ECLI:NL:RBAMS:2019:5827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/646912 / HA ZA 18-416
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie inzake manipulatie van rentebenchmarks met betrekking tot Amerikaanse collectieve acties

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om een collectieve actie van de Stichting Elco Foundation tegen verschillende financiële instellingen, waaronder Rabobank, Lloyds Banking Group en UBS, met betrekking tot de manipulatie van rentebenchmarks zoals EURIBOR en LIBOR. De Stichting vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat deze instellingen onrechtmatig hadden gehandeld jegens belanghebbenden door hun interne organisatie zodanig in te richten dat manipulatie van de benchmarks mogelijk werd gemaakt. De rechtbank behandelde ook incidentele vorderingen tot aanhouding van de procedure in afwachting van de uitkomst van Amerikaanse collectieve acties tegen dezelfde partijen. De rechtbank wees de vorderingen tot aanhouding af, omdat de belangen van de Stichting niet identiek waren aan die van de eisers in de Amerikaanse acties. Daarnaast werden vorderingen tot onbevoegdheid door de gedaagden ingediend, die ook gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd tot kennisneming van verschillende vorderingen, maar bleef bevoegd voor andere vorderingen. De uitspraak werd gedaan op 14 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/646912 / HA ZA 18-416
Vonnis in incident van 14 augustus 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING ELCO FOUNDATION,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. W.P. Wijers te Amsterdam,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaat mr. B. Winters te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LLOYDS BANKING GROUP PLC,
gevestigd te Edinburgh (Schotland, Verenigd Koninkrijk),
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LLOYDS BANK PLC,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. C.C.A. van Rest te Amsterdam,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
UBS AG,
gevestigd te Zürich (Zwitserland),
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
UBS SECURITIES JAPAN CO. LTD,
gevestigd te Tokyo (Japan),
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. W. Heemskerk te 's-Gravenhage,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ICAP PLC,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ICAP EUROPE LTD,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. S.J.H.M. Berendsen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting, Rabobank, UBS Zwitserland en UBS Japan (gezamenlijk UBS c.s.), LBG en Lloyds Bank (gezamenlijk Lloyds c.s.), ICAP plc en ICAP Europe (gezamenlijk ICAP c.s) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen van 14 december 2017, met producties,
  • de incidentele conclusie houdende verzoek tot aanhouding van Rabobank van 18 juli 2018, met producties,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van UBS c.s. van 18 juli 2018,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van Lloyds c.s. van 18 juli 2018,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van ICAP c.s. van 18 juli 2018, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord in de bevoegdheidsincidenten en in het aanhoudingsincident, tevens houdende akte wijziging van eis (ten aanzien van ICAP c.s.),
  • het proces-verbaal van meervoudig pleidooi, gehouden op 18 juni 2019, en de daarin vermelde processtukken,
  • de brief van mr. Winters van 30 juni 2019 met opmerkingen betreffende het proces-verbaal,
  • de (fax)brief van mr. Wijers van 1 juli 2019 met opmerkingen betreffende het proces-verbaal,
  • de (fax)brief van mr. Berendsen van 1 juli 2019 met opmerkingen betreffende het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten voor zover van belang in de incidenten

2.1.
De statuten van de Stichting bepalen voor zover van belang:

Definities
Artikel 1.
In deze statuten hebben de volgende met een beginhoofdletter geschreven begrippen de volgende betekenis:
Belanghebbenden: alle personen (daaronder begrepen rechtspersonen) die gedurende de Relevante Periode woonachtig, gevestigd en/of kantoorhoudende (een nevenvestiging of branch daaronder begrepen), waren in de Europese Unie en die volgens het desbetreffende toepasselijke rechtstelsel kwalificeren als of daarmee gelijk te stellen zijn aan:
beleggingsondernemingen;
kredietinstellingen;
verzekeringsondernemingen;
instelling voor collectieve belegging in effecten en de beheermaatschappijen daarvan;
pensioenfondsen en de beheermaatschappijen daarvan;
(andere) krachtens communautaire wetgeving van de Europese Unie of het nationale recht van een lidstaat vergunninghoudende of gereglementeerde financiële instellingen;
een partij die in de uitoefening van beroep of bedrijf voor eigen rekening beleggingsactiviteiten verricht en/of
authorised investment managers,
en die direct of indirect:
i. een of meer transacties hebben verricht in afgeleide of niet-afgeleide financiële instrumenten waarop rente is betaald die was gekoppeld aan of afgeleid was van:
- de ‘London Interbank Offered Rate’ (‘LIBOR’) ter zake van de Japanse Yen (‘JPY LIBOR’), Britse Pond (‘GBP LIBOR’), Amerikaanse Dollar (‘USD LIBOR’) en/of Zwitserse Franc (‘CHF LIBOR’);
- de Euro Interbank Offered Rate (‘EURIBOR’);
- de ‘Tokyo Interbank Offered Rate’ (‘TIBOR’) ter zake van de Japanse Yen in de offshore markt (ook wel aangeduid als de Euroyen markt);
- de ‘Singapore Interbank Offered Rate’ (‘SIBOR’);
- de ‘Singapore Swap Offer Rate’ (‘SOR’);
- de ‘Bank Bill Swap’ (‘BBSW’) en/of
- de ‘Hong Kong Interbank Offered Rate’ (‘HIBOR’);
ii. op een lening rente hebben betaald die was gekoppeld aan of afgeleid was van JPY LIBOR, GBP LIBOR, USD LIBOR, CHF LIBOR, EURIBOR, TIBOR, SIBOR, SOR, BBSW en/of HIBOR, dan wel
iii. een of meer transacties dan hiervoor vermeld hebben verricht in welk verband een vergoeding is betaald die gerelateerd was aan, verwees naar of anderszins verband hield met JPY LIBOR, GBP LIBOR, USD LIBOR, CHF LIBOR, EURIBOR, TIBOR, SIBOR, SOR, BBSW en/of HIBOR,
welke transacties en/of betalingen hebben plaatsgevonden gedurende de Relevante Periode en welke transacties en/of betalingen buiten de Verenigde Staten van Amerika hebben plaatsgevonden.”
2.2.
EURIBOR (Euro InterBank Offered Rate) en LIBOR (London InterBank Offered Rate) zijn verzamelnamen voor dagelijks gepubliceerde rentebenchmarks.
De EURIBOR-rentebenchmarks (voor verschillende looptijden) kwamen - in de in deze zaak relevante periode - tot stand doordat een groot aantal Europese banken die zijn aangesloten bij de European Banking Federation (de panelbanken) iedere werkdag aan Thomson Reuters doorgaf (
submit) tegen welk rentetarief zij dachten dat een hypothetische grootbank ongedekte leningen in euro’s met verschillende looptijden kon verstrekken of aantrekken. Nadat Thomson Reuters van alle panelbanken de tarieven had ontvangen, werden de laagste en de hoogste weggestreept en vormde het gemiddelde van de overgebleven waarden de EURIBOR-rentebenchmark voor de betreffende looptijd.
De verschillende LIBOR-rentebenchmarks (voor verschillende valuta en verschillende looptijden) komen tot stand doordat een selectie van banken die zijn aangesloten bij de British Bankers’ Association (de panelbanken) elke werkdag aan Thomson Reuters doorgeeft (
submit) tegen welk rentetarief zij op dat moment in de interbancaire geldmarkt een lening verwacht te kunnen aantrekken. Elke LIBOR-(valuta)rentebenchmark heeft een eigen samenstelling van de panelbanken. Nadat Thomson Reuters van alle panelbanken de tarieven heeft ontvangen, worden de laagste en de hoogste weggestreept en vormt het gemiddelde van de overgebleven waarden de LIBOR-rentebenchmark voor de betreffende valuta en betreffende looptijd.
2.3.
Rabobank was (in de in deze zaak relevante periode) panelbank voor EURIBOR en (in ieder geval) USD LIBOR, GBP LIBOR en JPY LIBOR.
UBS Zwitserland was (in de in deze zaak relevante periode) panelbank voor EURIBOR en (in ieder geval) USD LIBOR, GBP LIBOR, JPY LIBOR en CHF LIBOR.
UBS Japan was (in de in deze zaak relevante periode) panelbank voor (in ieder geval) JPY LIBOR en Euroyen TIBOR.
Lloyds Bank was (in de in deze zaak relevante periode) panelbank voor USD LIBOR, GBP LIBOR en JPY LIBOR.
2.4.
ICAP Europe is een
interdealer broker, zij bemiddelt tussen financiële instellingen die opereren als handelaren in onder meer financiële instrumenten. Zij is zelf geen partij bij financiële transacties.
2.5.
Vanaf medio 2010 zijn er meerdere onderzoeken uitgevoerd door verschillende autoriteiten uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS), Europa en Azië naar manipulatie(pogingen) ten aanzien van verschillende rentebenchmarks. Voortbordurend op deze onderzoeken zijn in de VS vanaf 2011 in totaal zeventien collectieve acties (
class actions) aanhangig gemaakt tegen (onder meer) Rabobank. Daarvan is er inmiddels één definitief geëindigd (
Payne, et al. Bank of America Corp., et al., zaak 13-CV-00598) doordat de vorderingen jegens Rabobank en de andere gedaagden door de Amerikaanse rechter in eerste aanleg zijn afgewezen. Verder zijn er twee collectieve acties ten aanzien van GBP LIBOR geconsolideerd. Thans zijn er nog vijftien Amerikaanse collectieve acties jegens Rabobank (in eerste instantie of hoger beroep) aanhangig, te weten:
  • i) Mayor and City Council of Baltimore, et al. v. Bank of America Corp., et al. (USD LIBOR),
  • ii) Metzler Inv. GmbH v. Credit Suisse AG, et al. (USD LIBOR),
  • iii) Gelboim v. Credit Suisse Group AG, et al. (USD LIBOR),
  • iv) Laydon v. Mizuho Bank Ltd., et al. (TIBOR en/of JPY LIBOR),
  • v) The Berkshire Bank v. Bank of America Corp., et al. (USD LIBOR),
  • vi) 33-35 Green Pond Road Assoc., LLC v. Bank of America Corp., et al
(USD LIBOR),
  • vii) Lieberman v. Credit Suisse Group AG, et al (USD LIBOR),
  • viii) Courtyard at Amwell II, LLC et al. v. Bank of America Corp. (USD LIBOR),
  • ix) Los Angeles Cty. Employee Retirement Assoc. v. Bank of America Corp., et al. (USD LIBOR),
  • x) Guaranty Bank & Trust Co. v. Credit Suisse Group AG, et al. (USD LIBOR),
  • xi) County of Riverside v. Bank of America Corp., et al. (USD LIBOR),
  • xii) Sullivan v. Barclays PLC, et al. (EURIBOR),
  • xiii) Nat’l Asbestos Workers Pension Fund, et al. v. Bank of America Corp., et al. (USD LIBOR),
  • xiv) Sonterra Capital Master Fund, Ltd. v. Barclays Bank PLC, et al. (GBP LIBOR),
  • xv) Sonterra Capital Master Fund Ltd., et al. v UBS AG et al. (JPY LIBOR en Euroyen TIBOR).
De procedures (i) tot en met (xv) zullen hierna worden aangeduid als de Amerikaanse Collectieve Acties.
2.6.
In de hiervoor als (iv) genoemde Amerikaanse Collectieve Actie was ook ICAP c.s. betrokken. De Amerikaanse rechter in eerste aanleg heeft zich in die procedure ten aanzien van ICAP c.s. onbevoegd verklaard. Verder is ICAP c.s. betrokken in de hiervoor als (xv) genoemde Amerikaanse Collectieve Actie.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
De Stichting vordert, na wijziging van eis, in de hoofdzaak dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair: voor recht verklaart dat:
I. Rabobank (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2010 jegens Belanghebbenden (zoals gedefinieerd in de statuten) onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar interne (administratieve) organisatie en/of interne toezichtsapparaat zodanig had ingericht (een nalaten daaronder begrepen) dat het manipuleren van benchmarks daardoor in de hand werd gewerkt, althans werd mogelijk gemaakt,
II. UBS c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2010 jegens Belanghebbenden onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar interne (administratieve) organisatie en/of interne toezichtsapparaat zodanig had ingericht (een nalaten daaronder begrepen) dat het manipuleren van benchmarks daardoor in de hand werd gewerkt, althans werd mogelijk gemaakt,
III. Lloyds c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2009 jegens Belanghebbenden onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar interne (administratieve) organisatie en/of interne toezichtsapparaat zodanig had ingericht (een nalaten daaronder begrepen) dat het manipuleren van benchmarks daardoor in de hand werd gewerkt, althans werd mogelijk gemaakt,
IV. ICAP c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2010 jegens Belanghebbenden onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar interne (administratieve) organisatie en/of interne toezichtsapparaat zodanig had ingericht (een nalaten daaronder begrepen) dat het manipuleren van benchmarks daardoor in de hand werd gewerkt, althans werd mogelijk gemaakt,
V. Rabobank (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2010 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, wier gedragingen aan haar zijn toe te rekenen, rentebenchmarks heeft/hebben gemanipuleerd,
VI. UBS c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2010 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft/hebben gemanipuleerd,
VII. Lloyds c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2009 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft/hebben gemanipuleerd,
VIII. ICAP c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2010 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft/hebben gemanipuleerd, althans het manipuleren van rentebenchmarks heeft/hebben gefaciliteerd en andere gedaagden daarbij heeft/hebben geadviseerd,
IX. Rabobank (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2010 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan Rabobank is toe te rekenen, heeft/hebben samengespannen met een of meer andere gedaagden, welke samenspanning een ‘overeenkomst’ althans ‘onderling afgestemde gedragingen’ vormt in de zin van artikel 101 VWEU, teneinde rentebenchmarks te manipuleren,
X. UBS c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2010 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan UBS c.s. is toe te rekenen, heeft/hebben samengespannen met een of meer andere gedaagden, welke samenspanning een ‘overeenkomst’ althans ‘onderling afgestemde gedragingen’ vormt in de zin van artikel 101 VWEU, teneinde rentebenchmarks te manipuleren,
XI. Lloyds c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2009 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan Lloyds c.s. is toe te rekenen, heeft/hebben samengespannen met een of meer andere gedaagden, welke samenspanning een ‘overeenkomst’ althans ‘onderling afgestemde gedragingen’ vormt in de zin van artikel 101 VWEU, teneinde rentebenchmarks te manipuleren,
XII. ICAP c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2010 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan ICAP c.s. is toe te rekenen, heeft/hebben samengespannen met een of meer andere gedaagden, welke samenspanning een ‘overeenkomst’ althans ‘onderling afgestemde gedragingen’ vormt in de zin van artikel 101 VWEU, teneinde rentebenchmarks te manipuleren,
XIII. Rabobank, gelet op het onrechtmatig manipuleren van rentebenchmarks door haar en/of door een of meer mede-gedaagden, en gelet op de kans op het aldus door haar en/of door een of meer mede-gedaagden toebrengen van schade aan Belanghebbenden, zich had moeten onthouden van haar in groepsverband verrichte gedragingen ten aanzien van de rentebenchmarks met een of meer van haar mede-gedaagden zoals bedoeld in artikel 6:166 lid 1 BW,
XIV. UBS c.s., gelet op het onrechtmatig manipuleren van rentebenchmarks door haar en/of door een of meer mede-gedaagden, en gelet op de kans op het aldus door haar en/of door een of meer mede-gedaagden toebrengen van schade aan Belanghebbenden, zich had moeten onthouden van haar in groepsverband verrichte gedragingen ten aanzien van de rentebenchmarks met een of meer van haar mede-gedaagden zoals bedoeld in artikel 6:166 lid 1 BW,
XV. Lloyds c.s., gelet op het onrechtmatig manipuleren van rentebenchmarks door haar en/of door een of meer mede-gedaagden, en gelet op de kans op het aldus door haar en/of door een of meer mede-gedaagden toebrengen van schade aan Belanghebbenden, zich had moeten onthouden van haar in groepsverband verrichte gedragingen ten aanzien van de rentebenchmarks met een of meer van haar mede-gedaagden zoals bedoeld in artikel 6:166 lid 1 BW,
XVI. ICAP c.s., gelet op het onrechtmatig manipuleren van rentebenchmarks door haar en/of door een of meer mede-gedaagden, en gelet op de kans op het aldus door haar en/of door een of meer mede-gedaagden toebrengen van schade aan Belanghebbenden, zich had moeten onthouden van haar in groepsverband verrichte gedragingen ten aanzien van de rentebenchmarks met een of meer van haar mede-gedaagden zoals bedoeld in artikel 6:166 lid 1 BW,
XVII. Rabobank (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2010 ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Belanghebbenden,
XVIII. UBS c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2010 ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Belanghebbenden,
XIX. Lloyds c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2009 ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Belanghebbenden,
ICAP c.s. (op structurele en/of doorlopende basis) in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2010 ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Belanghebbenden,
Subsidiair, voor zover de primaire vorderingen onder V tot en met VIII niet toewijsbaar zijn, voor recht verklaart dat:
Rabobank op de in paragraaf 10.1.20, 10.1.22 en 10.1.34 van de dagvaarding vermelde dagen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft gemanipuleerd,
UBS c.s. op de in paragraaf 11.1.13 van de dagvaarding vermelde dagen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft gemanipuleerd,
Lloyds c.s. op de in paragraaf 12.1.8 van de dagvaarding vermelde dagen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft gemanipuleerd,
ICAP c.s. op de in paragraaf 13.1.17 van de dagvaarding vermelde dagen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Belanghebbenden doordat zij, althans haar werknemers, welk gedrag aan haar is toe te rekenen, rentebenchmarks heeft gemanipuleerd,
Een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De vorderingen onder I tot en met IV zullen hierna ook worden aangeduid als de Interne Organisatie-vorderingen, de vorderingen onder V tot en met VIII als de Manipulatie-vorderingen, de vorderingen onder IX tot en met XII als de Samenspanning-vorderingen, de vorderingen onder XIII tot en met XVI als de Groepsaansprakelijkheid-vorderingen, de vorderingen onder XVII tot en met XX als de Ongerechtvaardigde Verrijking-vorderingen en de subsidiaire vorderingen onder XXI tot en met XXIV als de Specifieke Data-vorderingen.

4.De vordering in het incident tot aanhouding

4.1.
Rabobank vordert dat de rechtbank de verdere behandeling van de hoofdzaak aanhoudt totdat de Amerikaanse Collectieve Acties definitief zijn geëindigd, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten, inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. Voor zover deze incidentele vordering (gedeeltelijk) wordt afgewezen, verzoekt Rabobank de rechtbank tussentijds hoger beroep open te stellen.
4.2.
Rabobank legt daaraan kort gezegd ten grondslag dat in deze procedure (in de hoofdzaak) en in de Amerikaanse Collectieve Acties sprake is van vorderingen tussen dezelfde partijen met dezelfde oorzaak en hetzelfde onderwerp, als bedoeld in artikel 33 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54 (hierna: Brussel I bis-Vo). Volgens haar is ook voldaan aan de overige voorwaarden van dit artikel. Subsidiair meent zij dat sprake is van samenhangende vorderingen als bedoeld in artikel 34 Brussel I bis-Vo.
4.3.
De Stichting voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident tot aanhouding

5.1.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de Nederlandse rechter op grond van de hoofdregel van artikel 4 van de (in deze zaak - gelet op het internationale karakter van de betrokken rechtsverhouding - toepasselijke) Brussel I bis-Vo bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen Rabobank in de hoofdzaak. Rabobank is immers statutair gevestigd in Amsterdam en heeft derhalve woonplaats in Amsterdam. Het voorgaande is tussen partijen ook niet in geschil.
5.2.
Rabobank vordert aanhouding van de hoofdzaak met een beroep op de artikelen 33 en 34 Brussel I bis-Vo. Op grond van artikel 33 lid 1 Brussel I bis-Vo kan de rechtbank de (uitspraak in de) hoofdzaak aanhouden indien bevoegdheid voortvloeit uit artikel 4 Brussel I bis-Vo en op het moment dat de vordering in de hoofdzaak werd aangebracht tussen dezelfde partijen een vordering aanhangig is voor een gerecht van een derde land (zoals de VS) die op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft.
5.3.
Het begrip
dezelfde partijenmoet op verordeningsautonome wijze worden uitgelegd. Vast staat dat de Stichting, die in deze Nederlandse procedure op de voet van artikel 3:305a BW op eigen naam en voor eigen rekening optreedt, als zodanig geen procespartij is in de Amerikaanse Collectieve Acties. Rabobank stelt echter dat, hoewel sprake is van verschillende formele procespartijen, feitelijk door zowel de Stichting als de eisers in de Amerikaanse Collectieve Acties wordt opgetreden voor dezelfde personen. Daarmee betoogt zij naar de rechtbank begrijpt dat in deze procedure en in de Amerikaanse Collectieve Acties dezelfde materiële procespartijen partij zijn.
5.4.
Bij de beoordeling van de vraag of in een dergelijk geval sprake kan zijn van dezelfde partijen zoekt de rechtbank aansluiting bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, voorheen Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) inzake artikel 29 Brussel I bis-Vo (en haar voorgangers artikel 27 lid 1 EEX-Vo en artikel 21 EEX-Verdrag). Indien sprake is van verschillende formele procespartijen kunnen zij in het kader van de litispendentieregeling als één en dezelfde partij worden gezien indien vast komt te staan dat, gelet op het voorwerp van de twee gedingen, hun belangen identiek en onlosmakelijk verbonden zijn (HvJ 19 mei 1998, ECLI:EU:C:1998:242, r.o. 25,
[partijnamen]). Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de belangen van de Stichting identiek en onlosmakelijk verbonden zijn met de belangen van de verschillende eisers in de verschillende Amerikaanse Collectieve Acties. Vooropgesteld wordt dat reeds de belangen van de verschillende eisers in de Amerikaanse Collectieve Acties uiteenlopen, nu wordt geprocedeerd ten behoeve van partijen die transacties zijn aangegaan in uiteenlopende financiële instrumenten waarbij de rente was gekoppeld aan uiteenlopende rentebenchmarks. De stellingen van Rabobank komen erop neer dat de belangen van al die verschillende eisers in de Amerikaanse Collectieve Acties identiek zijn aan de belangen van de (rechts)personen die de Stichting ingevolge haar statuten behartigt. Uit de statuten van de Stichting (zie 2.1) volgt echter dat zij mede optreedt ter behartiging van de belangen van (semi)professionele partijen die buiten de VS transacties in financiële instrumenten en/of betalingen hebben verricht die gekoppeld zijn aan (beweerdelijk) gemanipuleerde rentebenchmarks, terwijl zes van de vijftien Amerikaanse Collectieve Acties alleen zien op partijen die (ten minste één) transactie in of vanuit de VS hebben verricht. Daarmee is niet buiten elke twijfel verheven dat de verschillende partijen materieel als dezelfde kunnen worden beschouwd. Ook overigens heeft Rabobank onvoldoende toegelicht dat alle (rechts)personen wier belangen de Stichting behartigt, vallen binnen de reikwijdte van de diverse ‘
classes’ in de Amerikaanse Collectieve Acties. Het enkele feit dat mogelijk een deel van de belangen die de Stichting behartigt ten behoeve van haar statutaire achterban (ook) wordt behartigd in buitenlandse procedures, mag haar niet beroven van de mogelijkheid om jegens Rabobank haar belangen in rechte te doen gelden (zie HvJ 19 mei 1998, ECLI:EU:C:1998:242, r.o. 20,
[partijnamen]). Ook om die reden is niet voldaan aan het criterium
dezelfde partijen.
5.5.
Rabobank heeft onder verwijzing naar het arrest van het HvJ van 6 december 1994, ECLI:EU:C:1994:400 (
[partijnaam]) betoogd dat indien voor een deel sprake is van aanhangigheid in de zin van artikel 33 Brussel I bis-Vo omdat partijen in deze procedure en de Amerikaanse Collectieve Acties slechts ten dele dezelfde zijn, deze procedure voor dat gedeelte moet worden aangehouden. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding. Een dergelijke aanhouding zou tot versnippering van het geding leiden en is daarmee niet in het belang van een goede rechtsbedeling als bedoeld in lid 1 aanhef en onder b van artikel 33 Brussel I bis-Vo is.
5.6.
Nu niet aan de vereisten is voldaan, bestaat geen bevoegdheid tot aanhouding op de voet van artikel 33 Brussel I bis-Vo. De incidentele vordering zal in zoverre worden afgewezen.
5.7.
Ook voor aanhouding op de voet van artikel 34 Brussel I bis-Vo is geen aanleiding. Voor zover al sprake is van samenhangende vorderingen in de zin van dit artikel, is geen sprake van een situatie waarin gezamenlijke behandeling en beslissing passend is teneinde onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke behandeling te vermijden. De rechtbank acht het voor een goede rechtsbedeling niet nodig om deze procedure aan te houden. De rechtbank neemt daarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking (considerans onder 24 bij Brussel I bis-Vo). Daarbij weegt met name mee dat de Amerikaanse Collectieve Acties vermeld in 2.2 onder (vii), (viii), (ix), (x), (xi), (xiii) - naar de Stichting onbetwist heeft gesteld - thans in Amerika worden aangehouden, zodat niet valt te verwachten dat daarin binnen redelijke termijn inhoudelijk uitspraak wordt gedaan. Voorts heeft de Stichting onbetwist gesteld dat de vorderingen jegens Rabobank in de procedures met nummer (i), (ii) en (iii) grotendeels zijn afgewezen en in hoger beroep alleen zien op mededingingsrechtelijke vorderingen en dat in de Amerikaanse Collectieve Actie met nummer (xii) alle vorderingen jegens Rabobank zijn afgewezen, welk oordeel in hoger beroep wordt bestreden. Ook is de rechtbank van oordeel dat het verband tussen de feiten van deze zaak en de partijen (de Stichting en Rabobank) en de VS niet zodanig is dat een goede rechtsbedeling tot aanhouding noopt. Onder die omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zal de rechtbank geen gebruik maken van haar discretionaire bevoegdheid tot aanhouding.
5.8.
Rabobank heeft bepleit dat de rechtbank de hoofdzaak moet aanhouden op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de Stichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid zou hebben aangevoerd door in de dagvaarding niet te vermelden dat de Amerikaanse Collectieve Acties aanhangig zijn. Dit verzoek zal worden afgewezen. Hoewel het op weg van de Stichting had gelegen om de aanhangigheid van de Amerikaanse Collectieve Acties gelet op de door haar ingestelde collectieve actie te vermelden in haar dagvaarding, levert het nalaten daarvan niet zonder meer schending van de waarheidsplicht op, nog daargelaten of dit in deze zaak de gevolgtrekking van aanhouding zou rechtvaardigen.
5.9.
Tot slot heeft Rabobank, voor het geval de rechtbank niet overgaat tot aanhouding, verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv, omdat het toelaten van tussentijds hoger beroep in wezen alsnog zou leiden tot aanhouding van de hoofdzaak, terwijl de rechtbank daarvoor nu juist geen gronden ziet en de rechtbank voorts ambtshalve dient te waken tegen onredelijke vertraging van het geding. Daarbij komt dat haar beslissing het niet gebruiken van een discretionaire bevoegdheid betreft, welke beslissing naar zijn aard niet snel tot openstelling van tussentijds hoger beroep zal nopen.
5.10.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De nakosten zullen ambtshalve worden begroot op de in de beslissing vermelde wijze.

6.De vorderingen in de incidenten tot onbevoegdheid

6.1.
Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s. vorderen in afzonderlijke incidenten dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. Voor zover deze incidentele vorderingen worden afgewezen, verzoeken Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s. de rechtbank tussentijds hoger beroep open te stellen. Verder vordert ICAP c.s. subsidiair dat de rechtbank de verdere behandeling van de hoofdzaak op grond van artikel 33 Brussel I bis-Vo aanhoudt totdat de Amerikaanse Collectieve Acties waarin ICAP c.s. is betrokken definitief zijn geëindigd.
6.2.
De Stichting voert verweer.
6.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

7.De beoordeling in de incidenten tot onbevoegdheid

7.1.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet wat betreft Lloyds c.s. en ICAP c.s. worden beantwoord aan de hand van Brussel I Bis-Vo, nu het geschil zowel materieel als formeel als temporeel onder het toepassingsgebied van die verordening valt.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ moeten de bepalingen van de Brussel I bis-Vo autonoom worden uitgelegd in het licht van de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van die verordening. De door het HvJ gegeven uitleg met betrekking tot de EEX-Verordening (oud) geldt ook voor de Brussel I bis-Vo wanneer de betrokken bepalingen als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt.
7.2.
Voor UBS Zwitserland geldt dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet worden beantwoord op basis van het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2009, L 147 (hierna: EVEX). De statutaire zetel, het hoofdbestuur en de hoofdvestiging van UBS Zwitserland zijn immers gelegen buiten de EU, zodat Brussel I bis-Vo niet van toepassing is (artikel 64 lid 2 sub a EVEX). Bij de toepassing en uitleg van het EVEX dient de rechtbank rekening te houden met de beginselen vervat in alle relevante beslissingen van het HvJ met betrekking tot de EEX-Vo (oud) en Brussel I bis-Vo.
7.3.
Wat betreft UBS Japan moet de internationale rechtsmacht, bij gebreke van toepasselijke verordeningen of verdragen, worden bepaald aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De in dit geval relevante bepalingen in artikel 6 aanhef en onder e en artikel 7 lid 1 Rv zijn ontleend aan de (voorlopers van) de huidige corresponderende bepalingen in artikel 7, aanhef en punt 2, Brussel I bis-Vo en artikel 8, aanhef en punt 1, Brussel I bis-Vo. Nu de wetgever heeft beoogd aan te sluiten bij laatstbedoelde bepalingen zal de rechtbank bij de uitleg en toepassing van genoemde artikelen uit Rv de jurisprudentie van het HvJ tot richtsnoer nemen.
7.4.
De rechter die op grond van (de voorlopers van) de Brussel I bis-Vo onderzoekt of hem rechtsmacht toekomt, dient zich bij dit onderzoek niet te beperken tot de stellingen van de eisende partij, maar moet ook acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verwerende partij. Wel geldt in dit verband de beperking dat indien de verwerende partij de stellingen van de eisende partij betwist, de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid behoeft te geven voor bewijslevering. Het onderzoek naar de rechtsmacht aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering (zie HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 41,
[partijnamen], HvJ 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, r.o. 58-65,
[partijnaam] /Barclays Bank, HvJ 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, r.o. 42-46,
Universal Music/ [partijnaam]). Deze maatstaf geldt ook indien de Nederlandse rechter in het kader van de toepassing van de commune regels voor internationale rechtsmacht onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt (zie laatstelijk HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, r.o. 3.4.4).
7.5.
Artikel 4 lid 1 van Brussel I bis-Vo geeft de hoofdregel: zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Niet in geschil is dat de Nederlandse rechter in deze zaak aan die bepaling geen rechtsmacht kan ontlenen jegens UBS c.s., Lloyds c.s. en ICAP c.s.
7.6.
Brussel I bis-Vo geeft echter ook enkele bijzondere bevoegdheidsregels. Deze zijn gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de gedaagde wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was, aldus de considerans onder 16 bij Brussel I bis-Vo. De bijzondere bevoegdheidsregels moeten restrictief worden uitgelegd (HvJ 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459,
[partijnamen]). Die uitleg mag zich enkel uitstrekken tot de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen (HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 35,
[partijnamen]).
7.7.
De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 8, aanhef en punt 1, Brussel I bis-Vo luidt, voor zover hier van belang:
Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen:
1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
7.8.
De Stichting betoogt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van dit artikel, onder verwijzing naar Rabobank als 'ankergedaagde'.
7.9.
Uit de jurisprudentie van het HvJ volgt dat het aan de nationale rechter is om, rekening houdend met alle noodzakelijke elementen van het dossier (zie 7.4) te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Het gevaar op onverenigbare beslissingen dient te worden verstaan als het gevaar op tegenstrijdige beslissingen. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook de rechtsgrondslag van de vorderingen is van belang, waarbij geldt dat een identieke rechtsgrondslag geen onmisbare voorwaarde is voor toepassing van artikel 8 aanhef en punt 1, Brussel I bis-Vo. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht in de zin van artikel 8 aanhef en punt 1, Brussel I bis-Vo op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (vgl. HvJ 13 juli 2006, ECLI:EU:C:2006:458, r.o. 26,
[partijnamen], HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 40,
[partijnamen], HvJ 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, r.o. 79,
[partijnaam] /Standard Verlagsen HvJ 12 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:445, r.o. 24,
[partijnamen]).
7.10.
Wanneer tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen verschillende rechtsgrondslagen hebben, staat dat op zich niet in de weg aan toepassing van artikel 8 Brussel I bis-Vo, mits voor de gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste één van hen woonplaats had (HvJ 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, r.o. 81,
[partijnaam] /Standard Verlags).
7.11.
De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de Interne Organisatie-vorderingen jegens Rabobank enerzijds en respectievelijke Lloyds c.s, UBS c.s. en ICAP c.s. anderzijds geen sprake is van eenzelfde situatie feitelijk en rechtens. Anders dan de Stichting heeft betoogd, brengt het instellen van dezelfde (lees: gelijkluidende) vorderingen jegens meerdere gedaagden nog niet mee dat sprake is van een nauwe samenhang tussen deze vorderingen. De Stichting heeft niet toegelicht dat er een feitelijk verband bestaat tussen de wijze waarop Rabobank enerzijds en de overige gedaagden anderzijds hun interne (administratieve) organisatie en/of interne toezichtsapparaat hadden ingericht. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunt dat Rabobank haar interne bedrijfsorganisatie of controlemechanismen met (een of meer) mede-gedaagden zou hebben afgestemd. De Stichting heeft voorts niet weersproken dat Rabobank enerzijds en respectievelijk Lloyds c.s, UBS c.s. en ICAP c.s. anderzijds afzonderlijke ondernemingen zijn met een eigen management, eigen personeel, een eigen legal/compliance afdeling, gevestigd op verschillende geografische locaties, dat zij bij de inrichting van hun bedrijfsvoering volledig onafhankelijk van elkaar handelden en dat zij - wat betreft hun interne organisatie en controlemechanismen - waren onderworpen aan verschillende (nationale) regulatoire kaders.
7.12.
Ook voor wat betreft de Manipulatie-vorderingen is geen sprake van eenzelfde situatie feitelijk en rechtens. De Stichting verwijt Rabobank immers eigen zelfstandige gedragingen (uitgevoerd door
haarmedewerkers vanuit
haarkantoren), die los staan van de gestelde gedragingen van ieder van de overige gedaagden. Weliswaar maakt zij daarmee soortgelijke verwijten aan enerzijds Rabobank en anderzijds ieder van de overige gedaagden maar dát is niet voldoende (vgl. HvJ 13 juli 2006, ECLI:EU:C:2006:458, r.o. 27 en 31,
[partijnamen]). Daarbij komt dat het (ambtshalve door de rechtbank vast te stellen) toepasselijk recht op de Manipulatie-vorderingen jegens enerzijds Rabobank en anderzijds ieder van de overige gedaagden verschilt, zodat evenmin sprake is van eenzelfde situatie rechtens. Op de Manipulatie-vordering jegens Rabobank is immers Nederlands recht van toepassing, terwijl op de Manipulatie-vorderingen jegens de andere gedaagden noch op grond van de (tot 11 januari 2009 geldende) Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD) noch op grond van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) noch op grond van artikel 10:159 van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht van toepassing is. De Stichting heeft zich weliswaar nog beroepen op de anti-kiesregel maar heeft niet onderbouwd dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van deze regel.
7.13.
Hetgeen hiervoor in 7.12 is overwogen geldt eveneens voor de subsidiaire Specifieke Data-vorderingen.
7.14.
Ook voor wat betreft de Ongerechtvaardigde Verrijking-vorderingen jegens Rabobank enerzijds en respectievelijk Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s. anderzijds is geen sprake van eenzelfde situatie feitelijk en rechtens. Reeds uit de eigen stellingen van de Stichting volgt dat de gedaagden
ieder voor zichzijn verrijkt ten koste van Belanghebbenden. De verrijking was volgens de Stichting het doel (en gevolg) van de eigen zelfstandige gedragingen van ieder van de gedaagden die ten grondslag liggen aan de Manipulatie-vorderingen. De Stichting heeft evenwel, noch ten aanzien van die Manipulatie-vorderingen, noch ten aanzien van de Ongerechtvaardigde Verrijking-vorderingen een samenhangend feitencomplex gesteld.
7.15.
Voor wat betreft de Samenspanning-vorderingen en de Groepsaansprakelijk-vorderingen geldt het volgende. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak, anders dan in het door de Stichting aangehaalde arrest van het HvJ van 21 mei 2015 (ECLI:EU:C:2015:335,
CDC), geen sprake is van een beschikking van de Europese Commissie waarin ten aanzien van alle gedaagden dezelfde inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld.
De Stichting heeft evenwel diverse concrete feiten gesteld betreffende contacten tussen enerzijds Rabobank en anderzijds ieder van de andere gedaagden strekkende tot manipulatie van rentebenchmarks, zodat in zoverre sprake is van eenzelfde feitelijke situatie. Nu de verwijten zien op bewuste samenspanning teneinde rentebenchmarks te manipuleren ten eigen voordele is, ook al zijn (mogelijk) verschillende rechtsstelsels van toepassing, voldoende toegelicht dat ook rechtens sprake is van eenzelfde situatie aangezien dit handelen in elk van de toepasselijke rechtsstelsel onrechtmatig/ongeoorloofd is. In zoverre was ook voorzienbaar voor elk van de gedaagden dat zij bij het aan het licht komen van de gestelde samenspanning tevens zouden kunnen worden gedagvaard voor de rechter van de woonplaats van een samenspanningspartner. Evenwel moet voor de beoordeling van de rechtsmacht gekeken worden naar de concreet gestelde samenspanning tussen enerzijds Rabobank en anderzijds iedere afzonderlijke andere gedaagde.
7.16.
LBG heeft onweersproken gesteld dat zij slechts een holdingmaatschappij is zonder eigen activiteiten, dat zij zelf geen
submissionsheeft gedaan voor welke rentebenchmark dan ook, en dat zij (althans haar medewerkers) ook geen contacten heeft gehad met Rabobank over (manipulatie van) rentebenchmarks. Ook ICAP plc heeft onweersproken gesteld dat zij een holdingmaatschappij is, zonder eigen onderneming en zonder werknemers en dat zij zelf geen
brokeris. In het licht daarvan heeft de Stichting haar stelling dat niettemin tussen de ingestelde Samenspanning- en Groepsaansprakelijkheid-vorderingen tegen enerzijds Rabobank en anderzijds respectievelijk LBG en ICAP plc een nauwe band in de zin van artikel 8, aanhef en punt, 1 Brussel I bis-Vo bestaat onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. Weliswaar heeft de Stichting voor de feitelijke onderbouwing van haar vorderingen verwezen naar schikkingsdocumenten tussen de verschillende gedaagden en buitenlandse toezichthouders/buitenlandse justitiële autoriteiten, maar daarin zijn nu juist geen feitelijke gedragingen inhoudende rentebenchmarkmanipulatie vermeld van genoemde holdingmaatschappijen.
7.17.
De nauwe band tussen de Samenspanning-/Groepsaansprakelijkheid-vorderingen op Rabobank en die op Lloyds Bank kan alleen worden aangenomen voor zover de Stichting ten aanzien van beide gedaagden een voldoende samenhangend concreet feitencomplex heeft gesteld. Algemene stellingen zijn in dit verband niet voldoende gelet op de vereiste restrictieve uitleg van de bijzondere bevoegdheidsbepalingen teneinde te vermijden dat de gedaagde wordt opgeroepen voor een (buitenlands) gerecht dat voor hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was.
Zoals Lloyds c.s. terecht heeft betoogd, heeft de Stichting alleen concrete feitelijke stellingen ingenomen betreffende samenspannings-/groepshandelingen tussen Rabobank en Lloyds Bank strekkende tot manipulatie van JPY LIBOR en niet ten aanzien van andere rentebenchmarks. Voor EURIBOR was Lloyds Bank bovendien, zoals zij onweersproken heeft gesteld, geen panelbank.
7.18.
Hetzelfde geldt voor de nauwe band tussen de Samenspanning-/Groepsaansprakelijkheid-vorderingen op Rabobank en op UBS c.s. Zoals UBS c.s. terecht heeft betoogd, heeft de Stichting alleen concrete samenspannings-/groepshandelingen gesteld tussen Rabobank en UBS Japan strekkende tot manipulatie van JPY LIBOR.
UBS c.s. heeft nog betoogd dat de juistheid van die stellingen niet volgt uit het door de Stichting overgelegde materiaal, maar het bewijs van (betwiste) stellingen is in het kader van dit incident (nog) niet aan de orde.
7.19.
Het voorgaande geldt eveneens voor de nauwe band tussen de Samenspanning-/Groepsaansprakelijkheid-vorderingen op Rabobank en op ICAP Europe. Zoals ICAP c.s. terecht heeft betoogd, heeft de Stichting alleen concrete samenspannings-/groepshandelingen gesteld tussen Rabobank en ICAP Europe strekkende tot manipulatie van JPY LIBOR. Anders dan ICAP c.s. heeft betoogd, brengt het feit dat ICAP Europe zelf geen
submitterwas niet mee dat de vereiste nauwe band ontbreekt, nu de Stichting concreet heeft gesteld dat ICAP Europe als
brokertrachtte de wensen van bijvoorbeeld UBS Japan met betrekking tot JPY LIBOR in te willigen bij Rabobank.
7.20.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat haar op grond van artikel 8 aanhef en punt 1, Brussel I bis-Vo geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van:
- de Interne Organisatie-vorderingen jegens Lloyds c.s, UBS c.s. en ICAP c.s.;
- de Manipulatie-vorderingen jegens Lloyds c.s, UBS c.s. en ICAP c.s.;
- de Ongerechtvaardigde Verrijking-vorderingen jegens Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s.;
- de subsidiaire Specifieke Data-vorderingen jegens Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s.;
- de Samenspanning- en Groepsaansprakelijkheid-vorderingen jegens LBG en ICAP plc;
- de Samenspanning- en Groepsaansprakelijkheid-vorderingen jegens Lloyds Bank,
UBS Zwitserland, UBS Japan en ICAP Europe voor zover het andere rentebenchmarks betreft dan JPY LIBOR.
7.21.
Resteert de vraag of de Nederlandse rechter voor wat betreft de in 7.20 genoemde vorderingen wel rechtsmacht toekomt op de voet van artikel 7, aanhef en punt 2, Brussel I bis-Vo althans artikel 5 lid 3 EVEX (ten aanzien van UBS Zwitserland) althans artikel 6 aanhef en onder e Rv (ten aanzien van UBS Japan). De vorderingen (ook de Ongerechtvaardigde Verrijking-vorderingen) van de Stichting zien immers op verbintenissen uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 7, aanhef en punt 2, Brussel I bis-Vo.
7.22.
Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Vast staat dat het
Handlungsort(de plaats van de gebeurtenis die de oorzaak is van de schade) niet in Nederland is gelegen omdat het handelen of nalaten van Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s. niet in Nederland heeft plaatsgevonden. Evenmin kan worden vastgesteld dat het
Erfolgsort(de plaats waar de schade is ingetreden) voor de statutaire achterban van de Stichting in Nederland is gelegen. Het gaat in dit geding om zuiver financiële schade (vermogensschade) van - kort gezegd - professionele beleggingsinstellingen uit de gehele Europese Unie. De gestelde vermogensschade die zij hebben geleden vloeit voort uit transacties en/of betalingen die (behalve in de VS) overal ter wereld (kunnen) hebben plaatsgevonden. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:925 (r.o. 4.5) kan in deze zaak dan ook niet tot uitgangspunt worden genomen dat de gestelde schade van de statutaire achterban van de Stichting rechtstreeks in Nederland is ingetreden. Het enkele feit dat
mogelijkeen deel van de statutaire achterban van de Stichting
mederechtstreeks schade heeft geleden in Nederland, kan dus niet leiden tot de vaststelling dat het
Erfolgsortin Nederland is gelegen. De rechtbank volgt de Stichting ook niet in haar betoog dat deze uitleg afbreuk zou doen aan het doel van artikel 3:305a BW (efficiënte en effectieve rechtsbescherming van groepen van benadeelden), nu dit artikel niet beoogt rechtsmacht te creëren ten aanzien van gedaagden die op grond van de verordeningsautonome uitleg van voormelde rechtsmachtsbepalingen niet kunnen worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter.
7.23.
De conclusie in de bevoegdheidsincidenten is dat de incidentele vorderingen moeten worden toegewezen, behalve wat betreft de Samenspanning- en Groepsaansprakelijkheid-vorderingen jegens Lloyds Bank, UBS Zwitserland, UBS Japan en ICAP Europe betreffende JPY LIBOR.
7.24.
ICAP c.s. heeft, voor het geval de rechtbank zich deels bevoegd acht, verzocht de hoofdzaak jegens ICAP c.s. aan te houden totdat de in 2.5 onder (iv) en (xv) genoemde Amerikaanse Collectieve Acties zijn geëindigd. Dit verzoek wordt afgewezen op de gronden vermeld in 5.2 tot en met 5.7, die ook ten aanzien van ICAP c.s. gelden.
7.25.
Lloyds c.s., UBS c.s. en ICAP c.s. hebben voorts, voor het geval de rechtbank zich deels bevoegd zou achten, en de procedure jegens Rabobank zou aanhouden, verzocht om aanhouding van de procedure jegens hen op grond van de goede procesorde. Nu de procedure jegens Rabobank niet wordt aangehouden komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van deze verzoeken.
7.26.
Nu de incidentele vorderingen gedeeltelijk worden afgewezen, komt de rechtbank toe aan het verzoek van de gedaagden ten aanzien van wie dit vonnis als tussenvonnis geldt, om te bepalen dat daarvan tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
De rechtbank zal op grond van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep openstellen. Redengevend is het volgende. Partijen hebben in dit incident een principieel en fundamenteel debat gevoerd over de uitleg en toepassing van de relevante bevoegdheidsbepalingen. Die bevoegdheidsdiscussie speelt zich af in het kader van een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW, waarover de rechtsontwikkeling nog niet is uitgekristalliseerd. Niet ondenkbaar is dat de beslissing over de rechtsmacht in hoger beroep (op onderdelen) anders zou kunnen uitpakken. Indien geen tussentijds hoger beroep zou worden opengesteld, zullen de betreffende gedaagden gelet op de materie in de hoofdzaak zowel feitelijk als juridisch aanzienlijke inspanningen en kosten moeten maken om de hoofdzaak in eerste aanleg uit te procederen, waarna te verwachten valt dat zij het bevoegdheidsoordeel van de rechtbank alsnog in hoger beroep aan de orde zullen stellen. De proceseconomie is daar niet bij gebaat. Verder is niet uit te sluiten dat ook de Stichting hoger beroep zal instellen van dit vonnis (voor zover het een eindvonnis is), in welk geval het wenselijk is dat beide hoger beroepen worden afgewacht. In verband daarmee zal de hoofdzaak naar de rol worden verwezen voor akte uitlating voortzetting van de procedure (zie 8.18). Partijen kunnen desgewenst ook verzoeken om splitsing van de zaak.
7.27.
Nu de incidentele vorderingen ten aanzien van ICAP plc en LBG geheel worden toegewezen zal de Stichting als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident van deze partijen worden veroordeeld. Aangezien deze partijen evenwel tezamen met respectievelijk ICAP Europe en Lloyds Bank bij dezelfde advocaat hebben geprocedeerd en slechts enkele stellingen op hen specifiek betrekking hebben, worden de kosten wat betreft deze partijen op nihil begroot. Aangezien de incidentele vorderingen ten aanzien van Lloyds Bank, ICAP Europe en UBS c.s. deels worden toegewezen en deels worden afgewezen, gelden de Stichting en deze partijen als over en weer in het ongelijk gesteld en worden de proceskosten in het incident tussen hen gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

8.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot aanhouding
8.1.
wijst het gevorderde af,
8.2.
veroordeelt Rabobank in de kosten van het incident, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 1.086,00 (2 punten x tarief II),
8.3.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rabobank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
8.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de incident tot onbevoegdheid
8.5.
wijst de incidentele vorderingen toe voor zover de rechtbank zich hierna in de hoofdzaak onbevoegd verklaart,
8.6.
wijst de incidentele vorderingen voor het overige af,
8.7.
stelt op de voet van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open tegen het oordeel vermeld in 8.6,
8.8.
veroordeelt de Stichting in de kosten van het incident, aan de zijde van LBG en aan de zijde van ICAP plc tot op heden begroot op nihil,
8.9.
compenseert de kosten in het incident voor het overige, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
8.10.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen vermeld in 3.1 onder II, III, IV, VI, VII, VIII en onder XVIII tot en met XX en onder XXII tot en met XXIV,
8.11.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen vermeld in 3.1 onder XI en XV jegens LBG,
8.12.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen vermeld in 3.1 onder XII en XVI jegens ICAP plc,
8.13.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen vermeld in 3.1. onder X en XIV jegens UBS c.s. voor zover het andere rentebenchmarks betreft dan JPY LIBOR,
8.14.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen vermeld in 3.1. onder XI en XV jegens Lloyds Bank voor zover het andere rentebenchmarks betreft dan JPY LIBOR,
8.15.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen vermeld in 3.1 onder XII en XVI jegens ICAP Europe voor zover het andere rentebenchmarks betreft dan JPY LIBOR,
8.16.
verklaart zich bevoegd tot kennisneming van de resterende vorderingen,
8.17.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 september 2019voor conclusie van antwoord aan de zijde van Rabobank,
8.18.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 september 2019voor akte uitlating voortzetting procedure aan de zijde van de Stichting, Lloyds Bank, UBS Zwitserland, UBS Japan en ICAP Europe,
8.19.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater, mr. C. Bakker en mr. M.C.H. Broesterhuizen en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.