5.6.De rechtbank overweegt dat met de indeling in categorieën overtredingen in het beleid in de handhavingsstrategie al rekening is gehouden met de ernst van de overtreding. Het neerzetten van minder tafels dan mogelijk, maakt de overtreding niet minder ernstig. Ook het gestelde dat er niemand last zou hebben van het horecabedrijf, is geen reden om van handhavend optreden af te zien. Voor zover eiseres stelt dat zij niet anders doet dan andere horecabedrijven in de [adres] en zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit niet. Zoals op zitting niet is betwist, hebben de door eiseres bedoelde horecabedrijven wel een exploitatievergunning voor een terras in de zijstraat. De ongelijkheid die eiseres ervaart, zit hem in het feit dat de exploitatie voor een terras in de zijstraat niet aan eiseres is vergund. Van gelijke gevallen is dus geen sprake. Verweerder heeft verder terecht geconcludeerd dat er ten tijde van de besluiten geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. In haar uitspraak van 13 maart 2018 heeft deze rechtbank niet geconcludeerd dat aan eiseres een terras in de [adres] vergund had moeten worden. Ook de stelling van eiseres dat haar op basis van het Terrassenplan 2018 een terrasvergunning had moeten worden verleend – wat daar overigens van zij – kan niet tot het oordeel leiden dat op het moment van handhaving concreet zicht op legalisatie bestond. Verweerder heeft dus terecht van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt door de last onder dwangsom op te leggen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet specifiek gronden heeft gericht tegen de invorderingsbesluiten en de last onder bestuursdwang. Gelet op wat hiervoor onder 5.1. tot en met 5.6. ten aanzien van de last onder dwangsom is geconcludeerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook voor de invorderingsbesluiten en de last onder bestuursdwang terecht van haar bevoegdheid tot handhaving gebruik heeft gemaakt.
7. De omwonenden hebben aangevoerd dat verweerder in verband met een geconstateerde overtreding op 2 maart 2019 ten onrechte niet is overgegaan tot uitvoering van de op 21 juni 2018 opgelegde last onder bestuursdwang, maar in plaats daarvan op 8 mei 2019 aan eiseres een nieuwe last onder dwangsom heeft opgelegd. Het verzoek om verweerder op te dragen tot uitvoering van de last onder bestuursdwang wegens een nieuwe overtreding, valt buiten de omvang van dit geding. De rechtbank laat dit verzoek dan ook verder onbesproken.
8. Omdat de beroepsgronden niet slagen is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, en mr. R.B. Kleiss en
mr. A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
de griffier is buiten voorzitter
staat de uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: