Op 7 mei 2009 wordt door het observatieteam een ontmoeting waargenomen tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De verdachte heeft hierbij een opgerold papier vast en hij lijkt iets op te lezen. Op 13 mei 2009, om 22.56 uur, belt [medeverdachte 1] naar een onbekend gebleven man en zegt "We zijn hier met twee mannen, [bijnaam 3] praat met die kleine man". Op 25 mei 2009 vindt een observatie plaats. Gezien wordt dat de verdachte van 17.37 uur tot 17.49 uur in woning [medeverdachte 1] gelegen aan de [adres] te Amsterdam is. Als hij de woning uitkomt, loopt hij de [adres] verder in. Omstreeks 17.55 uur komt [verdachte] terug lopen, schudt hand [medeverdachte 2], die dan voor de deur van [medeverdachte 1] staat. [medeverdachte 1] komt vervolgens naar buiten, spreekt met [medeverdachte 2] terwijl [verdachte] op een aantal meters van hem vandaan staat. Om 17.59 uur liep [verdachte] volgens observanten weg richting Mauritskade, om om 18.07 uur in de tramhalte Beukenweg te belanden.
Op 26 mei 2009, om 16.23 uur, belt de medeverdachte [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven man die gebruik maakt van een Surinaams telefoonnummer. [medeverdachte 1] zegt dat hij 'die andere man die alles bloot geeft' ziet. Als er iets is moet [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 1]) met die man contact opnemen. Hij denkt dat die man niet wil dat hij door hem gezien wordt. Hij houdt [medeverdachte 1] op een afstand maar heeft wel alles van zichzelf blootgegeven. Hij heeft zijn school laten zien. Hij heeft een school waar hij iedere dag mensen traint. Dat is zijn werk. De onbekend gebleven man is bezig met een paar mannen met die 8 voor onder de buik. Hij zal het later voor [medeverdachte 1] opschrijven. [medeverdachte 1] zegt dat het niet meer kan bederven als het hier is; hij hoeft alleen maar te wachten tot hij het overgedragen krijgt. Ongeveer een uur later, om 17.26 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door de medeverdachte [medeverdachte 4]. [medeverdachte 1] zegt dat hij 'die jongen' pas vanavond ziet, dat hij meestal om zeven uur, half acht bij hem langs komt en dat hij een trainingsschool heeft. Op een vraag van [medeverdachte 4] zegt [medeverdachte 1] dat hij nu samen met de kleine is en dat ze "die dingen" hebben gekregen van die man die weg was dus we gaan starten en dus zitten we op hem te wachten. Vanaf een uur zit ik te wachten. [medeverdachte 4]: wat heb je gekregen, datum? [medeverdachte 1]: jaja, die hebben we al voor deze week dus ik moet nog even iets met hem bespreken, ik heb iets niet begrepen wat op het papier staat dus hij moet het even uitleggen en dan ga ik het wegsturen en zijn we klaar en moeten we afspreken.
Diezelfde avond, om 18.19 uur, belt de verdachte naar [medeverdachte 1] en zegt: "ik wacht nog steeds op [betrokkene 1], dus we zullen even moeten wachten, ik kan er niks aan doen. Op 28 mei 2009, 13.58 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door medeverdachte [medeverdachte 5], die vraagt "hoe is het met [bijnaam 2]? Is hij bij je geweest met de spullen?" [medeverdachte 1] antwoordt dat [bijnaam 2] net bij hem weg is en dat zijn man gezegd zou hebben dat het vandaag nog zal zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij om acht uur weer bij hem zal zijn. Aan het begin van die avond hebben medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een ontmoeting met elkaar voor de belwinkel van de medeverdachte [medeverdachte 2] gelegen aan [adres].
Op 31 mei 2009, om 12.52 uur, belt de verdachte met [medeverdachte 1] en zegt dat "de boodschap is de volgende van [betrokkene 1]: vanaf 9 juni. Dat is het." Ze maken vervolgens een afspraak, waarna [verdachte] zegt: "en wat betreft de boodschap van [betrokkene 1] je moet niet meteen met ditzelfde toestel..."
Om 18.39 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door de medeverdachte [medeverdachte 2], die zegt dat hij morgen de mensen ziet en dat hij dan precies tegen [medeverdachte 1] zal zeggen wanneer hij de kaart kan kopen. Een minuut later wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] zegt "hij belde me net en zei dat hij morgen een ticket gaat kopen". Op 7 juni 2009, om 20.21 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3], die vraagt wat "[bijnaam medeverdachte 2]" heeft gezegd, en ook dat hij met [medeverdachte 1] moet praten omdat "voordat "het ding" wordt gekocht alles moet worden uitgelegd". Hierna zegt [medeverdachte 3] dat de mensen hem bellen en zeggen om morgen dat ding te kopen, maar dat hij moest wachten tot [bijnaam medeverdachte 2] heeft bevestigd. [medeverdachte 3] voert vervolgens vanaf 8 juni 2009 diverse gesprekken met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. De volgende dag, op 9 juni 2009, voeren de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] diverse telefoongesprekken, waarin onder meer wordt gezegd, waarin onder meer het volgende wordt gezegd, waarin, kortgezegd over een aantal uren wachttijd wordt gesproken en over een connectie naar andere steden wordt gesproken. Ook de dagen hierna heeft medeverdachte [medeverdachte 3] diverse gesprekken met een onbekend gebleven persoon gebruik makend van een Ecuadoriaans nummer, waarin wordt gesproken over de aanschaf van een vliegticket.
Op 16 juni 2009, om 14.42 wordt bij [naam reisbureau] te Amsterdam een retourticket voor de vlucht Quito-Amsterdam-Warschau gekocht op naam van [betrokkene 2]. Rond datzelfde tijdstip straalt een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] een zendmast aan in de omgeving van dat reisbureau. Om 14.51 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door de verdachte [verdachte], die zegt dat hij nu bij [medeverdachte 1] thuis is en dat ze afspreken elkaar "nu" te ontmoeten op een pleintje. Om 15.27 uur belt [medeverdachte 1] naar [betrokkene 3] en zegt dat hij even op die jongen moet wachten. Hij moet die jongen bellen om te vragen of hij hem direct het kopie van dat ding, van de kaart, kan geven zodat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) deze direct bij die jongen (een andere) kan inleveren, dan kan die jongen het weer naar die mannen brengen zodat die weer weten dat ze ([medeverdachte 1] en anderen) al klaar zijn. Enkele minuten later, om 15.29.01 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en vraagt hem of hij al klaar is. [medeverdachte 3] zegt dat hij nog zit te wachten tot ze klaar zijn. Diezelfde minuut belt [medeverdachte 1] naar [betrokkene 3] en zegt dat zij tegen [verdachte] ( het hof begrijpt: de verdachte) moet zeggen dat hij gelijk naar beneden moet komen en dat ze dan gelijk kunnen gaan. Om 15.34 uur wordt gezien dat de verdachte uit de woning van [medeverdachte 1] komt in de richting van een personenenauto, waarin hij op de bijrijderstoel stapt. Hij draagt een bruine en een blauw/witte plastic tas en stapt in als bijrijder. [medeverdachte 1] stapt uit de auto en loopt zijn woning binnen. Twee minuten later komt bij weer naar buiten en stapt weer in de auto. De verdachte stapt vier minuten later, om 15.45 uur, weer uit de auto; hij draagt beide tassen bij zich. Om 15.54 uur belt [medeverdachte 1] naar medeverdachte [medeverdachte 6] en zegt dat alles is geregeld en dat ze de papieren al hebben en dat hij deze dus naar die jongen brengt, zodat hij het naar zijn grote man kan brengen. Verder zegt [medeverdachte 1] dat die grote mannen ernaar gaan kijken en dat weten we dat we klaar zijn. We wachten op hun.
Op 21 juni 2009 is op de luchthaven Schiphol [betrokkene 2] aangehouden met in zijn reisbagage een hoeveelheid van - naar later bleek - ongeveer 14 kilogram cocaïne. De reisroute van [betrokkene 2] was Quito-Amsterdam-Warschau. Aan zijn bagage was een label aangetroffen met daarop het nummer 0074KL753904.
Op 26 juni 2009, om 21.49 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [betrokkene 3], die zegt dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) er is. De verdachte komt vervolgens aan de lijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij de verdachte al een paar dagen niet heeft gezien. De verdachte zegt dat hij gisteravond wel in de buurt was, maar toen was het te laat en dat hij daarom vandaag is gekomen. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog even bezig is en "Maar ja ik wou je graag zien. Gaasperplas die belde me. Zaak en je weet het al dus, ja daarom. De verdachte zegt dat hij er niks meer van gehoord had en dat hij anders mogen wel even langskomt. [medeverdachte 1] zegt dat het beter zou zijn als die vriend er bij zou zijn, maar als hij niet klaar is, dan heeft het weinig zin. De verdachte beaamt dit en zegt dat hij [medeverdachte 1] morgen weer probeert te bereiken