ECLI:NL:RBAMS:2019:5607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
13/751459-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de Poolse rechtsstaat in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 30 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, behandeld op een openbare zitting op 16 juli 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vragen gesteld over de rechtsstaat in Polen, met name over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Dit naar aanleiding van eerdere uitspraken waarin werd gewezen op structurele gebreken in het Poolse rechtssysteem die het risico op een eerlijk proces in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft de officier van justitie gevraagd om aanvullende informatie over de situatie in Polen, waaronder de recente wijzigingen in de organisatie van de rechtbanken en de procedures die de opgeëiste persoon kan aanwenden om zijn rechten te waarborgen.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen, zodat de officier van justitie de gevraagde informatie kan verstrekken. De opgeëiste persoon zal opnieuw worden opgeroepen, samen met een tolk, om de voortgang van de zaak te waarborgen. De rechtbank benadrukt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze tussenuitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751459-19
RK nummer: 19/3219
Datum uitspraak: 30 juli 2019
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2018 door
the Circuit Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] [woonplaats]
gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 juli 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
decisionvan
the District Court in Poznań-Stare Miastovan 31 januari 2017
on executing a preventative measure against mr. [opgeëiste persoon] in the form of a temporary arrest for 14 days from the date of his apprehension(referentie: III Kp 75/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Poolse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in Polen reeds aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Polen;
- medeverdachten worden in Polen berecht;
- de rechtsorde aldaar is geschokt omdat de drugs in Polen zijn ingevoerd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen.
Daartoe heeft de raadsman, verwijzend naar een uitspraak van deze rechtbank van 2 december 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:8346, aangevoerd dat het EAB niet vermeldt dat het onderzoek in Polen is aangevangen. Het is niet bekend of anderen daar worden vervolgd en of de drugs in Polen zijn aangekomen. De opgeëiste persoon wordt het onderhandelen over voorwaarden verweten. Dat is alleen in Nederland gebeurd. De raadsman ziet geen reden voor vervolging in Polen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
6.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Poolse rechtsstaat); aanleiding voor heropening van het onderzoek
6.1
Inleiding
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 11 december 2018 al overwogen dat de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 in een andere Poolse overleveringszaak (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) heeft geoordeeld dat er in Polen een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Polen betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen.
Gelet op dit dreigende reële gevaar en het in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (hierna: het arrest) gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen. Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Vervolgens zal de rechtbank gelet op het in het arrest gegeven toetsingskader ook de vraag moeten beantwoorden of er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beantwoording voorgelegd de – door de rechtbank in andere Poolse overleveringszaken reeds gestelde – vragen over de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
De antwoorden zijn reeds – gedeeltelijk - verstrekt door
the Regional Court in Poznan. In een brief van
the Regional Court in Poznanwordt echter gesproken over een mogelijk hoger beroep dat dan zal worden behandeld door
the Court of Appeal in Poznan. Over die instantie zijn geen gegevens beschikbaar.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat
the Court of Appeal in Poznanniet altijd concrete antwoorden geeft. Zij refereert zich ten aanzien van de consequenties daarvan aan het oordeel van de rechtbank. Zij ziet geen reden om vooringenomenheid aan te nemen.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld het Hof van Justitie in het hiervoor genoemde arrest duidelijk is geweest welke vragen moeten worden gesteld en dat men zich daaraan dient te houden. Als de officier van justitie vermoedt dat de antwoorden niet meer komen, dan moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard. Een andere mogelijkheid is aanhouding van de zaak voor het alsnog stellen van de vragen aan
the Court of Appeal in Poznań, aldus de raadsman die meent dat de rechtbank met deze stand van zaken geen beslissing kan nemen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het onderzoek heropenen en schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hierboven bedoelde vragen alsnog te stellen aan
the Court of Appeal in Poznań.

7.Beslissing

HEROPENT en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hierboven bedoelde vragen alsnog te stellen aan
the Court of Appeal in Poznań.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. Ch.A. de Vries en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juli 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.