ECLI:NL:RBAMS:2019:5721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/668092 / KG ZA 19-677 MW/TF
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ING met vlees- en vishandelaar wegens ongewenste activiteiten

In deze zaak vorderden de eiseressen, drie besloten vennootschappen die internationaal handelen in levensmiddelen, van ING Bank N.V. dat de bankrelatie met hen zou worden voortgezet. De eiseressen stelden dat de beëindiging van de bankrelatie door ING niet in overeenstemming was met de zorgplicht van de bank en dat de opzegging onaanvaardbaar was. ING had de bankrelatie per 1 juli 2019 beëindigd, onder verwijzing naar ongewenste activiteiten op de rekeningen van de eiseressen, waaronder grote contante betalingen van Afrikaanse afnemers en doorbetalingen aan derden zonder adequate verantwoording. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING voldoende redenen had om de bankrelatie te beëindigen en dat de opzegging niet in strijd was met de zorgplicht. De eiseressen hadden niet aangetoond dat zij niet bij een andere bank terecht konden en de opzegging was niet onaanvaardbaar. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/668092 / KG ZA 19-677 MW/TF
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2019 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen bij dagvaarding 8 juli 2019,
advocaat mr. H.J. Bos te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseres 1] c.s. worden genoemd.
Gedaagde zal hierna ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 25 juli 2019 heeft [eiseres 1] c.s. gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
In een e-mail van 24 juli 2019 heeft mr. Bos bezwaar gemaakt tegen de door ING
25 uur voor de zitting ingediende akte weergave feiten en 13 producties omdat hij geen tijd meer had om deze stukken met zijn cliënt te bespreken.
ING heeft ter zitting aangevoerd dat het bezwaar niet opgaat, omdat het voornamelijk om bij [eiseres 1] c.s. bekende stukken gaat.
Hoewel het om een dik pakket producties gaat dat laat – maar wel nog net binnen de uiterste termijn – voor de zitting is ingediend, zijn de akte en de producties om de door ING genoemde reden toelaatbaar. Het bezwaar van [eiseres 1] c.s. is echter wel begrijpelijk. De producties hadden eerder kunnen worden ingediend. Daarom is ter zitting bepaald dat aan het einde van de zitting zou worden nagevraagd of [eiseres 1] c.s. alle argumenten heeft kunnen geven. Dat is nagevraagd en [eiseres 1] c.s. heeft verklaard dat alles wat naar voren gebracht moest worden, is gezegd.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
aan de zijde van [eiseres 1] c.s.: [naam statutair bestuurder] (statutair bestuurder) met mr. Bos en zijn kantoorgenoot mr. J. Derksen en mr. J.S. Bilgi, advocaat te Rotterdam,
aan de zijde van ING: [naam 1] met mr. Van de Wakker.
Aan beide partijen is telefonisch meegedeeld dat het vonnis vervroegd zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] c.s. is een bedrijf dat nationaal en internationaal handelt in levensmiddelen zoals vlees, vis, wild en gevogelte. Het gaat om import, export, opslag, inkoop, transport enzovoort.
2.2.
[eiseres 1] c.s. bankiert sinds haar oprichting in 1990 bij ING.
[eiseres 1] c.s. heeft een rentevaste lening ten bedrage van € 2,25 miljoen en een rekening-courant krediet van € 3,5 miljoen bij ING. De rentevaste lening heeft een looptijd van 48 maanden en loopt tot 1 juli 2021. Inmiddels heeft [eiseres 1] c.s. per 1 juli 2019 een bedrag van € 984,375,00 afgelost en bedraagt het resterende bedrag € 1.265.625,00.
Het rekening-courant krediet is aangegaan op 21 september 2015 en liep van 1 november 2015 tot 1 november 2016. Daarna is de looptijd stilzwijgend steeds met een jaar verlengd, laatstelijk tot 1 november 2019.
2.3.
Eind 2017 heeft ING vragen gesteld aan [eiseres 1] c.s. over door haar geconstateerde transacties. Het gaat – samengevat – om betalingen aan [eiseres 1] c.s. door een Afrikaans bedrijf met een ander bedrijfsmodel dan zij heeft, contante betalingen aan [eiseres 1] c.s. waarvan de herkomst moeilijk te traceren is en betalingen door [eiseres 1] c.s. aan natuurlijke personen.
2.4.
Bij e-mail van 15 december 2017 heeft [eiseres 1] c.s. op de vragen geantwoord.
2.5.
ING is een nader onderzoek gestart mede gericht op betalingen na januari 2018.
2.6.
In de e-mail van ING van 3 okt 2018 aan [eiseres 1] c.s. staat, voor zover van belang, het volgende:
(…) Zoals eerder gemeld, zijn er meerdere transacties van en naar Afrika onderzocht door ons team investigations. Dit betreffen veelal transacties waarvan de onderneming dan wel natuurlijke persoon niet direct door ons te verifiëren is en/of waarvan de transactie niet direct te koppelen is aan het doel van de onderneming.
Je hebt ons destijds eerder netjes voorzien van antwoorden.
Nu werd ik benaderd door hetzelfde team met de opmerking dat zij verder onderzoek zullen doen naar meerdere transacties en achterliggende ondernemingen/personen.
Hiertoe zullen jullie een brief ontvangen met vragen met het verzoek deze te beantwoorden.
Deze brief is in de basis formeel opgesteld en daarom vind ik het goed jou alvast te informeren.
Het is van belang dat deze vragen goed en zo compleet mogelijk worden beantwoord, waar nodig onderbouwd met onderliggende documentatie.
Gezien de hoeveelheid en mogelijke complexiteit is mijn voorstel richting het team investigations om ook het gesprek met jou/jullie aan te gaan.
Dit werkt veelal beter om dat de nuance ook in het gesprek goed naar voren komt. Ook krijgt zij dan een indruk van de gegoedheid van de onderneming/ondernemer.
Bijgaand de brief die jullie zullen ontvangen. (…)
2.7.
In de in het citaat onder 2.6 vermelde brief heeft het team “Investigations” diverse vragen aan [eiseres 1] c.s. gesteld over diverse transacties vanaf 2015.
[eiseres 1] c.s. heeft deze vragen bij brief van 19 oktober 2018 beantwoord en diverse documenten aan ING doen toekomen.
2.8.
[eiseres 1] c.s. heeft een forensisch accountant onderzoek laten doen naar onvolkomenheden in haar transacties. Hierover is een rapport uitgebracht, dat niet in het geding is gebracht.
2.9.
In een brief van 5 maart 2019 heeft ING de bankrelatie met [eiseres 1] c.s. per 1 juli 2019 beëindigd en haar krediet opgezegd. Uit de brief blijkt dat de bevindingen van ING afgezet tegen de geldende regelgeving tot de conclusie hebben geleid dat er ongewenste activiteiten zijn op de rekeningen van ING.
De bevindingen zijn – samengevat – dat [eiseres 1] c.s.:
- in de periode 2014-2018 grote hoeveelheden contante betalingen van twee Afrikaanse afnemers heeft ontvangen;
- zonder kennelijke economische of juridische grondslag of adequate verantwoording haar bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan afnemers voor ontvangsten en doorbetalingen;
- in de periode 2016-2018 op verzoek van een van haar grootste afnemers doorbetalingen heeft uitgevoerd op bankrekeningen ten gunste van de familie van deze afnemer en op bankrekeningen van derden;
- eind 2017 op haar rekeningen een tegoed van € 3,2 miljoen heeft aangehouden voor een Afrikaanse afnemer;
- tussen juli 2015 en juli 2017 op verzoek van een afnemer middels verschillende transacties in totaal USD 264.000 en € 100.000,00 heeft betaald aan een Political Exposed Person (PEP), die ook wettelijk vertegenwoordiger is van een van de ondernemingen die gelieerd is aan de onder het derde gedachtestreepje vermelde afnemer.
2.10.
Bij brief van 25 maart 2019 heeft [eiseres 1] c.s. bezwaar gemaakt tegen de opzegging. Daarna hebben er nog gesprekken en een briefwisseling tussen partijen plaatsgevonden.
2.11.
De opzegtermijn voor de bankrelatie is door ING verschoven van 1 juli 2019 naar 1 september 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] c.s. vordert samengevat -:
Primair
ING op straffe van een dwangsom te veroordelen om de bankrelatie met [eiseres 1] c.s. te continueren,
Subsidiair
ING te veroordelen tot voortzetting van de rentevaste lening tot aan het einde van de overeengekomen looptijd op 1 juli 2021, alsmede ING te voordelen tot voortzetting van het rekening-courant krediet,
Tot slot vordert [eiseres 1] c.s. ING te veroordelen in de kosten van dit geding (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres 1] c.s. stelt hiertoe dat de beëindiging van de bankrelatie door ING zich niet verdraagt met haar zorgplicht en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De belangen van [eiseres 1] c.s., die voor de continuïteit van haar bedrijf afhankelijk is van het krediet en de betalingsfaciliteiten van ING wegen zwaarder dan het belang van ING om de bankrelatie zonder zorgvuldig onderzoek te kunnen beëindigen. ING baseert haar opzegging louter op insinuaties en vermoedens. De opzegging is daarnaast onaanvaardbaar omdat het vertrouwen is gewekt dat [eiseres 1] c.s. informatie had verstrekt en zich geen zorgen hoefde te maken over de voortzetting van de bankrelatie.
3.3.
ING voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen strekken ertoe dat de bankrelatie wordt gecontinueerd. Dergelijke vorderingen kunnen in kort geding worden toegewezen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen, bijvoorbeeld omdat gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht. Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt in dit geval uit de aard van de vorderingen.
4.2.
Het gaat hier om duurovereenkomsten die voorzien in een opzeggingsmogelijkheid. Artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) bepaalt dat ING bevoegd is een bankrelatie op te zeggen, met dien verstande dat zij zich daarbij moet houden aan haar in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht. Dit betekent dat ING bij een opzegging het belang van haar rekeninghouders, dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem, moet meewegen. [eiseres 1] c.s. stelt dat het voor haar niet goed mogelijk en bezwaarlijk is om naar een andere bank over te stappen. Beoordeeld moet daarom worden of ING heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht. Bovendien kunnen de omstandigheden van het geval meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW); zie Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.3.
Bij de beoordeling van de onderhavige opzegging van de bankrelatie komt mede gewicht toe aan de verplichting van ING als financiële instelling om op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) cliëntonderzoek te doen en om, als een klant een onaanvaardbaar risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich brengt, de relatie te beëindigen. Volgens ING zijn er verschillende omstandigheden die, ieder op zichzelf en in elk geval in onderlinge samenhang, maken dat bij [eiseres 1] c.s. sprake is van een dergelijk onacceptabel risico. ING wijst erop dat zij uit hoofde van haar Wwft-verplichtingen vanwege dit risico de bankrelatie met [eiseres 1] c.s. moet beëindigen en dat zij een redelijke termijn heeft gegeven om een andere bank te vinden.
4.4.
Met ING is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omstandigheden die in de opzeggingsbrief zijn genoemd, in onderlinge samenhang bezien, een onacceptabel risico op witwassen en terrorismefinanciering vormen. Ook zijn deze omstandigheden zo belastend dat het ING vrij staat om niet langer een bankrelatie met [eiseres 1] te willen hebben. [eiseres 1] c.s. betwist niet dat deze omstandigheden (in de brief “bevindingen” genoemd) zich hebben voorgedaan. In haar brief van 25 maart 2019 heeft zij weliswaar haar eigen visie op de bevindingen van ING gegeven, maar van een inhoudelijke betwisting daarvan is voorshands geen sprake geweest; ook niet op de zitting. ING heeft dan ook goede redenen aan haar opzegging ten grondslag gelegd. Zij heeft ook niet gehandeld in strijd met haar zorgplicht. De stelling van [eiseres 1] c.s. dat zij niet bij een andere bank terecht kan is door ING gemotiveerd betwist en ter zitting is gebleken dat [eiseres 1] c.s. geen andere bank heeft benaderd. ING hoeft dan ook tot nu toe geen rekening te houden met het belang van [eiseres 1] c.s. om toegang te hebben tot het bancaire systeem.
4.5.
Resteert de vraag of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat ING, zoals [eiseres 1] c.s. stelt, bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij klant kon blijven. [eiseres 1] c.s. verwijst naar het emailbericht van 3 oktober 2018, zoals hiervoor aangehaald onder 2.6. Ook stelt zij dat de relatiemanager van ING eind 2018 heeft gezegd dat het er goed uitzag en dat [eiseres 1] c.s. zich geen zorgen hoefde te maken omdat zij de situatie goed heeft aangepakt.
Uit het e-mailbericht volgt echter duidelijk dat ING verder onderzoek zou gaan doen zodat daaruit geen gerechtvaardigde conclusie kon worden getrokken dat [eiseres 1] c.s. klant kon blijven. De uitlating van eind december 2018 heeft [eiseres 1] c.s. ook niet in die zin mogen opvatten, omdat het voor haar duidelijk moest zijn dat de relatiemanager niet degene was die naar aanleiding van het onderzoek over de bankrelatie zou beslissen. Zijn mening dat het er goed uitzag is onmiskenbaar niet gelijk te stellen aan een toezegging. ING heeft dus niet het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de bankrelatie zou worden voortgezet. De opzegging is dan ook voorshands niet onaanvaardbaar.
4.6.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres 1] c.s. niet toewijsbaar zijn. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres 1] C.S. in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.619,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: GHF