5.3.1Feit 1
Invoer van cocaïne
5.3.1.1 Interpretatie en waardering van de inhoud van PGP-berichten
In de onderhavige zaak komt het, voor wat betreft de bewijsvoering, in belangrijke mate aan op de betekenis die kan worden toegekend aan de inhoud van de ter beschikking gekomen PGP-berichten. De rechtbank is zich ervan bewust dat, nu het gaat om uitleg en interpretatie van berichten, het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig is. Om de inhoud van die berichten te kunnen duiden, als betrekking hebbend op de invoer van cocaïne, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. De rechtbank hanteert bij de interpretatie van die berichten het door het hof Amsterdam in de zaak [naam zaak]geschetste toetsingskader, wat neerkomt op het volgende.
De te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan de inhoud van PGP-berichten, gedragingen en gebeurtenissen de duiding, dat het gaat om cocaïne, slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Nagegaan moet worden of de voor het bewijs te bezigen PGP-berichten, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan dat wat van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Ook kunnen onder omstandigheden en in het licht van overig bewijs in het nadeel van verdachte conclusies worden getrokken uit de omstandigheid dat verdachte heeft gezwegen of een niet-verifieerbaar verklaring heeft afgelegd op vragen over de inhoud van de PGP-berichten.
5.3.1.2 Is sprake van cocaïne?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de in Antwerpen door de douane aangetroffen blokken met wit poeder cocaïne bevatten. De rechtbank sluit aan bij hetgeen daarover door AG Vegter is gesteld in zijn door de Hoge Raad gevolgde conclusie van 29 augustus 2017en stelt voorop dat het niet noodzakelijk is een stof te laten onderzoeken in een laboratorium om bewezen te achten dat het een bij de Opiumwet verboden stof is. Een indicatieve test kan bijdragen aan het bewijs dat een stof een verboden stof is. Wel dient er voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn voordat die conclusie kan worden getrokken.
De rechtbank stelt vast dat de Antwerpse douane in één container 4042 gelijksoortige pakketten met wit poeder heeft aangetroffen, die bij een indicatieve test een positieve uitslag gaven op de aanwezigheid van cocaïne. Het totaalgewicht van de pakketten was ongeveer 4854 kilo. Ten aanzien van een klein deel hiervan, ongeveer 30 gram, is de aanwezigheid van cocaïne in een laboratoriumtest door het NFI definitief bevestigd. Omdat de blokken poeder verschillende stempels/logo’s hadden, kan er niet van worden uitgegaan dat alle blokken eenzelfde afkomst hebben en reeds daarom allemaal cocaïne hebben bevat. Er zijn echter meer aanwijzingen dat het hier ging om een zeer grote hoeveelheid cocaïne.
De container was afkomstig uit Zuid-Amerika en had een dekmantel lading. Er waren bijzondere voorzieningen getroffen voor het verdere vervoer en het lossen van de lading. Parallel aan de communicatie in het normale logistieke proces, heeft afgeschermde communicatie met PGP telefoons plaatsgevonden. Tussen betrokkenen bij de container zijn onder meer de volgende PGP-berichten gewisseld (aangetroffen in de PGP telefoon die in de auto van [medeverdachte 4] lag):
“Ja wollah zit over de 4 ton in broer pfff. 100 mil euro geen grap”, “Ja wat dacht jij dan 4170 om precies te zijn”, “Ik zei toch 1 na laatste grootste vanst ooit in antw.. die 8 ton was de grootste en nu deze dan als gepakt is”. De container moest op een andere locatie dan gebruikelijk afgeleverd worden. De chauffeur, [medeverdachte 2] , zou hiervoor € 50.000 ontvangen. De container werd tijdens het vervoer nauwlettend in de gaten gehouden door verkenners en/of beveiligers die elkaar waarschuwden voor de aanwezigheid van verdachte auto’s. Dit alles duidt op de (veronderstelde) aanwezigheid van een omvangrijke en waardevolle lading. De rechtbank is van oordeel dat al het voorgaande voldoende steun biedt aan de in Antwerpen verrichtte indicatieve tests, zodat bewezen kan worden dat de hele lading met blokken wit poeder cocaïne bevatte.
Niet kan worden vastgesteld of het genoemde totaalgewicht van 4.854 kilo een netto gewicht betreft of dat dit het totaalgewicht is van de pakketten inclusief verpakking. Het gaat om ruim 4.000 gelijksoortige pakketten (4.042) met wit poeder die in de container zijn aangetroffen. Het komt de rechtbank niet vreemd voor dat de cocaïne in pakketten van elk een kilo is verpakt. De rechtbank gaat er van uit dat de lading ongeveer 4.000 kilo cocaïne bevatte. Deze aanname wordt nog ondersteund door de al eerder genoemde mededeling via de PGP telefoon door een van de betrokkenen bij het transport, dat het zou gaan om 4 ton.
5.3.1.3 De rol van verdachte bij de (verlengde) invoer van cocaïne
Met het bedrijf van verdachte, [naam firma] , werd vanaf september 2015 alleen nog gehandeld in ananassen. De handel begon kleinschalig, maar uiteindelijk werden vanuit het bedrijf [naam bedrijf 1] in Costa Rica (vanaf november 2015) wekelijks vier containers met ananassen ingevoerd. Op 21 maart 2016 zat in een van de vier containers cocaïne.
Verdachte heeft verklaard dat hij, bij gebrek aan ervaring met het inkopen van fruit, de inkoop van de ananassen had uitbesteed aan twee mannen genaamd “ [naam man 1] ” en “ [naam man 2] ” van het bedrijf [naam bedrijf 2] in [plaats] . Hiertoe had hij de inloggegevens van [naam firma] aan [naam man 1] ter beschikking gesteld. Hoewel het onderzoek naar [naam man 1] , [naam man 2] en [naam bedrijf 2] niets opgeleverd heeft, is uit de inhoud van verkregen PGP-berichten wel gebleken dat er personen waren die zich vanaf september 2015 achter de schermen bezig hebben gehouden met [naam firma] . In deze berichten wordt verdachte ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Dit blijkt uit de berichten van 13 oktober 2015 tussen de gebruiker [gebruikersnaam 6] en [gebruikersnaam 3] :
“Top wanneer zijn de bakken van [bijnaam 2] vertrokken??”, “7 okt was het ingeladen. 12 okt gaat het weg! 27 okt komt hij hier in antwerpen”, en de berichten van 12 november 2015:
“Top! Hij heeft me al eerder gezegd! Dat wij bepalen wat daar op zijn zaak gebeurd!”.Ook het bericht van 10 november 2015 is hiervoor redengevend:
“Stuur me eff de inlog gegevens van [bijnaam 2] ! Nu graag ben buiten wilt mail checken”.Ook kreeg verdachte via de PGP-telefoon instructies van een onbekend gebleven persoon en heeft verdachte de gebruiker [gebruikersnaam 7] om leefgeld gevraagd.
Verdachte heeft verklaard dat de personen, die hij kent als [naam man 1] en [naam man 2] , misbruik van hem hebben gemaakt en achter zijn rug om de partij cocaïne hebben ingevoerd en daarvoor de handel van [naam firma] , de invoer van ananassen, als dekmantel hebben gebruikt. Verdachte heeft ontkend dat hij ervan op de hoogte was dat tussen de lading ananassen een partij cocaïne werd vervoerd.
De verklaring van verdachte acht de rechtbank om meerdere redenen ongeloofwaardig. Dat verdachte bewust betrokken was bij de invoer van de partij cocaïne en dat zijn opzet daar ook op was gericht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende.
Verdachte heeft de personen, volgens hem [naam man 1] en [naam man 2] genaamd, toegelaten in zijn bedrijf en heeft die samenwerking verborgen gehouden voor de medewerkers van [naam firma] . De communicatie tussen verdachte en die [naam man 1] en [naam man 2] vond heimelijk plaats, namelijk via PGP-telefoons. De medewerkers, [medewerker 1] , [medewerker 2] , [medewerker 3] (partner van verdachte) en [medewerker 4] (schoonzus van verdachte) zijn als getuigen gehoord en hebben allemaal verklaard dat zij in de veronderstelling waren dat verdachte zelf de inkopen deed, dat zij er niet van op de hoogte waren dat verdachte de inkoop had uitbesteed en dat zij nog nooit gehoord hadden van [naam man 1] of [naam man 2] . De betrokken logistieke partners, [naam B.V. 2] en [naam B.V. 1] en de afnemers van de ananassen ( [afnemer 1] en [afnemer 2] hebben verklaard dat verdachte hun contactpersoon was bij [naam firma] . Ook de leverancier van de ananassen uit Costa Rica, [naam bedrijf 1] (hierna [naam bedrijf 1] ) zag verdachte als contactpersoon van [naam firma] . Verdachte ontving berichten van [naam bedrijf 1] (foto’s van de containers met verzegeling) op zijn eigen telefoon met nummer eindigend op * [nummer 2] . Verdachte stuurde deze berichten weer door. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij contacten onderhield met [naam B.V. 1] , dat hij ervoor zorgde dat de papieren bij expediteur [naam B.V. 2] terecht kwamen en dat de containers en facturen naar de afnemers gingen. Uit bovenstaande volgt dat verdachte contactpersoon vanuit [naam firma] was voor alle betrokken partijen. Verdachte had toegang tot het e-mailaccount van inkoop en hij bekeek, hoewel het account feitelijk ook gebruikt werd door de onbekend gebleven derde(n), ook de binnenkomende e-mails, aldus verdachte. Als verdachte een e-mail met het account verstuurde ondertekende hij deze als ‘Manager van [naam firma] ’. Verdachte was eigenaar en feitelijk leidinggevende van het bedrijf [naam firma] , zo werd hij ook gezien en hij heeft ook feitelijk werkzaamheden verricht ten behoeve van de invoer van de containers uit Costa Rica.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zich niet alleen volop bezig hield met de invoer van ananassen, maar ook moet hebben geweten dat er cocaïne zou worden ingevoerd. Een omstandigheid die daarbij een rol speelt is dat verdachte wist dat er wekelijks containers ananassen binnen kwamen maar niet helder kan verklaren waarvan en op welke wijze de ananassen (contant) in Costa Rica werden betaald. Dit terwijl de handel op papier verliesgevend was. Bij verdachte had de vraag moeten rijzen of op andere wijze voordeel van deze importlijn werd genoten. Hier komt bij dat de import expliciet moest verlopen via Antwerpen, terwijl invoer via Rotterdam meer in de rede lag omdat dit dichterbij de afnemers ligt en voordeliger was. Verdachte was hierop geattendeerd door een medewerker van [naam B.V. 1] . Dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat er cocaïne zou worden ingevoerd leidt de rechtbank ook af uit het navolgende.
Het gebruik van de PGP-telefoon
Verdachte heeft steeds ontkend gebruik te hebben gemaakt van een PGP-telefoon. Op de terechtzitting van 3 december 2018 is hij op deze verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij ongeveer drie maanden over een PGP-telefoon heeft beschikt, dat de berichten in het dossier inderdaad op hem slaan en dat hij de telefoon had gekregen van [naam man 1] . Naar eigen zeggen loopt ‘heel crimineel Nederland’ met dergelijke telefoons. Verdachte heeft verklaard dat hij [naam man 1] onder de namen [naam 1] en [naam 2] in zijn telefoon had opgeslagen. In het sms-contact tussen verdachte en deze [naam man 1] wordt gesproken over
“ik heb de pgp”,
“vriend of je naar je bb kan kijken”en
“vriend kijk je bb”. Opvallend is dat deze berichten door verdachte van de telefoon zijn verwijderd nadat het opsporingsteam is binnengevallen in de loods te [plaats] waar de container stond. Het verwijderen van berichten uit de telefoon, het (in eerste instantie) ontkennen van het gebruik van de PGP-telefoon en de afscherming van andere betrokkenen duidt erop dat verdachte heeft willen verbloemen dat hij met hen heeft samengewerkt bij illegale praktijken.
Uit een PGP-bericht van 13 april 2016 die de gebruiker [gebruikersnaam 4] stuurde aan de gebruiker [gebruikersnaam 8] is gebleken dat zij denken dat ‘de [bijnaam 1] ’ (de rechtbank gaat ervan uit dat hiermee verdachte wordt bedoeld) aan het praten is. Kennelijk is verdachte van illegale zaken op de hoogte en kan hij daarover verklaren.
‘Het grote geld’
Op 1 december 2015 stuurde verdachte het volgende bericht naar het contact ‘ [naam contact] ’:
“…daarna gaat het grote geld komen yes”. Dit is een opvallend bericht, omdat door [naam firma] zoals gezegd tot dan toe enkel verlies werd geleden. Daar komt bij dat desondanks door verdachte vanaf een bepaald moment ook daadwerkelijk grote aankopen werden gedaan en in korte tijd veel geld werd uitgegeven. Zo heeft verdachte een keuken ter waarde van € 26.000,- gekocht die eind maart 2016 zou worden geleverd en betaald. De container met cocaïne is eind maart 2016 ingevoerd. Verder is het opvallend dat verdachte eind maart 2016 tienduizenden euro’s van de rekening van [naam firma] heeft gehaald en dat ook voor het eerst salarissen worden uitbetaald aan [medewerker 3] , [medewerker 2] , [medewerker 1] en aan verdachte zelf. Verdachte heeft vanuit [naam firma] een factuur betaald van € 10.000,- voor het plaatsen van kozijnen in zijn huurwoning. Ook heeft hij € 15.000,- overgeboekt naar zijn privé rekening, waarvan hij € 5.000,- contant heeft opgenomen en € 10.000,- naar de rekening van [medewerker 4] is overgemaakt. Op 5 april 2016 werd vanuit [naam firma] € 15.000,- naar [medewerker 4] overgemaakt. Op 8 april 2016 is € 10.000,- contant opgenomen van de bankrekening van [naam firma] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 december 2018 verklaard dat er een grote investeerder zou zijn geregeld door [naam man 1] en dat daarom ‘het grote geld’ zou komen. Deze verklaring van verdachte is gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De grote uitgaven zijn, in het licht van het voorgaande, alleen te verklaren vanuit de wetenschap van verdachte dat eind maart 2016 een waardevolle lading zou worden ingevoerd en dat dan ‘het grote geld’ daadwerkelijk zou binnenkomen. Verdachte heeft op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om cocaïne ging gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden met betrekking tot de import van de containers fruit uit Zuid-Amerika. Bovendien ligt het voor de hand dat de organisatoren van een dergelijke transport personen betrekken die te vertrouwen zijn en die zullen naar verwachting goed worden geïnstrueerd en geïnformeerd.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte voorwaardelijke opzet had op de (verlengde) invoer van de container met cocaïne en het verdere vervoer daarvan.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank nam verdachte in de organisatie een sleutelpositie in en was hij daarmee als onmisbaar onderdeel van de organisatie betrokken bij de (verlengde) invoer van de ten laste gelegde partij cocaïne. Verdachte kan als medepleger worden aangemerkt omdat uit het dossier blijkt dat verdachte hierin nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen. Verdachte was een spil in de organisatie en heeft actief contact onderhouden met betrokkenen over de handel in ananas en de te verrichten handelingen met de containers waarin de ananas werd vervoerd zowel heimelijk via de PGP-telefoon als via officiële kanalen. De door verdachte verrichtte gedragingen, ook vóór de inbeslagname van de partij cocaïne, kunnen op geen andere wijze worden uitgelegd dan als te zijn gericht op de samenwerking die uiteindelijk moest leiden tot de binnenkomst van de container met cocaïne via Antwerpen in de loods in [plaats] . Verdachte heeft met zijn handelingen dan ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de (verlengde) invoer van de grote hoeveelheid van ongeveer 4.000 kilo cocaïne.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne en het verdere vervoer daarvan.
5.3.2Feit 2,
Witwassen
Witwassen is een breed (juridisch) begrip. Het komt erop neer dat vrijwel alle handelingen die worden verricht met de opbrengsten van strafbare feiten kunnen worden aangemerkt als witwassen. Het doel van witwassen is meestal het verbergen van die illegale herkomst. De criminele herkomst moet immers uit het zicht van de autoriteiten blijven.
In de eerste plaats moet worden vastgesteld of het geld waarmee de ananassen zijn ingekocht afkomstig is uit een misdrijf. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, opgenomen in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (Sr), niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffend geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezenverklaring van witwassen volgen, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit
enigmisdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een
vermoeden van witwassen, mag
van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeftvoor de herkomst van het geldbedrag. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Daarnaast moet worden vastgesteld welke witwashandelingen verdachte met het geld heeft verricht.
5.3.2.2 Vermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen af dat er vanaf eind oktober 2015 tot en met maart 2016 in totaal 97 containers ananassen zijn verzonden door [naam bedrijf 1] vanuit Costa Rica naar [naam firma] . In de administratie van [naam firma] zijn slechts twee inkoopfacturen van [naam bedrijf 1] aangetroffen. Uit de getuigenverklaring van [naam getuige] (werkzaam voor [naam bedrijf 1] ) is gebleken dat er, op de eerste zending na, contant is betaald voor de zendingen ananassen. In totaal zijn ananassen ingekocht voor een contant bedrag ter waarde van ruim 1,2 miljoen euro. Van de contante betalingen zijn geen stukken in de administratie van [naam firma] terug te vinden. Ook verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit de legale herkomst van een dergelijk geldbedrag blijkt. De handel in ananassen was juist verliesgevend. De ananassen werden onder de inkoopprijs verkocht aan afnemers in Nederland. Er werd van de rekening van [naam firma] in de periode oktober 2015 tot en met maart 2016 een bedrag van € 62.990,- contant opgenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 december 2018 verklaard dat deze contante opnamen niet zijn gebruikt voor de inkoop van ananassen, maar dat deze zijn gebruikt voor de aankoop van auto’s door [naam autohandel] Het dossier biedt derhalve geen enkel aanknopingspunt dat de geldbedragen waarmee door [naam firma] ananassen werden ingekocht een legale herkomst hebben.
Gelet op deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen waarmee de ananassen die hij verhandelde werden ingekocht.
5.3.2.3 Verklaring herkomst geld
Verdachte heeft over de herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag verschillende verklaringen afgelegd, welke als volgt kunnen worden samengevat. Verdachte heeft de inkoop van ananassen uitbesteed aan [naam man 1] en [naam man 2] . Op 3 december 2018 heeft verdachte verklaard dat hij tweemaal
€ 10.000,- contant heeft betaald aan [naam man 1] voor de inkoop van de ananassen. Verder zouden investeringen zijn gedaan vanuit [naam autohandel] Geconfronteerd met het feit dat uit het dossier is gebleken dat 1,2 miljoen euro contant is betaald, heeft verdachte verklaard hier niets van af te weten. Verdachte heeft inconsistente verklaringen afgelegd over de financiering van de inkoop van ananassen. Zo zouden [naam 3] en [medewerker 2] geld hebben geleend ten behoeve van [naam firma] om te investeren in fruit. Beiden ontkennen dit stellig. Op een ander moment verklaart verdachte weer dat er geld kwam uit de handel van blikjes. Het blijft volstrekt onduidelijk om welk bedrag dit zou gaan en er is niets van in de administratie van [naam firma] terug te vinden. Verdachte verklaart op enig moment ook dat hij veel vaker, namelijk gedurende zeven maanden, een bedrag van € 30.000,- per maand aan [naam man 1] betaalde. Even later verklaart verdachte in totaal € 180.000,- te hebben betaald voor de ananassen. Een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld voor de ananassen die verdachte verhandelde is door hem niet gegeven.
Verdachte moet volgens de rechtbank hebben geweten dat de contante geldbedragen geen legale herkomst hadden. De contante betalingen die in Costa Rica zijn gedaan voor de inkoop van de ananassen zijn, in ieder geval niet op herleidbare wijze, met middelen van [naam firma] verricht. Wel is uit het dossier, en met name uit de PGP berichten, gebleken dat de gebruiker [gebruikersnaam 3] ervoor heeft gezorgd dat een betrokken persoon in Costa Rica de betalingen heeft verricht. Vastgesteld kan worden dat de communicatie over de financiering via een heimelijk kanaal verliep. Gebleken is dat de financiering van de ananassen fungeerde als dekmantel voor de invoer van de container met de partij cocaïne op 21 maart 2016. Gelet op deze feiten en omstandigheden en bij het ontbreken van een heldere verklaring van verdachte over de herkomst van het geld, kan gesteld worden dat de geldbedragen waarmee de partijen ananassen zijn ingekocht een criminele herkomst hebben.
5.3.2.4 Witwashandelingen
De rechtbank is van oordeel dat het voorhanden hebben van de partijen ananassen en de verkoop van die ananassen aan de afnemers in Nederland als witwashandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1, onder b Sr (omzetten, overdragen en gebruik maken) moeten worden gezien. De contante geldbedragen zijn onmiddellijk (direct) uit enig misdrijf afkomstig. De met dit geld gefinancierde partijen ananassen zijn daardoor middellijk (indirect) uit enig misdrijf afkomstig.
Verdachte heeft uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de ananashandel. Verdachte heeft onbekend gebleven derden achter de schermen van [naam firma] de ananassen laten inkopen en betalen. Verdachte heeft vervolgens zelf het vervoer via [naam B.V. 2] en [naam B.V. 1] geregeld en ervoor gezorgd dat de ananassen bij de afnemers terecht kwamen. Daarvan heeft verdachte ook de vruchten geplukt. Hij kreeg immers de opbrengst van de verkoop zonder dat hij voor de inkoop van het fruit hoefde te betalen. De gedragingen van verdachte kunnen op geen andere wijze worden uitgelegd dan als te zijn gericht op de nauwe en bewuste samenwerking die moest leiden tot het functioneren van [naam firma] als dekmantel voor het cocaïnetransport. Verdachte heeft met zijn handelingen hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd.
5.3.2.6 Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen van geldbedragen en ananassen. Gelet op de duur, omvang en intensiteit kan dit als gewoontewitwassen worden aangemerkt.