ECLI:NL:RBAMS:2019:6003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
13-751207-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een Europees aanhoudingsbevel van Letland

Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Letland. De zaak betreft de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de eisen die voortvloeien uit het Kaderbesluit EAB en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Tijdens de zittingen op 14 mei, 13 juni en 8 augustus 2019 zijn verschillende aspecten van de zaak besproken, waaronder de onafhankelijkheid van de Letse autoriteiten en de mogelijkheid tot rechtsbescherming tegen de uitvaardiging van het EAB.

De rechtbank concludeert dat de Letse officier van justitie, die het EAB heeft uitgevaardigd, niet kan worden aangemerkt als een 'uitvaardigende rechterlijke autoriteit' in de zin van artikel 6, lid 1, van het Kaderbesluit. Dit is gebaseerd op het feit dat de Letse wetgeving geen mogelijkheid biedt voor een beroep in rechte tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen. Hierdoor is niet voldaan aan de vereisten voor effectieve rechterlijke bescherming zoals gesteld door het HvJ EU. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en heft de overleveringsdetentie op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751207-19
RK nummer: 19/2010
Datum uitspraak: 15 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juli 2018 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 mei 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 mei 2019.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Russische taal.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is en dat de gevangenhouding moet worden bevolen. Haar schriftelijke samenvatting ex artikel 26, tweede lid, OLW is in het dossier gevoegd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen en het onderzoek gesloten.
TussenuitspraakOp 28 mei 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen zich over de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 27 mei 2019 in de zaken OG/PI (C‑508/18,
ECLI:EU:C:2019:456) en PF (C-509/18,
ECLI:EU:C:2019:457) uit te laten, alsmede om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Is in Letland gewaarborgd dat
the Prosecutor General’s Officebij de vaststelling van en beslissing tot uitvaardiging van een EAB geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht?
Zo ja, bestaat in Letland de mogelijkheid om in rechte op te komen tegen de uitvaardiging door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latviavan een EAB ter fine van vervolging, in het bijzonder met betrekking tot de evenredigheid van een dergelijke beslissing, in een procedure die volledig voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming?
Zitting 13 juni 2019Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in gewijzigde samenstelling hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 28 mei 2019 bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. Diependaal die een schriftelijk standpunt heeft overgelegd, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, in afwachting van het antwoord op de (aanvullende) vraag die door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam op 12 juni 2019 aan de uitvaardigende autoriteit is voorgelegd en omdat de rechtbank zich moet beraden over het vervolg in deze zaak.
Zitting 8 augustus 2019Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in gewijzigde samenstelling hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 13 juni 2019 bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is ook dit keer bijgestaan door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee nationale arrestatiebevelen, te weten:
1. een beslissing van 20 december 2017 van de rechtbank Daugavpils in de strafzaak met nummer 11181164716
(‘based on which the security measures – residence in a particular place and prohibition to leave the country – were changed to the security measure arrest’)
2. een beslissing van 6 april 2018 van de rechtbank Daugavpils in de strafzaak met nummer 11181130916
(‘based on which the security measure – arrest – was applied to Jevgeņijs Samkovs’).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingestelde strafrechtelijke onderzoeken ter zake van de vermoedens dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar Lets recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB:
1.
On 29 July 2016, between 23.00 o’clock and 24.00 o’clock, in Daugavpils, [adres 1] , [naam opgeëiste persoon] with his car awaited [naam 1] who asked him to take and sell the bicycle stolen by [naam 1] from the basement at [adres 2] Daugavpils.Having come to Preiļi on 30 July 2016, at about 11.00 o’clock, [naam opgeëiste persoon] , being aware of the fact that the bicycle had been obtained in a criminal manner, sold it to [naam 2] for 70 EUR. [naam 1] filled in [naam opgeëiste persoon] car with fuel as remuneration for what had been done.
2.
On 20 September 2016, at about 00.40 hours, in Daugavpils, [adres 3] , while in the yard of the multi-apartment building, [naam opgeëiste persoon] with covetous motives, acting jointly with the person against whom the criminal case was separated into other records, stole the following property belonged to [naam 3] , in a concealed manner from the car and its baggage compartment through the broken left window of the vehicle “Peugeot Bipper”, state registration [nummer 1] :- a camera stand “Konig KN-Tripod 40”, for the value of 15 EUR;- a metal detector “Garret Ace 250”, for the value of 150 EUR;- a metal detector “Minelab Quattro”, for the value of 490 EUR;- headphones ‘Acme”, for the value of 15 EUR,but in total the property stolen from [naam 3] amounts to 670 EUR.
3.
On 20 September 2016, at about 00.40 hours, in Daugavpils, [adres 3] , while in the yard of the multi-apartment building, for the purpose to enter the vehicle belonged to another person for committing theft, [naam opgeëiste persoon] threw the fragment of ceramic spark plug carried with him, into the window of the vehicle “Peugeot Bipper”, state registration number [nummer 1] , baggage compartment, and broke (destroyed) its glass 90.91 EUR worth.
4.
[naam opgeëiste persoon] is being accused of the fact that on 23 January 2017, at about 00.30 bours, for the purpose to steal the movable property of another, by opening the driver’s door with the key, he stole the car “Audi 80”, state registration number [nummer 2] , belonged to [naam 4] and [naam 5] , parked in the yard of the house No 108 at [adres 4] , Daugavpils, the value of which is 500 EUR.

4.Bevoegdheid tot uitvaardigen van het EAB

4.1
Juridisch KaderHet EAB is uitgevaardigd door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia.
Het HvJ EU heeft bij de hiervoor vermelde arresten van 27 mei 2019 in de zaken OG/PI en PF de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten beantwoord.
In het arrest in de zaak OG/PI is in punt 60 en 73 tot en met 75 het volgende door het HvJ overwogen:

60 Uit de overwegingen in de punten 50 tot en met 59 van dit arrest volgt dat een autoriteit, zoals een openbaar ministerie, dat beschikt over de bevoegdheid om in het kader van de strafprocedure strafvervolging in te stellen tegen een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, teneinde hem voor de rechter te brengen, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in de betrokken lidstaat.
(…)
73 De „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bijgevolg in staat zijn die taak objectief uit te oefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen, zonder daarbij het risico te lopen dat derden, met name de uitvoerende macht, haar beslissingsbevoegdheid aansturen of met betrekking tot die bevoegdheid instructies geven, zodat het geen enkele twijfel lijdt dat het besluit tot uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel uitgaat van die autoriteit en in fine niet van de uitvoerende macht (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Kovalkovas, C‑477/16 PPU, EU:C:2016:861, punt 42).
74 Bijgevolg moet de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de uitvoerende rechterlijke autoriteit de zekerheid kunnen bieden dat, gelet op de waarborgen geboden door de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat, zij in de uitoefening van haar met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken, op onafhankelijke wijze optreedt. Deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht.
75 Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, moet bovendien de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.
4.2.
Nadere toelichting door de Letse autoriteiten
Bij brief van 10 juni 2019 heeft K. Kalniņš, prosecutor of the International Cooperation Division of the Prosecutor General’s Office (Ģenerālprokuratūra) of the Republic of Latvia de op 6 juni 2019 door het IRC aan hem voorgelegde en hieronder weergegeven vragen als volgt beantwoord:
Vraag 1:
Must the issuing judicial authority in Latvia be regarded to participate in the administration of criminal justice in (Latvia,) within the meaning of paragraph 60 of the decision of the CJEU dated 27 May 2019 with ref. C-508/18 and C-509/18?
Antwoord op vraag 1:
In Latvia the Prosecutor General’s Office is the only one competent authority to issue EAWs both for the purposes of prosecution and for the execution of custodial sentence.
Therefore, EAWs are issued only by Prosecutors who according to the Law on Prosecution Office are part of the judiciary.
Vraag 2:Are there guarantees in Latvia that ensure that the Prosecutors General’s Office will not incur any risk whatsoever that it will be subject, in particular, to instruction on an individual basis by the executive branch of government when a decision is taken to issue an EAW?
Antwoord op vraag 2:
The Latvian national legislation provides a guarantee for independence of the Prosecution office from the executive. According to the Law on Prosecution Office the Prosecution Office is an institution of judicial power, which is independently exercising the supervision over the compliance to law within the limits of competence prescribed for by the legal enactments.
Latvian Prosecutors are not exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific criminal case coming from the executive. The Law on Prosecution Office stipulates that a Prosecutor shall be independent in his/her activities from any influence of other public and administrative institutions or officials and shall comply only with law.
The Parliament, the Cabinet of Ministers, public and local government institutions, public and local government officials, enterprises and organizations of all types as well as
individuals shall be prohibited from intervening into the work of the Prosecution Office in
investigation of cases or during the performance of any other functions of the Prosecution
Office.
Vraag 3:If so, is it possible in Latvia to launch a legal challenge to the Prosecutors General’s Office against the issuing of an EAW for the purpose of prosecution or the execution of a judgement, in particular in relation to the proportionality of such a decision, by means of a procedure which complies in all respects with the requirements of effective judicial protection?
Antwoord op vraag 3:
Criminal Proceeding Law of the Republic of Latvia states that if grounds for taking a European arrest warrant have heen established, the Prosecutor General’s Office shall take a European arrest warrant, which is not subject to appeal.
At the same time there is possibility for the defendant to appeal decision on the national arrest. For example, in pre-trial proceedings and until the commencement of trial in a court of first instance, a person to whom a compulsory measure related to deprivation of liberty has been applied may submit a complaint regarding a decision of an investigating judge within seven days after receipt of a copy of a decision taken on application of such compulsory measure.
Taking into consideration above mentioned, in opinion of the Latvian Prosecutor General’s Office, Latvian prosecutors’ competence to issue EAW’s is not affected by the CJEU’s judgments.
Op 12 juni 2019 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam onder verwijzing naar § 75 van het arrest de volgende, aanvullende, vraag aan de autoriteit die het EAB heeft uitgevaardigd, voorgelegd:
We would like to ask you whether or not in Latvia there are other Court proceedings as mentioned in § 75 – such as proceedings in civil law or administrative injunction – in which the decision to issue a European Arrest Warrant, more specifically the proportionality of such a decision, can be assessed/reviewed?
Bij e-mail van 14 juni 2019 heeft prosecutor Kalniņš deze vraag als volgt beantwoord:
As mentioned before, the Criminal Proceeding Law of the Republic of Latvia states that issued European arrest warrant is not subject to appeal.
At the same time person involved in the proceedings as well as a person whose rights or lawful interests have been infringed upon by the specific actions or ruling may submit a complaint regarding the actions of an official conducting criminal proceedings.
Before turning to the Prosecutor General’s Office with a proposal to take a European arrest warrant, the person directing the criminal proceedings must consider seriousness or nature of a criminal offence.
Afterwards it is in competence of Prosecutor General’s Office to consider whether the goals of proportionality are met in a current case.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De e-mail van de Letse procureur van 14 juni 2019 is niet volledig. De vraag naar de mogelijkheid van ‘
proceedings in civil law or administrative injunction’blijft onbeantwoord. Er is sprake van een door een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling deelneemt uitgevaardigd EAB maar deze autoriteit is geen rechterlijke instantie. In zo een geval moet er sprake zijn van een verdergaande bescherming. De toets door een onafhankelijke rechterlijke instantie ontbreekt echter. Het EAB voldoet niet aan de door het HvJ in zijn arrest gestelde voorwaarden. Primair verzoek ik u de Nederlandse officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, subsidiair vraag ik u de verzochte overlevering te weigeren op dezelfde gronden.
4.4
Standpunt van de officier van justitie
Het EAB voldoet aan twee van de drie voorwaarden: de procureur in Letland neemt deel aan de rechtsbedeling en is volledig onafhankelijk. Als naar de appelmogelijkheid wordt geïnformeerd blijkt dat er alleen de mogelijkheid is van een algemene klacht tegen een persoon binnen de rechtsbedeling, in het geval dat beslissingen in strijd zouden zijn met de rechten van verdachten. Naar de mening van het Openbaar Ministerie volgt uit overweging 68 van het arrest van het HvJ EU in de zaak OG/PI dat een effectieve rechterlijke bescherming op één niveau, namelijk tegen het nationale aanhoudingsbevel, voldoende is. Eerder heeft de rechtbank beslist dat het ontbreken van een effectieve rechterlijke bescherming tegen het EAB tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie leidt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2019:4852).
Het Openbaar Ministerie zou graag zien dat de rechtbank aan het HvJ EU (aanvullende) prejudiciële vragen stelt over de uitleg van overweging 75 van het arrest OG/PI. Het is niet duidelijk waarom tegen een beslissing van een onafhankelijke officier van justitie wel beroep open moet staan en tegen een beslissing van een rechter niet. Een dergelijke vraag zou als volgt kunnen luiden:
“Is een officier van justitie die in zijn nationale recht is aangewezen als bevoegde autoriteit om een EAB uit te vaardigen onder omstandigheden niet te beschouwen als een autoriteit in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584?”
4.5
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de door
the Prosecutor General’s Office (Ģenerālprokuratūra)van Letland verstrekte informatie stelt de rechtbank allereerst vast dat de Letse officier van justitie, die het EAB heeft uitgevaardigd, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in Letland en onafhankelijk optreedt. Zoals het HvJ EU in de zaak PF heeft overwogen (onder 56) “kan” deze functionaris daarom worden beschouwd als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584; hieruit volgt dat de Letse officier van justitie mogelijk is aan te merken als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit”.
Omdat het EAB is uitgevaardigd door een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of toetsing zoals bedoeld in de hiervoor weergegeven overweging 75 van het arrest PG/OI is voorgeschreven op het niveau van het EAB of dat het volstaat indien de toetsing op het niveau van het nationaal aanhoudingsbevel, dat door een rechtbank in Letland is uitgevaardigd, plaatsvindt, zoals door de officier van justitie is betoogd.
Bij deze beoordeling betrekt de rechtbank de hierboven genoemde informatie die de Letse autoriteiten hebben verstrekt, in het bijzonder de mededeling van 10 juni 2019 dat de Letse wetgeving niet voorziet in een rechtsmiddel om op te komen tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen. Deze mededeling is nog eens bevestigd in de e-mail van 14 juni 2019. Uit het antwoord op de derde vraag (e-mail van 10 juni 2019) kan worden afgeleid dat de Letse wet de (beperkte) mogelijkheid biedt een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitvaardiging van een nationaal aanhoudingsbevel.
Onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 5 juli 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4852) – een uitspraak die betrekking had op een door het openbaar ministerie in Finland uitgevaardigd EAB – is de rechtbank ook nu van oordeel dat het HvJ op dit punt duidelijkheid geeft in zijn arrest.
Het HvJ schrijft in één volzin in overweging 75 voor dat “
wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, de beslissing omeen dergelijk aanhoudingsbeveluit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp moet kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming”.
De woorden ‘een dergelijk aanhoudingsbevel’ kunnen alleen maar terugslaan op het ‘Europees aanhoudingsbevel’ en laten geen ruimte om betrekking te hebben op een ander bevel dan een EAB, in het bijzonder niet het aan het EAB ten grondslag liggende nationaal aanhoudingsbevel.
Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie dat het criterium van overweging 75 niet geldt, omdat voldoende zou zijn dat slechts op één van de twee beschermingsniveaus zoals bedoeld in overweging 68 een beslissing moet zijn genomen die voldoet aan de eisen van een effectieve rechtsbescherming, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals is overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak van 5 juli 2019 sluit niets in de bewoordingen van overweging 68 – in het bijzonder niet het woord “minstens” – uit dat de eis zoals bedoeld in overweging 75 wordt gesteld, als de beslissing op het nationale niveau is genomen door een rechter of een rechterlijke autoriteit. Overweging 68 eist niet meer dan dat een rechter of een rechterlijke instantie hetzij de nationale beslissing neemt hetzij het EAB uitvaardigt. In het eerste geval voegt overweging 75 daaraan toe dat tegen de door een andere autoriteit dan een rechter of rechterlijke instantie genomen beslissing tot uitvaardiging van een EAB een beroep in rechte bij een rechter of een rechterlijke autoriteit mogelijk moet zijn.
Een en ander volgt ook uit het hiervoor vermelde op dezelfde dag gewezen arrest in de zaak PF. In die zaak is het nationale aanhoudingsbevel eveneens afgegeven door een rechterlijke instantie (zie Minister for Justice and Equality -v- Lisauskas [2017] IEHC 232 (27 February 2017), overwegingen 22 en 54 van het arrest), neemt de procureur-generaal van Litouwen deel aan de strafrechtsbedeling in Litouwen (overweging 42), is gewaarborgd dat de procureur-generaal van Litouwen onafhankelijk is van de uitvoerende macht (overweging 66), maar moet de verwijzende rechter desalniettemin nagaan

of de beslissingen van de procureur-generaal om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de door een effectieve rechterlijke bescherming gestelde eisen”.
De rechtbank ziet dan ook – opnieuw – geen aanleiding om op dit punt een prejudiciële vraag voor te leggen aan het HvJ.
In lijn met en onder verwijzing naar haar bovengenoemde, eerdere uitspraak van 5 juli 2019 stelt de rechtbank vast dat de Letse wetgeving niet voorziet in de mogelijkheid om de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, voorwerp te laten uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming. Nu niet is voldaan aan de door het HvJ EU in overweging 75 van het arrest geformuleerde voorwaarde, kan de Letse officier van justitie niet worden aangemerkt als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584. Het onderhavige EAB is daarom niet een ‘rechterlijke beslissing’ in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus niet een beslissing van een justitiële autoriteit in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, OLW.

5.Slotsom

Onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 december 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9311) overweegt de rechtbank dat deze vaststelling ertoe leidt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB.

6.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2019.
De oudste en jongste rechters zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.