van HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, echter niet van invloed zijn op de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het bezit van pepperspray. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Verdachte heeft gedurende 2,5 jaar in heroïne gehandeld, waardoor sprake is geweest van berekenende overweging. Het reclasseringsrapport van 12 oktober 2018 geeft ook geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De reclassering ziet immers geen mogelijkheden om inhoud te geven aan een begeleidingscontact of het invullen van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat samenloop niet aan de orde is. Immers dienen het deelnemen aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen verschillende rechtsbelangen, zodat zij naast elkaar in de vorm van meerdaadse samenloop ten laste kunnen worden gelegd.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met betrekking tot de proceshouding van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft uiteengezet dat en waarom hij ter zitting openheid heeft willen geven over de handel in heroïne in de tenlastegelegde periode. Volgens verdachte valt het vastzitten hem zwaar, heeft hij gesprekken met een psycholoog in detentie en heeft de training ‘kies voor verandering’ die hij in detentie heeft gevolgd, zijn ogen geopend en hem doen besluiten de feiten te bekennen. Het valt hem zwaar te zien welk verdriet hij zijn vrouw en kinderen heeft aangedaan en dat hij zijn zoon [medeverdachte 2] hierin heeft betrokken. Voor hem voelt het als een opluchting, hij wil berouw tonen en er op die manier een punt achter zetten, aldus verdachte.
De rechtbank acht echter ook voorstelbaar dat verdachte ervoor heeft gekozen om niet langer te zwijgen maar te bekennen omdat hij geconfronteerd werd met (toenemende) aanwijzingen voor zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten. Zo is bijvoorbeeld in de laatste aanvulling nog belastende informatie aan het dossier toegevoegd voortkomend uit onderzoek naar zijn iPhone 7 die op zijn nachtkastje lag op zijn slaapkamer. In zijn bekennende verklaring heeft hij zich gepresenteerd als iemand die in de tenlastegelegde periode een verkeerde keus heeft gemaakt door een reeds lopende heroïnehandel over te nemen van iemand die ging vertrekken naar het buitenland en waarvan hij de naam niet wil noemen. Zijn eigen rol in de organisatie heeft hij daarbij (vergeefs) geprobeerd te verkleinen tot één die gelijkwaardig zou zijn aan die van de andere verdachten.
Hoewel zeker niet valt uit te sluiten dat verdachte oprecht is in zijn berouw, sluit de rechtbank de ogen niet voor dit andere scenario of een combinatie van beide. Dit brengt de rechtbank ertoe om de proceshouding van verdachte niet in zijn voordeel, zoals door de raadsvrouw is verzocht, maar ook niet in zijn nadeel mee te wegen. Daarbij geldt overigens dat in het licht van de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten het wél in het voordeel van verdachte meewegen van diens proceshouding geen grote invloed zou hebben gehad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vrijheidsstraf ook gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. Deze gaan bij het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat uit van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in heroïne in georganiseerd verband, in welke organisatie verdachte een coördinerende rol had. In dit geval is bovendien een langere periode van de handel in heroïne bewezen verklaard.
De rechtbank zal, alles afwegende, een gevangenisstraf van drie jaren opleggen. Dat deze straf lager uitvalt dan de eis van de officieren van justitie komt omdat de rechtbank rekening heeft gehouden met genoemd LOVS oriëntatiepunt en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd en welke lager zijn dan de eis die de officieren van justitie hebben gevorderd.
Beslag
Onder verdachte zijn de goederen 1 t/m 19 – zoals op de beslaglijst weergegeven – in beslag genomen. De voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Verbeurdverklaring
Nu met behulp van de voorwerpen 1, 2, 3, 4, 9, 10, 11, 12 en 13 het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Het is aannemelijk geworden dat het onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld afkomstig is uit, althans verband houdt met, de handel in verdovende middelen. Het kan daarmee worden beschouwd als een voorwerp met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan, dan wel tot het begaan van dergelijke misdrijven zijn bestemd. De geldbedragen zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Teruggave aan de rechthebbende
De onder 5, 6, 7, 8, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 in beslag genomen goederen kunnen aan verdachte worden geretourneerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 140 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
eenvoudig witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. Geldbedrag € 5000,-
5606698
2. Geldbedrag € 5000,-
5606701
3. Geldbedrag € 5000,-
5606703
4. Geldbedrag € 1.170,-
5606707
9. Nokia Cl (zilver)
5607658
10. Nokia Cl (zwart) inclusief
2 batterijen
5607659
11. Nokia Cl zwart
5607660
12. Samsung
5607651
13. iPhone 7
5607661
Gelast de teruggave aan verdachte van:
5. BMW met kenteken [kenteken]
5611112
6. Rolex horloge
5607710
7. BMW-sleutel
5606716
8. Acer Aspire laptop
5607614
14. Fotocamera Nikon F70
5607696
15. Filmrolletje Fujifilm
5607698
16. 7 pagina's administratie
5607667
17. 10 pagina's administratie
5607669
18. 1 pagina administratie
5607671
19. USB-stick SanDisk
5638379
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2019.