ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0299

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002106-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Alpamayo na beoordeling van bewijswaarde en bewijskracht van afgeluisterde telefoongesprekken

In de zaak van de megazaak Alpamayo heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe, gepleegd in de periode van 7 mei 2009 tot en met 31 oktober 2009. Het hof heeft een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en bewijskracht van afgeluisterde telefoongesprekken, die door het Openbaar Ministerie als bewijs werden gepresenteerd. Het hof concludeert dat de eisen voor verankering in ondersteunend bewijs niet zijn nageleefd. Hierdoor is er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld op basis van de inhoud van de afgeluisterde gesprekken, observatieverslagen en verklaringen van medeverdachten. Echter, het hof oordeelt dat de gesprekken niet ondubbelzinnig over cocaïne gaan en dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kan worden geïdentificeerd als de persoon die in deze gesprekken wordt genoemd. De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij de voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslevering meer bewerkelijk is wanneer de verdachte ontkent en er geen getuigenverklaringen zijn die hem belasten. De inhoud van de gesprekken en de context waarin deze zijn gevoerd, zijn cruciaal voor de bewijslevering. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij de feiten heeft begaan. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002106-11
datum uitspraak: 14 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 april 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-840087-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2012, 19 november 2012 30 november 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1: (zaaksdossier B1)
hij op of omstreeks 21 juni 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 13.839,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2: (zaaksdossier B9)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2009 tot en met 31 oktober 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
in de periode van 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer van en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of
- (meermalen) vlucht- en/of bagage - en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) (een) vliegticket(s) gekocht en/of betaald en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd ( in en/of nabij de woning(en) van [medeverdachte 1]([adres]) en/of [medeverdachte 2]([adres]) en/of in en/of nabij de winkel [naam en adres winkel] en/of in en/of nabij [naam café] te Amsterdam en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven
en/of
in de periode van 7 augustus 2009 tot 7 september 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de overdracht van een of meer partijen) verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij metrostation Kraaiennest en/of in en/of nabij de woning van [medeverdachte 1] en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
in de periode van 12 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer van en/of overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij in en/of nabij de woning van [medeverdachte 1]([adres]) en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor zowel het als feit 1 als het als feit 2 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Met betrekking tot het als feit 1 tenlastegelegde blijkt uit de verslagen van telefoongesprekken, observatieverslagen, de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] en de inbeslagneming van een hoeveelheid cocaïne op 21 juni 2009 door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) op de luchthaven Schiphol dat de verdachte betrokken is bij die partij cocaïne. Als medeverdachten spreken over de "[bijnaam 1]", "[bijnaam 2]" of "[bijnaam 3]" doelen zij op de verdachte. Dat het in de afgeluisterde gesprekken om lijst I stoffen ging, blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] en uit het feit dat de [verdachte]en met wie de verdachte contact onderhield, met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], in verband te brengen zijn met cocaïne.
Het als feit 2 ten laste gelegde komt eveneens voor bewezenverklaring in aanmerking. De advocaat-generaal heeft in dit kader verwezen naar de door haar ten aanzien van feit 1 gepresenteerde bewijsmiddelen, alsmede naar overige verslagen van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen hem is ten laste gelegd.
Het oordeel van het hof
Inleidende overweging
Aan de verdachte wordt verweten onder meer dat hij zich - met anderen - heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een (groothandels) hoeveelheid cocaïne en aan de strafbare voorbereiding of bevordering van met betrekking tot cocaïne te verrichten gedragingen, zoals de invoer, verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan.
De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet, dat komt vast te staan dat het voorbereide/bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen.
Het verwijt aan de verdachte veronderstelt dat hij zijn met het oog op voorbereiding/bevordering verrichte gedragingen opzettelijk heeft verricht, in het bijzonder waar het gaat om het met die gedragingen beoogde resultaat: de voorbereiding of bevordering van de invoer van die cocaïne, of van de verkoop, aflevering of het vervoer ervan. Dit opzet dient dan ook uit de bewijsmiddelen te blijken.
Datzelfde geldt (vanzelfsprekend) voor het verwijt met betrekking tot de verkoop van cocaïne.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door één of meer getuigen over verdachtes gedragingen en hetgeen daarbij bij hem heeft voorgezeten belastend is verklaard zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, zonder complicaties kunnen worden vastgesteld. De bewijslevering wordt meer bewerkelijk in het andere geval, waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval - dat zich in de onderhavige zaak voordoet - komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van [verdachte]en met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat cocaïne op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie, die zich ook in het onderhavige geval voordoet, is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne en de ten aanzien van de invoer c.q. verkoop/aflevering/vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Voorts is complicerend dat de diversiteit aan gebezigde termen, die bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en die volgens het openbaar ministerie alle betrekking hebben op drugs, uitzonderlijk groot is. Hierdoor wordt herkenning van patronen en het gebruik van codes aanzienlijk bemoeilijkt.
Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als -kort gezegd- betrekking hebbend op cocaïne is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken (en afgeluisterde) woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die door het hof te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de advocaat-generaal voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal het hof hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Voorts kan het hof onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten bezware van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Het hof voegt hieraan nog toe dat het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijke substraat van de voor het bewijs te bezigen telefoongesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen.
Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte ten laste van wie de bewezenverklaring wordt uitgesproken.
Tot slot staat het hof reeds op deze plaats stil bij de vorm waarin de verantwoording van de motivering van de bewijsbeslissing in het vonnis waarvan beroep is gegoten. De gekozen werkwijze houdt in dat de redengevende feiten en omstandigheden in de vorm van een lopend betoog zijn opgenomen. De vorm van dit betoog is onmiskenbaar verhelderend omdat het de lezer een helder zicht biedt op hetgeen door de verdachte en anderen feitelijk is gedaan als ook op hetgeen overigens is voorgevallen. Daar tegenover staat echter het volgende.
In het bijzonder waar het gaat om het bewijs van in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, waarvan het door het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs in overwegende mate bestaat uit de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken -waaraan naar het in het vonnis waarvan beroep verwoorde oordeel van de rechtbank veelal geen enkel touw is vast te knopen -, ligt in de door de rechtbank gekozen vorm het gevaar besloten dat het heldere zicht op de (motivering van de) bewijsbeslissing (de hiervoor bedoelde behoedzaamheid daaronder mede begrepen) ten aanzien van ieder van de verdachten afzonderlijk in meer of mindere mate wordt ontnomen.
Dit heeft tot resultaat dat weliswaar in de vorm van dat betoog een opsommende weergave wordt geboden van alle belastende feiten en omstandigheden die in het dossier ten aanzien van het betreffende feit zijn aan te treffen, maar dat het relatieve gewicht van de bewijsmiddelen, hun betekenis en de wijze waarop deze met elkaar in een zinvol verband staan, in de zaak van de betrokken verdachte niet toereikend worden verantwoord. Dit klemt in het bijzonder wanneer het vonnis onvoldoende expliciet is in de aanduiding van de feiten en omstandigheden die de verankering hebben geboden om de inhoud van de telefoongesprekken uit te leggen als betrekking hebbend op cocaïne.
In het navolgende zal worden uiteengezet dat en op welke gronden het hof tot het oordeel is gekomen dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Uit zaaksdossier B1 en B9 blijkende feiten en omstandigheden:
Feit 1 en feit 2, periode 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009
Op 7 mei 2009 wordt door het observatieteam een ontmoeting waargenomen tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De verdachte heeft hierbij een opgerold papier vast en hij lijkt iets op te lezen. Op 13 mei 2009, om 22.56 uur, belt [medeverdachte 1] naar een onbekend gebleven man en zegt "We zijn hier met twee mannen, [bijnaam 3] praat met die kleine man". Op 25 mei 2009 vindt een observatie plaats. Gezien wordt dat de verdachte van 17.37 uur tot 17.49 uur in woning [medeverdachte 1] gelegen aan de [adres] te Amsterdam is. Als hij de woning uitkomt, loopt hij de [adres] verder in. Omstreeks 17.55 uur komt [verdachte] terug lopen, schudt hand [medeverdachte 2], die dan voor de deur van [medeverdachte 1] staat. [medeverdachte 1] komt vervolgens naar buiten, spreekt met [medeverdachte 2] terwijl [verdachte] op een aantal meters van hem vandaan staat. Om 17.59 uur liep [verdachte] volgens observanten weg richting Mauritskade, om om 18.07 uur in de tramhalte Beukenweg te belanden.
Op 26 mei 2009, om 16.23 uur, belt de medeverdachte [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven man die gebruik maakt van een Surinaams telefoonnummer. [medeverdachte 1] zegt dat hij 'die andere man die alles bloot geeft' ziet. Als er iets is moet [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 1]) met die man contact opnemen. Hij denkt dat die man niet wil dat hij door hem gezien wordt. Hij houdt [medeverdachte 1] op een afstand maar heeft wel alles van zichzelf blootgegeven. Hij heeft zijn school laten zien. Hij heeft een school waar hij iedere dag mensen traint. Dat is zijn werk. De onbekend gebleven man is bezig met een paar mannen met die 8 voor onder de buik. Hij zal het later voor [medeverdachte 1] opschrijven. [medeverdachte 1] zegt dat het niet meer kan bederven als het hier is; hij hoeft alleen maar te wachten tot hij het overgedragen krijgt. Ongeveer een uur later, om 17.26 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door de medeverdachte [medeverdachte 4]. [medeverdachte 1] zegt dat hij 'die jongen' pas vanavond ziet, dat hij meestal om zeven uur, half acht bij hem langs komt en dat hij een trainingsschool heeft. Op een vraag van [medeverdachte 4] zegt [medeverdachte 1] dat hij nu samen met de kleine is en dat ze "die dingen" hebben gekregen van die man die weg was dus we gaan starten en dus zitten we op hem te wachten. Vanaf een uur zit ik te wachten. [medeverdachte 4]: wat heb je gekregen, datum? [medeverdachte 1]: jaja, die hebben we al voor deze week dus ik moet nog even iets met hem bespreken, ik heb iets niet begrepen wat op het papier staat dus hij moet het even uitleggen en dan ga ik het wegsturen en zijn we klaar en moeten we afspreken.
Diezelfde avond, om 18.19 uur, belt de verdachte naar [medeverdachte 1] en zegt: "ik wacht nog steeds op [betrokkene 1], dus we zullen even moeten wachten, ik kan er niks aan doen. Op 28 mei 2009, 13.58 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door medeverdachte [medeverdachte 5], die vraagt "hoe is het met [bijnaam 2]? Is hij bij je geweest met de spullen?" [medeverdachte 1] antwoordt dat [bijnaam 2] net bij hem weg is en dat zijn man gezegd zou hebben dat het vandaag nog zal zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij om acht uur weer bij hem zal zijn. Aan het begin van die avond hebben medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een ontmoeting met elkaar voor de belwinkel van de medeverdachte [medeverdachte 2] gelegen aan [adres].
Op 31 mei 2009, om 12.52 uur, belt de verdachte met [medeverdachte 1] en zegt dat "de boodschap is de volgende van [betrokkene 1]: vanaf 9 juni. Dat is het." Ze maken vervolgens een afspraak, waarna [verdachte] zegt: "en wat betreft de boodschap van [betrokkene 1] je moet niet meteen met ditzelfde toestel..."
Om 18.39 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door de medeverdachte [medeverdachte 2], die zegt dat hij morgen de mensen ziet en dat hij dan precies tegen [medeverdachte 1] zal zeggen wanneer hij de kaart kan kopen. Een minuut later wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] zegt "hij belde me net en zei dat hij morgen een ticket gaat kopen". Op 7 juni 2009, om 20.21 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3], die vraagt wat "[bijnaam medeverdachte 2]" heeft gezegd, en ook dat hij met [medeverdachte 1] moet praten omdat "voordat "het ding" wordt gekocht alles moet worden uitgelegd". Hierna zegt [medeverdachte 3] dat de mensen hem bellen en zeggen om morgen dat ding te kopen, maar dat hij moest wachten tot [bijnaam medeverdachte 2] heeft bevestigd. [medeverdachte 3] voert vervolgens vanaf 8 juni 2009 diverse gesprekken met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. De volgende dag, op 9 juni 2009, voeren de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] diverse telefoongesprekken, waarin onder meer wordt gezegd, waarin onder meer het volgende wordt gezegd, waarin, kortgezegd over een aantal uren wachttijd wordt gesproken en over een connectie naar andere steden wordt gesproken. Ook de dagen hierna heeft medeverdachte [medeverdachte 3] diverse gesprekken met een onbekend gebleven persoon gebruik makend van een Ecuadoriaans nummer, waarin wordt gesproken over de aanschaf van een vliegticket.
Op 16 juni 2009, om 14.42 wordt bij [naam reisbureau] te Amsterdam een retourticket voor de vlucht Quito-Amsterdam-Warschau gekocht op naam van [betrokkene 2]. Rond datzelfde tijdstip straalt een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] een zendmast aan in de omgeving van dat reisbureau. Om 14.51 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door de verdachte [verdachte], die zegt dat hij nu bij [medeverdachte 1] thuis is en dat ze afspreken elkaar "nu" te ontmoeten op een pleintje. Om 15.27 uur belt [medeverdachte 1] naar [betrokkene 3] en zegt dat hij even op die jongen moet wachten. Hij moet die jongen bellen om te vragen of hij hem direct het kopie van dat ding, van de kaart, kan geven zodat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) deze direct bij die jongen (een andere) kan inleveren, dan kan die jongen het weer naar die mannen brengen zodat die weer weten dat ze ([medeverdachte 1] en anderen) al klaar zijn. Enkele minuten later, om 15.29.01 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en vraagt hem of hij al klaar is. [medeverdachte 3] zegt dat hij nog zit te wachten tot ze klaar zijn. Diezelfde minuut belt [medeverdachte 1] naar [betrokkene 3] en zegt dat zij tegen [verdachte] ( het hof begrijpt: de verdachte) moet zeggen dat hij gelijk naar beneden moet komen en dat ze dan gelijk kunnen gaan. Om 15.34 uur wordt gezien dat de verdachte uit de woning van [medeverdachte 1] komt in de richting van een personenenauto, waarin hij op de bijrijderstoel stapt. Hij draagt een bruine en een blauw/witte plastic tas en stapt in als bijrijder. [medeverdachte 1] stapt uit de auto en loopt zijn woning binnen. Twee minuten later komt bij weer naar buiten en stapt weer in de auto. De verdachte stapt vier minuten later, om 15.45 uur, weer uit de auto; hij draagt beide tassen bij zich. Om 15.54 uur belt [medeverdachte 1] naar medeverdachte [medeverdachte 6] en zegt dat alles is geregeld en dat ze de papieren al hebben en dat hij deze dus naar die jongen brengt, zodat hij het naar zijn grote man kan brengen. Verder zegt [medeverdachte 1] dat die grote mannen ernaar gaan kijken en dat weten we dat we klaar zijn. We wachten op hun.
Op 21 juni 2009 is op de luchthaven Schiphol [betrokkene 2] aangehouden met in zijn reisbagage een hoeveelheid van - naar later bleek - ongeveer 14 kilogram cocaïne. De reisroute van [betrokkene 2] was Quito-Amsterdam-Warschau. Aan zijn bagage was een label aangetroffen met daarop het nummer 0074KL753904.
Op 26 juni 2009, om 21.49 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [betrokkene 3], die zegt dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) er is. De verdachte komt vervolgens aan de lijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij de verdachte al een paar dagen niet heeft gezien. De verdachte zegt dat hij gisteravond wel in de buurt was, maar toen was het te laat en dat hij daarom vandaag is gekomen. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog even bezig is en "Maar ja ik wou je graag zien. Gaasperplas die belde me. Zaak en je weet het al dus, ja daarom. De verdachte zegt dat hij er niks meer van gehoord had en dat hij anders mogen wel even langskomt. [medeverdachte 1] zegt dat het beter zou zijn als die vriend er bij zou zijn, maar als hij niet klaar is, dan heeft het weinig zin. De verdachte beaamt dit en zegt dat hij [medeverdachte 1] morgen weer probeert te bereiken
Feit 2, periode 7 augustus 2009 tot en met 7 september 2009
Op 7 augustus 2009 wordt een aantal ontmoetingen waargenomen tussen de verdachte en een of meer medeverdachten, namelijk [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1]. Om 16.54 wordt gezien dat [medeverdachte 7], [medeverdachte 1] en de verdachte een ontmoeting hebben. Om 17.08 lopen ze weg. Later, om 17.14 uur, wordt gezien dat [medeverdachte 1] een wit stuk papier in zijn hand heeft. Om 17.17 uur bekijken [medeverdachte 1], [medeverdachte 7] en de verdachte een wit vel papier. [medeverdachte 7] draagt het papier over aan [medeverdachte 1]. Vervolgens lopen zij in de richting van een metrostation. Om 17.24 uur nemen zij afscheid. [medeverdachte 1] en de verdachte stappen in de metro.
Op 13 augustus 2009, omstreeks 14.09 uur, wordt gezien dat [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar ontmoeten voor de woning van [medeverdachte 1] en samen weglopen. Op 18 augustus 2009 wordt waargenomen dat de verdachte om 13.09 uur het portiek van de woning van [medeverdachte 1] betreedt en deze tien minuten later weer verlaat.
[medeverdachte 1] wordt om 13.47 uur gebeld door [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] zegt het volgende: "[bijnaam 2] net is gekomen...uhuuu..de kapitein is net van mij vertrokken....dat spul van jou is geregeld. Het gaat heel langzaam...langzaam...eind deze week komt het vrij."
Feit 2: periode 12 oktober tot en met 31 oktober 2009
Op 13 oktober 2009, om 10.11 uur, ontvangt [verdachte] een sms-bericht van de medeverdachte [medeverdachte 8] met de mededeling: "Denk niet dat wij vandaag nog iets horen laat je telefoon aan dan hou ik je op de hoogte." Diezelfde ochtend, om 11.27 uur, belt de verdachte naar die [medeverdachte 8] en zegt dat "je moet niet de telefoon gebruiken als een soort verslaglegging. Als je mij op mij privénummer nodig hebt voor zaken. Heb het niet over wij en wij gaan dit horen. Je hebt me nodig of je hebt me niet nodig. Ga nou niet over groepen praten joh, dat zeg ik je al duizend keer man. Je belt me gewoon persoonlijk op mijn privénummer. Al moeten we met honderd mensen afspreken. [verdachte] heb je tijd, ik wil je even zien. [verdachte] ik heb je vanavond nodig. Heb het niet over groepen jongen, waarom doe je dat nou steeds? Dit is een privénummer, moet ik soms een aparte telefoon gaan nemen? Kan ik ook doen, dan ben ik er vanaf, dan kan ik die elke maand weggooien. Maar hier heb ik niets aan".
Op 23 oktober 21.41 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 8]. [verdachte] zegt dat hij een verzoek heeft en zegt: "ik heb een afspraak voor je gemaakt bij die vriend van mij, waar je mij ooit naartoe gebracht hebt in Oost. Een zekere [medeverdachte 1]. Die ene waar je me afzette op de hoek, hij woont op nummer 4 1 hoog. Is het mogelijk dat je morgen om half 11 verschijnt. Op 23 oktober 2009, omstreeks 16.59 uur, wordt via een statische observatiecamera waargenomen dat [medeverdachte 8] de toegangsdeur tot het portiek van de woning van [medeverdachte 1] betreedt en deze ongeveer een half uur later weer verlaat. Om 17.04 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en zegt "mijn vriend is met mij en jij hebt een afspraak met hem om te geven een". [medeverdachte 8] komt aan de telefoon en zegt "Jij eh..wat we gezegd hebben als je kunt ga je onze vriend bezoeken en laat wat bij hem achter en belt bij mij. [medeverdachte 3] antwoordt bevestigend. Die avond, om 21.18 uur, betreedt de verdachte de toegangsdeur tot de woning van de verdachte; ongeveer 50 minuten later verlaat hij de woning weer.
Acht minuten nadat [verdachte] de woning van [medeverdachte 1] heeft verlaten, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] zegt "[bijnaam 2] was hier samen met mij en had mij gevraagd hoe het is gegaan en of ik die [bijnaam] had kunnen ontmoeten. Hij zei dat ik me niet druk moest maken en dat ik tot morgen mocht wachten. Verder zegt [medeverdachte 1]: "Wel..die andere man, die "met het grote lichaam" zat ook hier..hij was komen meeluisteren...die man had zijn tas bij zich...maar, die man zei dat wij maar moesten wachten." [medeverdachte 5] vraagt of [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3]) heeft ontmoet.
[medeverdachte 1] zegt: "Wel..hij nu gaat blijven kijken...[bijnaam 2] is even komen informeren hoe ver wij ermee zijn...dan gaat hij daarheen bellen."
De volgende dag, om 16.05, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 1] die vriend van gisteren te bellen, "Gordo, gordo (dikke man) de vriend van [verdachte]" en "ik ga naar jouw huis om het hem te laten zien".
Om 17.01 betreedt [medeverdachte 3] de woning van [medeverdachte 1] en verlaat deze weer om 19.05 uur.
Op 26 oktober 2009, om 16.06 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] zegt dat hij die ene man moet bellen en moet zeggen dat ze op hem wachten en dat [bijnaam 2] er al is. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 5] opnieuw met [medeverdachte 1]. Hij zegt dat hij net met ene "koortsige man" heeft gebeld en dat die wil langskomen, desnoods voor slechts één portie. [medeverdachte 1] zegt dat die man van onze kant nu nog aan het uitpoepen is, maar dat die man wel kan komen. [medeverdachte 5] zegt dat de man al onderweg is. Om 16.37 uur wordt gezien dat de verdachte het portiek van de woning van [medeverdachte 1] binnengaat. Medeverdachte [medeverdachte 8] komt om 16.43 uur. Om 16.47 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] en zegt dat [bijnaam 2] er al is en dat ze nu naar die ene man uitkijken. [medeverdachte 5] zegt dat hij hem gaat bellen.
Om 17.27 uur verlaten zij samen de woning van [medeverdachte 1] weer.
Na dit bezoek hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] nog diverse telefoongesprekken, waarin zij spreken over "[bijnaam 2]" of "[bijnaam 3]". Bijvoorbeeld op 28 oktober 2009, om 18.55 uur. [medeverdachte 1] zegt "dat hij nog niets gehoord heeft en dat hij moet wachten totdat [bijnaam 3] bij hem langskomt. Hij ([bijnaam 3]) loopt namelijk niet met dat ding". De volgende dag, 29 oktober 2009 om 13.41 uur, zegt [medeverdachte 1] dat een man hem net heeft gebeld en zei dat hij naar [medeverdachte 1] toe zou komen, maar dat [medeverdachte 1] nog niks van [bijnaam 2] heeft vernomen, ook gisteren niet van die andere mannen van hem.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft op 23 december 2009 ten overstaan van de Kmar verklaard dat [verdachte] en de Duitser grote mannen in de organisatie zijn en dat deze twee ook contact hebben met douaniers. Zij, [verdachte] en de Duitser, zouden ook meedoen met grote partijen drugs.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij is betrokken bij de voorbereidingshandelingen met betrekking op de opzettelijke invoer van en handel in cocaïne.
Beoordeling
Het hof leidt uit de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en meer in het bijzonder uit vorenweergegeven chronologie van gesprekken (waarnaar door de advocaat-generaal bij requisitoir is verwezen) af, dat wél is gebleken dat de verdachte op verschillende momenten contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte 1] en ook - in mindere mate - met de medeverdachte [medeverdachte 8]. Daarbij komt, dat de inhoud van die gevoerde telefoongesprekken, alsmede de door de verdachte daarvoor gegeven verklaringen, bij het hof vragen heeft opgeroepen die door de verdachte niet ondubbelzinnig zijn beantwoord. Het hof acht dit alles echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Het overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de ongeloofwaardigheid van verklaringen van de verdachte slechts een rol kan spelen bij het bewijs, wanneer uit het voorhanden bewijsmateriaal blijkt van dusdanige, de verdachte belastende, feiten en omstandigheden, dat de rechter daaraan voor de bewezenverklaring gevolgtrekkingen kan verbinden, tenzij de verdachte een aannemelijke verklaring voor die feiten en omstandigheden geeft.
Van dergelijke feiten en omstandigheden is geen sprake, wanneer uit afgeluisterde telefoongesprekken en observaties niet méér is gebleken dan dat de verdachte voor een onwetende buitenstaander onbegrijpelijke gesprekken voert, en onopgehelderde contacten heeft met derden, ook al is ten aanzien van één of meer van die derden gebleken dat zij in diezelfde periode zich schuldig maken aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.
Deze situatie doet zich in de zaak tegen de verdachte voor. Daarbij komt, dat naar het oordeel van het hof met onvoldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte door de medeverdachten werd aangeduid als "[bijnaam 2]" of "[bijnaam 1]" en derhalve dat de gesprekken waarin deze persoon wordt genoemd steeds op de persoon van de verdachte betrekking hadden. Voorts acht het hof de verklaring van [medeverdachte 3] niet bruikbaar voor het bewijs, nu deze weliswaar als zijn mening heeft weergegeven dat de verdachte een grote man in de organisatie was en contacten had met douaniers, maar die verklaring niet ook inhoudt op grond van welke eigen waarnemingen of ondervindingen hij tot het trekken van deze conclusie is gekomen.
Meer in het bijzonder overweegt het hof nog dat voor wat betreft de periode van 7 mei tot en met 21 juni 2009 weliswaar sprake is geweest van contacten tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] op een aantal voor (de voorbereiding van) de invoer van cocaïne belangrijke tijdstippen, maar dat niet met voldoende mate van zekerheid is gebleken dat hetgeen zij bespraken met die voorbereidingen verband hield. Van contacten tussen de verdachte en [medeverdachte 2] is voorts niet meer gebleken dan dat zij elkaar éénmaal kort voor de deur van [medeverdachte 1] hebben ontmoet en elkaar de hand hebben geschud.
Het voorgaande dient tot de slotsom te leiden dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2012.