ECLI:NL:RBAMS:2019:5560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
18/5375
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor horecabedrijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een exploitatievergunning voor een alcoholverstrekkend horecabedrijf. Eiseres, een besloten vennootschap, had eerder een vergunning gekregen, maar deze werd herroepen na bezwaar van omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning op goede gronden was gebaseerd, met name omdat de exploitatie in strijd was met het bestemmingsplan. Eiseres had eerder een vergunning voor een koffiehuis, maar de wijziging naar een eetcafé leidde tot een andere beoordeling van de vergunningaanvraag. De rechtbank volgde het betoog van eiseres niet, omdat elke vergunningaanvraag opnieuw beoordeeld moet worden op basis van de geldende regels en de actuele situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5375

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2019 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf] ,gevestigd te [plaatsnaam] , eiseres (gemachtigde: mr. R. Timmers),
en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder(gemachtigde: mr. V. van Toledo).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] en [aantal] andere omwonenden, vertegenwoordigd door [naam] , te [plaatsnaam] , belanghebbenden (hierna: de omwonenden).

Proces verloop

Met het besluit van 8 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een exploitatievergunning verleend voor een alcoholverstrekkend horecabedrijf met terras aan de [adres] in [plaatsnaam] . Zowel eiseres als de omwonenden hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Tegen dit besluit hebben zowel eiseres als de omwonenden beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 13 maart 2018 (geregistreerd onder zaaknummers AMS17/1342 en 17/1450) [1] het beroep van eiseres en het beroep van de omwonenden gegrond verklaard, het besluit van 26 januari 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen.
Met het besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, het primaire besluit van 8 september 2016 herroepen en de exploitatievergunning aan eiseres geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hierop heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , enig [functie] en [functie] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Van de omwonenden zijn verschenen [naam] (tevens gemachtigde van de overige omwonenden), [naam] , [naam] en [naam] .

Overwegingen

Besluitvorming verweerder
1.1.
Met een besluit van 8 september 2016 is aan eiseres, in afwijking van het bestemmingsplan [stadsdeel] 2005, een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het trottoir als terras ter plaatse van de [adres] in [plaatsnaam] . De omwonenden hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar van de omwonenden is bij besluit van 24 januari 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Met een ander besluit van 8 september 2016 heeft verweerder aan eiseres een exploitatievergunning verleend voor een alcoholverstrekkend horecabedrijf [naam bedrijf] op het adres [adres] , op de hoek met de [adres] te [plaatsnaam] . Volgens de bij de exploitatievergunning gevoegde terrastekening mag eiseres aan de zijde van de [adres] een gevelbank plaatsen.
1.3.
Eiseres heeft tegen de exploitatievergunning bezwaar gemaakt omdat zij ook een terras wil aan de zijde van de [adres] . De omwonenden hebben tegen de exploitatievergunning bezwaar gemaakt omdat zij zich op het standpunt stellen dat horeca in het pand aan de [adres] volgens het bestemmingsplan [stadsdeel] 2005 niet is toegestaan.
1.4.
Met het besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder de bezwaren van eiseres en de omwonenden ongegrond verklaard en de exploitatievergunning zoals bij besluit van
8 september 2016 verleend, in stand gelaten. Het hiertegen door zowel eiseres als de omwonenden ingestelde beroep heeft de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 13 maart 2018 gegrond verklaard. Het beroep van de omwonenden tegen de beslissing op bezwaar van 24 januari 2017 over de omgevingsvergunning is daarbij ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 26 januari 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
1.5.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 8 september 2016 herroepen en de aanvraag van eiseres om een exploitatievergunning geweigerd. Aan de weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de exploitatie van het horecabedrijf op het adres [adres] te [plaatsnaam] in strijd is met het geldende bestemmingsplan [stadsdeel] 2005. Verweerder overweegt – in overeenstemming met het oordeel van de rechtbank in haar uitspraak van 13 maart 2018 – dat het gebruiksovergangsrecht van artikel 18, tweede lid, van de planregels gelet op het gewijzigd gebruik van het horecabedrijf ‘van koffiehuis naar eetcafé’, niet van toepassing is, zodat de aangevraagde exploitatievergunning op grond van artikel 3.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam (APV) wegens strijd met het bestemmingplan moet worden geweigerd. Verweerder komt daarom ook niet toe aan de bezwaren van eiseres met betrekking tot het door haar gewenste terras in de [adres] .
2. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
Nieuwe besluiten en lopende procedures
3.1.
Op respectievelijk 8 en 9 augustus 2018 heeft eiseres een nieuwe omgevingsvergunning en een exploitatievergunning aangevraagd.
3.2.
Bij besluit van 31 oktober 2018 is de omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan [stadsdeel] 2005 gebruiken van het adres [adres] als horecabestemming in de categorie IV. Tegen dit besluit hebben de omwonenden bezwaar gemaakt. Verweerder heeft hierop nog niet beslist.
3.3.
Bij besluit van 18 december 2018 heeft verweerder eiseres een exploitatievergunning verleend voor een alcoholverstrekkend horecabedrijf op de [adres] met terras in de vorm van een gevelbank aan de zijde van de [adres] . Hiertegen hebben zowel eiseres als de omwonenden bezwaar gemaakt. Eiseres, wederom omdat zij ook een terras aan de [adres] wil exploiteren. Ook op deze bezwaren heeft verweerder tot op heden niet beslist.
3.4.
Ondertussen loopt het hoger beroep dat de omwonenden hebben ingediend tegen de wijziging van het de bestemming tot horeca van categorie IV van het perceel [adres] , in het nieuwe bestemmingsplan “ [stadsdeel] 2018”, door de gemeenteraad vastgesteld op
19 september 2018. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft dit vaststellingsbesluit geschorst, voor zover het de bestemming horeca IV ter plaatste van perceel [adres] betreft. In de bodemprocedure is door de Afdeling tot op heden nog niet beslist.
Beoordeling van het bestreden besluit
Procesbelang
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres – hoewel eiseres sinds 18 december 2018 weer beschikt over een exploitatievergunning voor haar horecabedrijf – belang heeft bij de beoordeling of verweerder op goede gronden haar met het bestreden besluit van 1 augustus 2018 de exploitatievergunning heeft geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om dat belang niet aan te nemen. Op de zitting is immers naar voren gekomen dat eiseres verweerder aansprakelijk heeft gesteld voor het (achteraf gebleken) ten onrechte verlenen van een exploitatievergunning voor een alcoholverstrekkend horecabedrijf op 8 september 2016.
Inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
5.1.
Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit de exploitatievergunning op onjuiste gronden heeft geweigerd. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Omdat ook haar voorgangers koffiehuis [naam bedrijf] vanaf 2005 en restaurant [naam bedrijf] vanaf 16 oktober 2009 een exploitatievergunning voor een alcoholvrij horecabedrijf (categorie IV-B, dagzaak) met terras aan de [adres] was verleend en de vergunning van [naam bedrijf] op 28 mei 2015 is omgezet naar een vergunning voor een alcoholverstrekkend horecabedrijf (categorie IV-A, avondzaak), mocht eiseres erop vertrouwen dat voor haar bedrijf ook een geldige exploitatievergunning voor horeca met terras zou worden verleend. Eiseres heeft daarnaast ook vertrouwd op de verkoopmakelaar. De rechtbank heeft in overweging 5.9. in haar uitspaak van 13 maart 2018 naar deze voorgeschiedenis verwezen.
De conclusie van de rechtbank echter, dat eiseres zich niet kan beroepen op het overgangsrecht van het bestemmingsplan 2005, gaat volgens eiseres gelet op het nieuwe bestemmingsplan 2018, niet op. In dit bestemmingsplan wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen horeca IV-A (restaurant-eetcafé) en horeca IV-B (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon, juicebar).
5.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Voor zover eiseres het niet eens is met de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 13 maart 2018, stelt de rechtbank vast dat eiseres geen hoger beroep tegen die uitspraak heeft ingesteld. Zoals deze rechtbank in haar uitspraak van 13 maart 2018 heeft geoordeeld, gaat het niet om de vraag wat [naam bedrijf] en [naam bedrijf] op grond van de aan hen verleende exploitatievergunning konden uitvoeren, maar om de vraag of ‘het afwijkende gebruik is veranderd en zo ja, of daardoor de afwijking naar de aard is vergroot’. De omstandigheid dat in het nieuwe bestemmingsplan [stadsdeel] 2018 geen onderscheid wordt gemaakt in de categorie horeca IV-A en horeca IV-B, is niet relevant omdat de rechtbank heeft overwogen dat in aanmerking moet worden genomen dat horeca IV een brede categorie betreft, en “een eetcafé een andere belasting oplevert voor het woon- en leefklimaat, dan een lunchroom of koffiehuis”. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat moet worden gekeken of sprake is van wijziging van het feitelijk gebruik ten opzicht van de peildatum 2005. Het standpunt van verweerder (in de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 26 januari 2017) dat het horecagebruik door eiseres onder het overgangsrecht viel, heeft de rechtbank niet gevolgd vanwege het sinds de peildatum gewijzigde concept – van koffiehuis naar eetcafé – met de daarbij behorende feitelijk verschoven openingstijden richting de avond, alsook vanwege de omstandigheid dat in het koffiehuis niet, maar in het eetcafé wel alcohol mag worden geschonken.
5.3.
Voor zover eiseres stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat, omdat aan haar voorgangers een exploitatievergunning was verleend, zij die ook zou krijgen, slaagt dit beroep niet. Elke vergunningaanvraag moet opnieuw beoordeeld worden naar de geldende regels en de op dat moment bestaande situatie. Door de wijziging van het feitelijk gebruik is geen sprake meer van dezelfde situatie.
5.4.
De beroepsgronden voor zover gericht tegen het niet verlenen van een terrasvergunning op de [adres] , hoeven niet beoordeeld te worden, omdat de rechtbank juist heeft geoordeeld dat de exploitatievergunning terecht is geweigerd. De weigering omvat ook het terras. Zonder exploitatievergunning voor een horecabedrijf kan immers geen vergunning worden verleend voor het exploiteren van een terras.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, en mr. R.B. Kleiss en
mr. A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
de griffier is buiten voorzitter
staat de uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.