ECLI:NL:RBAMS:2019:5626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
13/093382-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbaar vormverzuim bij pseudokoop en bewijsuitsluiting in strafzaak heling

In deze strafzaak, behandeld door de politierechter in de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van schuldheling van een fiets. De zaak kwam voor de rechter na een onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019. De officier van justitie, mr. E. Borg, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.G.C. van Riet, aanvoerde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat er geen schriftelijk bevel was gegeven voor de pseudokoop, zoals vereist door artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De politierechter oordeelde dat het ontbreken van dit schriftelijk bevel inderdaad een onherstelbaar vormverzuim opleverde, maar dat de verdediging niet voldoende had aangetoond dat dit verzuim tot bewijsuitsluiting of strafvermindering moest leiden.

De verdachte had op 17 april 2019 in Amsterdam een fiets verworven, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De politierechter oordeelde dat de verdachte, door de omstandigheden van de aankoop, had moeten beseffen dat de fiets gestolen kon zijn. De verdediging stelde dat de verdachte een bon van de aankoop had ontvangen en dat de prijs niet extreem laag was, maar de rechter oordeelde dat de verdachte had moeten twijfelen aan de herkomst van de fiets.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan schuldheling en kreeg hij een taakstraf van 40 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De politierechter benadrukte het belang van het bestrijden van heling in de context van vermogenscriminaliteit en de rol van de verdachte in het in stand houden van de afzetmarkt voor gestolen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/093382-19
Datum uitspraak: 31 juli 2019
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
,
uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Borg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 17 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten een fiets (merk Cortina, type U4, blauwkleurig) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
3.1.1.
Het standpunt van de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, omdat de officier van justitie geen schriftelijk bevel heeft gegeven voor de pseudokoop die in dit dossier heeft plaatsgevonden.
De resultaten van de pseudokoop moeten daarom van het bewijs worden uitgesloten. Bij uitsluiting van de resultaten van de pseudokoop is er geen bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat vrijspraak moet volgen. Subsidiair dient de vormfout tot strafvermindering te leiden.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een schriftelijk bevel van de officier van justitie in dit geval geen gevolgen hoeft te hebben. De verbalisanten waren op grond van artikel 3 van de Politiewet bevoegd contact op te nemen met verdachte, om een afspraak te maken voor de verkoop van de fiets.
3.1.3.
Het oordeel van de politierechter.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [1] kan voor zover nu van belang het volgende worden afgeleid:
De aangever heeft zich tot de politie gewend en verteld dat hij zijn gestolen fiets op Marktplaats.nl had aangetroffen. Hij heeft contact gezocht met de aanbieder en een afspraak gemaakt. De aanbieder, die op Marktplaats opereerde onder de naam [naam 1] , heeft met de aangever afgesproken dat hij hem zou ontmoeten op de [adres 1] ter hoogte van nummer [huisnummer] te Amsterdam. Afgesproken is dat de aangever tien minuten voor zijn komst telefonisch contact zou opnemen met de aanbieder, opdat deze de fiets buiten kon zetten.
De verbalisanten hebben naar aanleiding hiervan contact opgenomen met de piketofficier van justitie mr. McGivern en toestemming gevraagd voor een pseudokoop.
Verbalisanten hebben, na verkregen toestemming voor de pseudokoop, met het toestel van de aangever gebeld met de aanbieder en gezegd dat zij met tien minuten op de [adres 1] zouden zijn. Verbalisanten zijn naar de [adres 1] gegaan, hebben opnieuw gebeld met de aanbieder en deze is kort daarop verschenen, met de fiets, waarop hij is aangehouden.
Dit geheel kan niet anders worden geduid dan dat de verbalisanten de fiets van de verdachte wilden afnemen in de zin van artikel 126i Sv en dat zij dus bezig waren met een pseudokoop.
Artikel 3 Politiewet 2012 luidt:
“De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.”
De pseudokoop is uitdrukkelijk geregeld in artikel 126i Sv. Dat is de geldende rechtsregel, in overeenstemming waarmee de politie ingevolge artikel 3 Politiewet 2012 moet handelen, indien zij rechtsorde handhaaft met behulp van een pseudokoop. De bevoegdheid van artikel 3 Politiewet 2012 ontslaat de politie niet van de verplichting bij een pseudokoop te handelen overeenkomstig de bepalingen van Sv.
Uit artikel 126i lid 1 Sv volgt dat de officier van justitie in het belang van het onderzoek een bevel tot pseudokoop kan geven, in geval van verdenking van een misdrijf omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. In deze zaak was de verdenking heling. Dat is in de opzetvariant een misdrijf genoemd in artikel 67 lid 1 onder a en in de schuldvariant in artikel 67 lid 1 onder b.
De officier van justitie was dus bevoegd een bevel tot pseudokoop te geven.
Lid 3 van artikel 126i Sv bepaalt dat het bevel schriftelijk is en wat er in het bevel moet zijn vermeld. Ingevolge het vijfde lid, in samenhang gelezen met artikel 126g lid 6 Sv kan het bevel bij dringende noodzakelijkheid ook mondeling worden gegeven, maar dan moet het binnen drie dagen door de officier van justitie op schrift worden gesteld.
Vast staat dat zich in het dossier geen schriftelijk bevel bevindt. De officier van justitie heeft ter zitting niet aangegeven dat een schriftelijk bevel wel bestaat, maar dat slechts is verzuimd dat bevel bij de stukken te voegen, zodat moet worden aangenomen dat een schriftelijk bevel geheel ontbreekt.
Dat is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
In zijn arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5322) heeft de Hoge Raad het volgende vooropgesteld:
Indien binnen de door art. 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv (vgl. HR 4 januari 2011, LJN BM6673, NJ 2012/145, rov. 3.2.2).
Het ligt op de weg van de verdediging bij de behandeling iets aan te voeren over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel voor de verdachte. Nu de verdediging op die punten echter niets heeft aangevoerd, moet het verweer dat bewijsuitsluiting onderscheidenlijk strafvermindering het gevolg van het vormverzuim moet zijn reeds daarom worden verworpen (zie ook HR 27-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:437).
3.2.
Bewijswaardering
3.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte moet worden veroordeeld voor opzetheling. De verdachte heeft door op straat een fiets te kopen voor een aanzienlijk lager bedrag dan de nieuwprijs willens en wetens de kans aanvaard dat die fiets van misdrijf afkomstig was, aldus de officier van justitie.
3.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de fiets van diefstal afkomstig was, omdat een aangifte van de diefstal bij de stukken ontbreekt. De omschrijving van de fiets door de aangever is te algemeen. Verdachte wist niet en hoefde ook niet te vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was, nu hij van de verkoper de oorspronkelijke koopbon heeft ontvangen, de prijs niet extreem laag was en op stopheling.nl de fiets niet als gestolen was vermeld.
3.2.3.
Oordeel van de politierechter
Er kan in redelijkheid geen twijfel bestaan dat de betreffende fiets is gestolen van [benadeelde] . Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft [benadeelde] daarvan aangifte gedaan onder nummer PL0900_BVH_2019105863_1. Dat zich dat proces-verbaal niet bij de stukken bevindt doet daar niet aan af. Dat het om dezelfde fiets gaat blijkt voldoende uit de specifieke kenmerken die door [benadeelde] zijn vermeld en door de verbalisanten zijn vastgesteld.
Volgens zijn verklaring heeft verdachte de fiets voor € 165,00 gekocht van een persoon waarvan hij slechts de voornaam [naam 2] kent.
Hij zou van [naam 2] een bonnetje van de fiets hebben ontvangen, maar dat bonnetje moet hij zijn kwijtgeraakt, zo verklaart hij. Hij heeft de fiets gecontroleerd op “stopheling.nl” en daar was de fiets niet gemeld.
Naar het oordeel van de politierechter kan in de omstandigheden van het geval niet gezegd worden dat de verdachte wist of bewust een aanmerkelijk risico heeft aanvaard dat de fiets gestolen was toen hij hem verwierf. De betaalde prijs is misschien laag, maar niet zo laag dat het niet anders kan zijn dan dat de fiets van diefstal afkomstig was. Wel zijn de omstandigheden zodanig dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Het gaat daarbij om de omstandigheden dat de verdachte de verkoper slechts bij voornaam kent en dat de transactie op straat plaatsvond, zodat op geen enkele manier de herkomst van de fiets of de achtergrond van de verkoper kan worden gecontroleerd. Dat de fiets niet gemeld is bij stopheling.nl doet daar niet aan af, nu ook aan verdachte genoegzaam bekend moet zijn dat van veel fietsendiefstallen niet of niet onverwijld aangifte wordt gedaan en deze dus niet of nog niet op die website zijn opgenomen.
De politierechter acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.

4.Bewezenverklaring

De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlage.
De politierechter acht bewezen dat verdachte
op 17 april 2019 te Amsterdam, een goed te weten een fiets (merk Cortina, type U4, blauwkleurig) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor het geval de politierechter tot een veroordeling komt, aangevoerd dat verdachte mantelzorger is voor zijn vader en dat een vrijheidsstraf die zorgtaken ernstig zou bemoeilijken. Zij heeft als alternatief op de mogelijkheid van een taakstraf gewezen. Verdachte is weliswaar thans gedetineerd voor het niet uitvoeren van een eerder opgelegde taakstraf, maar die omstandigheid heeft de verdachte juist ingescherpt hoe belangrijk het is een taakstraf wel naar behoren uit te voeren.
7.3.
Oordeel van de politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft een van diefstal afkomstige fiets gekocht, terwijl hij beter had moeten weten. Heling is een belangrijke schakel bij de vermogenscriminaliteit. Zonder afzetmarkt is de diefstal immers aanzienlijk minder aantrekkelijk. Door zijn handelen heeft de verdachte aldus bijgedragen tot het in stand houden van een circuit van fietsendiefstallen die een plaag vormen in de stad.
De verdachte is blijkens het uittreksel uit de documentatie van 22 april 2019 ook eerder onherroepelijk voor onder meer vermogenscriminaliteit veroordeeld. Het feit is zelfs gepleegd voor het einde van een eerder opgelegde voorwaardelijke veroordeling voor diefstal.
Uit het uittreksel blijkt voorts dat verdachte in de afgelopen vijf jaar al twee keer eerder tot een taakstraf is veroordeeld, zodat moet worden bezien of artikel 22b Sr aan het opleggen van een taakstraf in de weg staat. Artikel 22b Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt, kort gezegd, dat geen taakstraf wordt opgelegd als de verdachte in de vijf jaar voor het feit is gepleegd onherroepelijk voor een soortgelijk delict tot een taakstraf is veroordeeld en die taakstraf is uitgevoerd of de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter Midden-Nederland van 8 september 2017 is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een taakstraf van 40 uren. Die taakstraf, zo begrijpt de politierechter, is niet verricht, maar de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. Bij onherroepelijk vonnis van dezelfde politierechter van 20 augustus 2015 is verdachte eveneens ter zake diefstal veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren. Die werkstraf is verricht.
De vraag die dan moet worden beantwoord is of schuldheling een feit is dat soortgelijk is aan diefstal. Beide feiten zijn vermogensdelicten, maar daarmee staat nog niet vast dat zij soortgelijk zijn. Artikel 43b Sr geeft aan welke misdrijven in elk geval soortgelijk aan elkaar zijn. Het misdrijf omschreven in artikel 310 Sr wordt daarin wel als soortgelijk aan de misdrijven omschreven in de artikelen 416 Sr (heling) en 417 Sr (gewoonteheling) genoemd, maar niet als soortgelijk aan het misdrijf omschreven in artikel 417bis Sr (schuldheling) (zie ook de conclusie van de AG voor HR 26-03-2019 ( ECLI:NL:PHR:2019:285).
Daaruit leidt de politierechter af dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen culpoze delict van 417bis Sr niet als soortgelijk aan 310 Sr aan te merken, zodat artikel 22b Sr aan het opleggen van een taakstraf niet in de weg staat. Wel zal de politierechter wegens de eerdere recente veroordelingen een hogere taakstraf opleggen dan hij anders zou hebben opgelegd. Bij de keuze voor een taakstraf in plaats van een vrijheidsstraf speelt ook mee dat verdachte op die manier de zorgtaken voor zijn vader met de tenuitvoerlegging van de straf kan combineren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldheling
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 (veertig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze politierechter van 31 juli 2019.
[bijlage]

[bijlage]

[bijlage]

.

Voetnoten

1.proces-verbaalnummer PL1300-2019079533-4 doorgenummerd p. 3 en 4