ECLI:NL:RBAMS:2019:6058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
13/684322-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belaging van ex-vriendin door verdachte

Op 14 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en belaging van zijn ex-vriendin. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2019. De officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, vorderde een straf tegen de verdachte, die niet ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen en op dat moment op een onbekend adres verbleef. De tenlastelegging omvatte mishandeling van de ex-vriendin in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 april 2018, en belaging in de periode van 26 april 2018 tot en met 26 juli 2018. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling op 26 april 2018 wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de mishandelingen in januari en maart 2018 niet bewezen konden worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van het leksteken van de voorband van de scooter van de ex-vriendin, omdat er onvoldoende bewijs was. De belaging werd ook bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de ex-vriendin door haar herhaaldelijk te bellen, sms'en en e-mailen, ondanks haar duidelijke verzoeken om geen contact meer op te nemen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en bijzondere voorwaarden, waaronder een contact- en locatieverbod. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ex-vriendin.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684322-18 (Promis)
Datum uitspraak: 14 augustus 2019.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1984,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
thans verblijvend op het adres
[verblijfadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, A. Çimen, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door [medewerkster slachtofferhulp] , medewerkster slachtofferhulp, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 april 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel [aangeefster] , (telkens) heeft mishandeld door (telkens)
- eenmaal of meermalen (met kracht) aan de haren van voornoemde [aangeefster] te rukken en/of te trekken en/of
- voornoemde [aangeefster] vast te pakken en/of vast te grijpen en/of
- voornoemde [aangeefster] eenmaal of meermalen (tegen een trap) te duwen en/of
- voornoemde [aangeefster] eenmaal of meermalen tegen het gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen de benen en/of tegen de heupen en/of tegen het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen;
2. hij in of omstreeks de periode van 26 april 2018 tot en met 26 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door (telkens)
- voornoemde [aangeefster] meermalen op te bellen en/of
- voornoemde [aangeefster] een of meer SMS-berichten te sturen en/of
- voornoemde [aangeefster] een of meer e-mailberichten te sturen en/of
- zich naar de woning van voornoemde [aangeefster] te begeven en/of
- bij de woning van voornoemde [aangeefster] aan te bellen en/of
- de voorband van de snorfiets van voornoemde [aangeefster] lek te steken en/of
- voornoemde [aangeefster] te achtervolgen en/of op te wachten en/of aan te spreken met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde alleen de mishandeling op 26 april 2018 bewezen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de gehele ten laste gelegde periode de belaging bewezen kan worden. Zij heeft ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat verdachte van de mishandelingen in januari en maart dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs dat de aangifte ondersteunt. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling op 26 april 2018 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte vanaf het begin consistent heeft verklaard dat hij aangeefster [aangeefster] niet heeft mishandeld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit, omdat niet blijkt dat de door verdachte gepleegde handelingen er op waren gericht om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] en dat evenmin blijkt dat er sprake was van een voldoende mate van indringendheid om te kunnen spreken van belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw verwijst daarbij naar de uitspraak van rechtbank Utrecht van 13 december 2012. [1]
Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde belaging komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort tot 26 april 2018 tot en met 20 mei 2018, omdat het verdachte na 20 mei duidelijk was dat hij geen contact meer met [aangeefster] moest opnemen en de incidenten op 25 en 26 juli 2018 toevallige ontmoetingen op straat waren en geen inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] .
3.3
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de mishandelingen in januari en in maart 2018 niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de mishandeling op 26 april 2018 wel wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[aangeefster] heeft aangifte gedaan wegens mishandeling door verdachte, haar ex-vriend, op 26 april 2018. In haar aangifte heeft ze onder meer verklaard dat ze eerder, op 7 april 2018, de relatie tussen hen heeft verbroken en dat verdachte langs kwam omdat ze ziek was. In de avond heeft verdachte de woning verlaten en daarbij heeft hij een opmerking gemaakt dat het niet uitmaakte wat hij deed, want [aangeefster] kwam toch wel bij hem terug, aldus [aangeefster] . [aangeefster] vond deze uitspraak respectloos en denigrerend en heeft hem bij terugkomst in de woning er op aangesproken. Er ontstond toen een discussie. [aangeefster] heeft toen gezegd: ‘Er zijn genoeg mannen die mij wel kunnen waarderen.’ Hierop verliet verdachte de woning en een minuut later kwam hij terug en duwde hij [aangeefster] naar binnen. Volgens [aangeefster] begon verdachte toen te schreeuwen, duwde en sloeg hij haar de trap op en sloeg hij haar tegen het bovenlichaam en haar gezicht. [aangeefster] heeft verder verklaard dat hij haar bleef slaan in haar gezicht, hij haar bleef uitschelden en aan haar haren trok. Ook heeft ze verklaard dat hij bleef slaan op haar bovenlichaam, benen en heupen. De verklaring van [aangeefster] wordt ondersteund door de letselverklaring. De huisarts heeft meerdere bloeduitstortingen op haar ooglid, pink, pols, onderarm, heup, benen en voetrug geconstateerd. Ook is er een schaafwond op haar ribbenkast geconstateerd. De verklaring van [aangeefster] wordt op onderdelen ook ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 april 2018 bij [aangeefster] was en dat er sprake was van een felle discussie. Hij heeft verklaard dat zij heeft gezegd dat er genoeg andere mannen zijn die haar kunnen waarderen. Hij heeft haar een paar keer geduwd en een keer tegen een deur aan geduwd. Volgens verdachte hebben ze ook een beetje gevochten, bestaande uit over en weer wat duwen en trekken. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] gedetailleerd en geloofwaardig is. Uit de letselverklaring en de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel bij [aangeefster] blijkt ook dat zij op diverse plaatsen zichtbaar letsel had. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de verklaring van verdachte dat hij alleen een paar keer geduwd heeft niet aannemelijk.
Partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [aangeefster] op 26 april 2018 de levensgezel van verdachte is. Uit het dossier volgt niet dat tussen verdachte en [aangeefster] sprake was van een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die van echtgenoten of geregistreerde partners. [2] De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode 26 april 2018 tot en met 26 juli 2018 [aangeefster] heeft belaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Contactmomenten
[aangeefster] heeft op 23 mei 2018 een klacht ingediend tegen verdachte, haar ex-vriend. Zij heeft onder meer verklaard dat zij op 7 april 2018 de relatie met verdachte had beëindigd. Hierna hebben ze elkaar nog twee keer gezien, maar was er telkens sprake van een discussie. [aangeefster] heeft verklaard dat verdachte op 26 april 2018 in haar woning was en er weer een discussie ontstond waarna verdachte [aangeefster] heeft mishandeld. De volgende ochtend stuurde ze hem een bericht dat ze niets meer van hem wilde weten, horen, zien of spreken. Daarna had ze verdachte geblokkeerd en verwijderd van haar telefoon. [aangeefster] heeft vervolgens verklaard dat verdachte haar op 28 april belde en dat hij vanaf 29 april 2018 tot en met 23 mei 2018 haar tussen de zeven en dertig keer belde. Ook stuurde hij sms-berichten, aldus [aangeefster] . [aangeefster] heeft verklaard dat ze er niet op heeft gereageerd.
Verder heeft [aangeefster] verklaard dat verdachte op 7 mei 2018 voor haar woning stond. Verdachte bleef toen aanbellen.
[aangeefster] heeft ook schermafbeeldingen van haar belgeschiedenis bij haar aangifte gevoegd.
Daarna heeft ze bij de politie verklaard dat ze na het doen van aangifte nog steeds door verdachte werd gebeld. Hierop deed de verbalisant een onderzoek naar haar telefoon. De verbalisant trof meerdere berichten aan en uit haar belgeschiedenis bleek dat zij op 10, 19 en 21 mei 2018 meermalen werd gebeld door een telefoonnummer wat ze had opgeslagen als verdachte. Op 15 mei 2018 ontving [aangeefster] ook een e-mail van verdachte.
Op 20 mei 2018 heeft [aangeefster] vervolgens de politie gebeld, omdat ze had gezegd dat verdachte voor haar deur stond en zich agressief gedroeg. De verbalisanten zijn toen naar het verblijfadres van verdachte gegaan en hebben hem duidelijk gemaakt dat hij geen contact met [aangeefster] moest opnemen. Na het gesprek met verdachte gingen de verbalisanten naar de woning van [aangeefster] . Terwijl de verbalisanten bij [aangeefster] waren werd zij gebeld door verdachte. De verbalisanten hebben verdachte toen weer geconfronteerd met zijn handelen. Verdachte heeft toen gezegd dat hij de boodschap duidelijk begreep.
Op 27 juli 2018 heeft [aangeefster] verklaard dat ze op 25 en 26 juli 2018 verdachte is tegengekomen en dat hij haar heeft aangesproken.
[aangeefster] heeft verklaard dat ze constant bang is en dat ze beperkt wordt in haar dagelijks functioneren.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij twee keer bij de woning van [aangeefster] is geweest, maar dat [aangeefster] dat niet wilde. Hij heeft ook verklaard dat hij toen heeft aangebeld.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij veel berichten naar [aangeefster] heeft gestuurd, omdat zij na 26 april 2018 geen contact meer wilde. Dat heeft ze eerder gezegd en hij heeft het veel later ook gemerkt, omdat ze niet wilde opnemen. Hij heeft ook verklaard dat hij haar meermalen heeft geprobeerd te bellen en dat het klopt dat hij haar op 25 en 26 juli 2018 tegen kwam. Volgens verdachte was er toen sprake van toevallige ontmoetingen.
Beoordelingskader belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster] meermalen heeft gebeld, meermalen sms-berichten heeft gestuurd en éénmaal een e-mail bericht heeft gestuurd. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich naar de woning van [aangeefster] heeft begeven en daar heeft aangebeld. Op 25 en 26 juli 2018 heeft verdachte [aangeefster] , hoewel dit wellicht een toevallige ontmoeting was, ook aangesproken op straat, waardoor zij het gevoel heeft gekregen dat zij niet vrij was in haar doen en laten.
Conclusie
Verdachte heeft een grote hoeveelheid sms-berichten gestuurd naar [aangeefster] en haar meermalen gebeld, terwijl zij aangaf niets meer van hem te willen horen. Op 10 mei 2018 is er zelfs 14 keer gebeld. Door aldus te handelen heeft verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee een inbreuk pleegde op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat, gezien voornoemde criteria, sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] . Alle bewezen geachte handelingen, in onderling verband beschouwd, zijn dermate stelselmatig dat sprake is van belaging.
Verdachte heeft met zijn handelen [aangeefster] gedwongen te dulden dat telkens contact met haar werd opgenomen terwijl zij geen contact meer wilde met verdachte. Verdachte had daarnaast het oogmerk haar te dwingen iets te doen, namelijk met hem te spreken.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belaging van [aangeefster] , door haar te dwingen de ongewenste gedragingen van verdachte te dulden.
Periode
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] vanaf 26 april 2018 stelselmatig door verdachte is benaderd, terwijl [aangeefster] meermalen vanaf 26 april 2018 heeft aangegeven geen contact meer te willen. Daarna bleef verdachte contact zoeken met [aangeefster] . De rechtbank realiseert zich dat de heftigheid van de belaging in de eerste periode zit na 26 april 2018, maar daarna is het doorgegaan. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich in de periode van 26 april 2018 tot en met 26 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Leksteken van de voorband van de scooter van [aangeefster]
De rechtbank acht voor het tenlastegelegde leksteken van de voorband van de scooter van aangeefster onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
omstreeks 26 april 2018 te Amsterdam [aangeefster] , heeft mishandeld door
- meermalen aan de haren van voornoemde [aangeefster] te trekken en
- voornoemde [aangeefster] meermalen (tegen een trap) te duwen en
- voornoemde [aangeefster] meermalen tegen het gezicht, tegen de benen, tegen de heupen en tegen het bovenlichaam te slaan;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 26 april 2018 tot en met 26 juli 2018 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door (telkens)
- voornoemde [aangeefster] meermalen op te bellen en
- voornoemde [aangeefster] SMS-berichten te sturen en
- voornoemde [aangeefster] een e-mailbericht te sturen en
- zich naar de woning van voornoemde [aangeefster] te begeven en
- bij de woning van voornoemde [aangeefster] aan te bellen en
- voornoemde [aangeefster] aan te spreken met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en een contact- en locatieverbod. De officier van justitie heeft verder verklaard dat ze de oplegging van een vrijheid beperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht niet zal vorderen (zoals verzocht door het slachtoffer), omdat verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan de voorwaarde van het contactverbod heeft gehouden.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht een lagere taakstraf op te leggen dan die is geëist. De oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering en een contact- en locatieverbod acht de raadsvrouw wel passend. De raadsvrouw heeft verder verzocht geen vrijheid beperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen. De raadsvrouw heeft verklaard dat verdachte bereid is om, in geval een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, mee te werken aan een agressietraining.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Door zijn ex-vriendin te mishandelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Zij heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. Ondanks het feit dat aangeefster aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij geen contact met hem wilde, heeft hij haar meermalen gebeld, sms-berichten gestuurd en een e-mail gestuurd. Ook heeft verdachte zich naar haar woning begeven, daar meermalen aangebeld en heeft hij haar aangesproken op straat. Verdachte heeft door zijn gedrag aangeefster in haar doen en laten beperkt. De manier waarop verdachte aangeefster belaagde maakte zodanig veel indruk op aangeefster dat zij leefde in angst, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring. Hij heeft met zijn gedragingen stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hij handelde daarbij vanuit zijn eigen behoefte om zijn gevoelens richting aangeefster te uiten. Aangeefster heeft hem duidelijk gemaakt dat zij geen contact meer met hem wilde hebben. Verdachte heeft haar wens niet gerespecteerd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 juni 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2014 eerder is veroordeeld voor mishandeling begaan tegen zijn levensgezel en bedreiging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 25 april 2019, opgemaakt door S. Meurs. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Er zijn een aantal risicofactoren aanwezig voor recidive. Verdachte heeft problemen ten aanzien van zelfbeheersing, er is sprake van inadequate emotieregulatie en conflicthantering. Ook lijkt verdachte zijn gedrag te bagatelliseren en de verantwoordelijkheid ervoor voor een groot deel buiten zichzelf te leggen. Verdachte heeft ook uitgesproken opvattingen over relaties tussen mannen en vrouwen die mogelijk deels voortkomen uit zijn culturele achtergrond. Het is onbekend of er sprake is van onderliggende psychische problemen. De reclassering vindt het wenselijk dat verdachte zijn inzicht en vaardigheden, vooral in de relationele sfeer, vergroot. Een daarop gerichte behandeling kan een beschermende werking hebben op het recidiverisico. Er wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de eis van de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte een taakstraf van 120 uren opleggen, met aftrek van voorarrest, naar de maatstaf van twee uren per dag. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand worden opgelegd met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: een meldplicht, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de reclassering rekening zal houden met verdachtes werk in het buitenland, en een behandelverplichting. De rechtbank zal ook ter bescherming van aangeefster een contact- en locatieverbod opleggen. Omdat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de voorwaarde van een contactverbod, ziet de rechtbank geen redenen om een vrijheid beperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij vordert € 1.856,62, bestaande uit een bedrag van € 206,62 aan materiële schadevergoeding en bedrag van € 1.650,00 aan immateriële schadevergoeding (€ 800,- voor feit 1 en € 850,- voor feit 2), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor de kapotte pyjama (€ 52,98) en de reparatie van de scooter (€ 115,00). De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij ten aanzien van dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor het gedeelte waarvoor wel toewijzing is gevorderd, vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is betwist. De raadsvrouw heeft zich, nu zij heeft bepleit dat verdachte van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de post voor de kapotte pyjama en de post voor reparatiekosten van de scooter onvoldoende onderbouwd zijn en geen verband houden met de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de posten voor het festivalkaartje en het aanvragen van een nieuw telefoonnummer heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsvrouw verzocht de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen, gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend nu er sprake is van een eenvoudige mishandeling en belaging met een beperkte periode.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde kosten voor de kapotte pyjama (€ 52,98) niet in de vordering kan worden ontvangen. De vordering is op dat punt onvoldoende onderbouwd en het alsnog nader laten onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de reparatie van de scooter is de benadeelde partij niet-ontvankelijk omdat verdachte is vrijgesproken van het toebrengen van de schade aan de scooter. De bedragen € 26,95 voor een festivalkaartje en € 11,69 dat ziet op kosten voor het wijzigen van het telefoonnummer komen als materiële schade voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat zij op grond van wat de benadeelde partij heeft opgeschreven met betrekking tot de impact die de mishandeling en belaging op haar heeft gehad en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend een immateriële schadevergoeding van € 850,00 billijk acht. Dit is een lager bedrag dan gevorderd omdat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van twee mishandelingen. De rechtbank ziet de mishandeling van 26 april 2018 en de daarop volgende belaging ook meer als één feitencomplex dat psychische gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij, zodat de rechtbank geen aparte vergoedingen berekent voor feit 1 en feit 2.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 april 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangeefster] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich na oproep bij de reclassering op het adres [adres] melden. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Bij de meldplicht gaat de rechtbank er van uit dat rekening wordt gehouden met verdachtes werk in het buitenland.
Ambulante behandeling
Veroordeelde is verplicht om zich te laten behandelen door de Waag of soortgelijke zorgverlener, ten behoeve van emotie- en agressieregulatie, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] .
Locatieverbod
Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet bevinden in de [straatnaam] te Amsterdam.
Geeft opdrachtaan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [aangeefster] tot € 888,64 (achthonderdachtentachtig euro en vierenzestig eurocent), bestaande uit een bedrag van € 38,64 (achtendertig euro en vierenzestig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 april 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [aangeefster] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij [aangeefster] in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk.
Legt op aanverdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster] , te betalen de som € 888,64 (achthonderdachtentachtig euro en vierenzestig eurocent), bestaande uit een bedrag van € 38,64 (achtendertig euro en vierenzestig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 april 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 17 (zeventien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en G.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2019.
[(...)]

Voetnoten

2.Zie HR 9 oktober, ECLI:NL:HR:2018:1875, rov. 3.1 en 3.2 alsook en HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:246, rov. 3.1 en 3.2.