ECLI:NL:RBAMS:2019:5484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
13/751260-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel door de Franse autoriteiten in het licht van de arresten van het Hof van Justitie van de EU

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 juli 2019, wordt de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon behandeld in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak in het licht van recente arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 27 mei 2019, waarin de vereisten voor de uitvaardiging van een EAB worden besproken, opnieuw bekeken. De rechtbank stelt vast dat de Franse wetgeving geen mogelijkheid biedt voor een beroep in rechte tegen de beslissing tot uitvaardiging van een EAB, wat in strijd kan zijn met de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming zoals uiteengezet door het HvJ-EU.

De rechtbank heeft de officier van justitie de opdracht gegeven om nadere vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de onafhankelijkheid van de Franse officier van justitie en de mogelijkheid van een rechterlijke toets op de uitvaardiging van het EAB. De rechtbank is van mening dat het noodzakelijk is om te verifiëren of de Franse rechter bij de beslissing over het uitvaardigen van een nationaal aanhoudingsbevel ook de proportionaliteit en de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB toetst. Dit is van belang voor de beoordeling of de overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en geschorst tot 8 augustus 2019, zodat de officier van justitie de benodigde informatie kan verkrijgen van de Franse autoriteiten. De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de waarborging van de rechten van de opgeëiste persoon en de naleving van de Europese regelgeving omtrent de uitvaardiging van EAB's.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751260-19
RK nummer: 19/2164
Datum uitspraak: 25 juli 2019
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
27 maart 2019 door de openbare aanklager te Tours (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentie-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 mei 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en direct een tussenuitspraak gedaan.
Tussenuitspraak 28 mei 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 28 mei 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4106) het onderzoek heropend en geschorst tot 18 juni 2019 om 10:00 uur om de officier van justitie – in het licht van de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) – in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen.
Zitting 18 juni 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 18 juni 2019.
Mr. R. Vorrink was aanwezig als officier van justitie. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam (die de zaak heeft overgenomen van mr. Tack), en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor een periode van 30 dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Het onderzoek ter zitting is voor onbepaalde tijd geschorst om nadere vragen aan de Franse uitvaardigende autoriteit te stellen.
Zitting 2 juli 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 juli 2019.
Mr. N.R. Bakkenes was aanwezig als officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. Mr. H.G. Koopman heeft namens hem het woord gevoerd.
Het onderzoek ter zitting is tot 4 juli 2019 geschorst omdat de opgeëiste persoon niet naar de rechtbank was vervoerd terwijl hij wel bij de behandeling van het onderzoek aanwezig wilde zijn.
Zitting 4 juli 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 juli 2019.
Mr. R. Vorrink was aanwezig als officier van justitie. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. H.G. Koopman en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 18 juli 2019.
Zitting 18 juli 2019
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en tot 25 juli 2019 geschorst omdat zij meer tijd nodig had om zich te beraden op haar uitspraak.
Zitting 25 juli 2019
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 4 juli 2019 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit het EAB, in samenhang gelezen met
Form A - Supplementary information relating to an extradition, blijkt dat een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door
the examining judge in Tours county courtop 27 maart 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Frankrijk strafbaar feit.

4.Gevolgen van de arresten C 508/18 (OG) en C-509/18 (PF)

4.1.
Juridisch kader
Het EAB is uitgevaardigd door de openbaar aanklager te Tours (
Procureur de la République du Tribunal de grande instance de Tours) in Frankrijk.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) heeft bij arresten van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters beantwoord of respectievelijk de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de procureur-generaal van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
In de Nederlandse versie van het arrest in de zaak OG is in punt 60 en 73 tot en met 75 het volgende door het HvJ overwogen:
60 Uit de overwegingen in de punten 50 tot en met 59 van dit arrest volgt dat een autoriteit, zoals een openbaar ministerie, dat beschikt over de bevoegdheid om in het kader van de strafprocedure strafvervolging in te stellen tegen een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, teneinde hem voor de rechter te brengen, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in de betrokken lidstaat.
73 De „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bijgevolg in staat zijn die taak objectief uit te oefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen, zonder daarbij het risico te lopen dat derden, met name de uitvoerende macht, haar beslissingsbevoegdheid aansturen of met betrekking tot die bevoegdheid instructies geven, zodat het geen enkele twijfel lijdt dat het besluit tot uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel uitgaat van die autoriteit en in fine niet van de uitvoerende macht (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Kovalkovas, C‑477/16 PPU, EU:C:2016:861, punt 42).
74 Bijgevolg moet de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de uitvoerende rechterlijke autoriteit de zekerheid kunnen bieden dat, gelet op de waarborgen geboden door de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat, zij in de uitoefening van haar met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken, op onafhankelijke wijze optreedt. Deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht.
75 Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, moet bovendien de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.
4.2.
Verstrekte informatie Franse autoriteiten
4.2.1
Tussenuitspraak 28 mei 2019
Bij tussenuitspraak van 28 mei 2019 heeft de rechtbank onder verwijzing naar voornoemde arresten van het HvJ vastgesteld dat de vraag of de Franse officier van justitie onafhankelijk is al lijkt te zijn beantwoord in het licht van de volgende informatie die van de Franse autoriteiten Frankrijk is ontvangen:

Inderdaad, sinds de wet n°2013-669 van 25 juli 2013, wordt, door artikel 30 van het wetboek van strafvordering, de mogelijkheid uitgesloten dat de Minister aanwijzingen geeft aan de magistraten van het openbaar ministerie in concrete zaken.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende vraag gesteld:

(…) bestaat in Frankrijk de mogelijkheid om in rechte tegen de uitvaardiging door de openbare aanklager te Tours van een EAB ter fine van vervolging op te komen, in het bijzonder met betrekking tot de evenredigheid van een dergelijke beslissing, in een procedure die volledig voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming?
Op 12 juni 2019 heeft de Franse officier van justitie, C. Gerot, de vraag als volgt beantwoord:
“(…) The members of the French Public Prosecutors Office participate, without question, in the administration of justice as defined by the court.
(…)
2- On the second question concerning the possibility of challenging the issue by a member of the public prosecutor of an EAW for the purposes of prosecution or enforcement of a conviction, in particular with regard to the principle of proportionality, by means of a procedure that complies in all respects with the requirements of effective judicial protection:
At the first level, during the adoption of the national decision:
In internal law, the European arrest warrant for the purposes of prosecution is a modality of execution of a national arrest warrant emitted by a juridiction, worth knowing investigating judge or room of the instruction. So, when the person is runamay or if she lives outside the territory of the Republic, investigating judge can, after opinion of public prosecutor, award against her an arrest warrant if the fact contains a graver or penalty prison sentence. It is up to investigating judge to appreciate the character necessary and proportionned of the appeal to the emission of the arrest warrant, its decision being placed under the control of the room of the instruction.
The first level of judicial protection is therefore fully guaranteed in French law.
Furthermore, section 695-16 of the code of criminal procedure states that « the public
prosecutor who has issued an arrest warrant shall execute it in the form of a European arrest warrant at the request of the court or on his own initiative ».
The public prosecutor will therefore be required to issue a EAW if an investigating court wishes to have it disseminated in the European judicial aera, this being by far the most common hypothesis. Thus, the assessment of the approprieteness and proportionality of the issue of a EAW for the purposes of prosecution will almost always be the responsability of the investigating judge.”
4.2.2
Zitting 18 juni 2019
Op 18 juni 2019 is de zaak wederom op zitting behandeld en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en het volgende overwogen:
“(…) Er bestaat bij de rechtbank geen twijfel over het door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) gegeven criterium in de arresten van 27 mei 2019 in respectievelijk overweging 75 (ECLI:EU:C:2019:456) en de identieke overweging 53 (ECLI:EU:C:2019:457). Deze overweging luidt:
Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om eenEuropees aanhoudingsbeveluit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is,moet bovendien de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechtedat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.
De Engelse versie van deze overweging luidt:
In addition, where the law of the issuing Member State confers the competence to issue aEuropean arrest warranton an authority which, whilst participating in the administration of justice in that Member State, is not itself a court,the decision to issue such an arrest warrant and, inter alia, the proportionality of such a decision must be capable of being the subject, in the Member State, of court proceedingswhich meet in full the requirements inherent in effective judicial protection.
Het criterium ziet volgens de rechtbank enkel op de beslissing tot het uitvaardigen van een EAB (en met name de evenredigheid van die beslissing). Naar het oordeel van de rechtbank bestaat over de interpretatie van het Unierecht door het HvJ-EU op dit punt geen twijfel. Er is dus geen aanleiding hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het HvJ-EU.
Verder ziet het criterium op “
court proceedings” zoals bedoeld in voorgaande overweging. Dit kan ook een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure zijn waarbij de beslissing tot het uitvaardigen van een EAB en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing getoetst worden.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie aan de Franse autoriteit te vragen of een dergelijke “
court proceeding” mogelijk is in Frankrijk.”
Op 21 juni 2019 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) deze vraag aan de uitvaardigende autoriteit gesteld. Daarbij is rechtsoverweging 75 uit het arrest OG geciteerd en aangegeven dat
“The court of Amsterdam ruled that the criterion of the possibility to appeal the decision applies to the decision regarding the issuance of a EAW (and mainly with regards to its proportionality).
Op 1 juli 2019 heeft de Franse officier van justitie het volgende geantwoord:
“I unfortunately do not have any other arguments than those already addressed to you in my previous mail.”
4.2.3
Nadere informatie
Op 24 juni 2019 is in een andere overleveringszaak betreffende dit onderwerp het volgende meegedeeld door een Franse officier van justitie (dit stuk is door het IRC in de onderhavige zaak gevoegd):
“Definitely, in France, the warrant is a criminal decision, taken by a judge or a Court, which exam the proportionality, at this step, of the process and ask the prosecutor to issue an EAW:
-
The proportionality of the decision to issue an EAW is definitively in the competency of al judge, the one who decides about issuing the national warrant, because the EAW is a consequence of the issuing of the national warrant
-
The EAW is only, at least, when the subject of the warrant is abroad or doesn’t have a known address, an international way to make the researches and is only an extension of the national warrant.
(…)”
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatie van 24 juni 2019 die in een andere overleveringszaak is verstrekt, niet mag worden gevoegd in de zaak van de opgeëiste persoon. Het betreft een brief van een andere (Franse) officier van justitie en de brief is zonder enige toelichting gevoegd in de onderhavige zaak.
Verder heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, betoogd dat het antwoord van de Franse autoriteiten onvoldoende is om een rechterlijke toets te kunnen waarborgen. Tegen het uitvaardigen van het EAB staat in Frankrijk geen rechtsmiddel open. Er is geen onafhankelijke, onpartijdige rechterlijke toets bij het uitvaardigen van het EAB door een officier van justitie. Dit moet leiden tot weigering van de overlevering.
4.4.
Standpunt van de officier van justitie
In meerdere Franse overleveringszaken waarin het EAB door een officier van justitie is uitgevaardigd zijn vergelijkbare vragen gesteld. Om zo veel mogelijk informatie te kunnen verstrekken is de brief van 24 juni 2019 daarom ook in het dossier van de onderhavige zaak gevoegd.
Primair wordt betoogd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk kan worden toegestaan.
De Franse officier van justitie is onafhankelijk, want er is geen sprake van een aanwijzingsbevoegdheid. Het Franse Openbaar Ministerie kan dan ook als een rechterlijke autoriteit worden aangemerkt die bevoegd is om een EAB uit te vaardigen.
Verder ligt aan het EAB een nationaal aanhoudingsbevel ten grondslag waartegen een beroepsmogelijkheid open staat. Dit is naar het oordeel van de Openbaar Ministerie en de Franse uitvaardigende autoriteit voldoende, gelet op de arresten van het HvJ van 27 mei 2019. Gelet op de informatie die op 12 juni 2012 door de Franse officier van justitie is verstrekt vaardigt de Franse officier van justitie immers een EAB uit “
at the request of the court or on his own initiative”. Er is dus ruimte voor het Franse Openbaar Ministerie om het EAB zelf uit te vaardigen, maar de gebruikelijke weg is dat dit op verzoek van een rechter gebeurt. Er moet altijd een nationaal aanhoudingsbevel aan het EAB ten grondslag liggen. Om die reden is de proportionaliteit en de evenredigheid al door een rechter getoetst.
Subsidiair wordt verzocht om prejudiciële vragen te stellen.
De rechtbank leest de arresten van het HvJ van 27 mei 2019 zo dat er een beroep tegen het uitvaardigen van een EAB mogelijk moet zijn indien de uitvaardigende autoriteit geen rechter is. Er zijn meerdere lidstaten die hierover anders denken, zo heeft de officier van justitie betoogd.
De Letse autoriteit heeft zich namelijk op basis van deze arresten op het standpunt gesteld dat een beroepsmogelijkheid tegen het EAB niet is vereist. Het volstaat dat beroep tegen het nationale aanhoudingsbevel kan worden ingediend. De Finse en Franse autoriteit hebben een gelijkluidend standpunt ingenomen.
De situatie in Finland is vergelijkbaar met de situatie in Frankrijk. De Finse autoriteiten hebben bovendien te kennen gegeven dat zij opgeëiste personen overgeleverd krijgen vanuit Italië, Polen, Estland en het Verenigd Koninkrijk. Deze lidstaten zijn dus van oordeel dat aan Finse EAB’s die door een officier van justitie zijn uitgevaardigd uitvoering kan worden gegeven.
Voorts heeft een Spaanse rechter een overlevering aan Zweden toegestaan, terwijl ook de situatie in Zweden vergelijkbaar is met de situatie in Frankrijk. De Spaanse rechter heeft de Zweedse officier van justitie aldus als een rechterlijke autoriteit aangemerkt. Een vertaling van de beslissing van de Spaanse rechter is door de officier van justitie overgelegd.
Tenslotte heeft Litouwen, onderwerp van het arrest PF, na het wijzen van het arrest opgeëiste personen overgeleverd gekregen uit verschillende lidstaten.
Kortom, meerdere lidstaten hanteren een andere lezing van het arrest dan de rechtbank Amsterdam. Om die reden wordt subsidiair verzocht om hieromtrent prejudiciële vragen te stellen.
4.5
Oordeel van de rechtbank
4.5.1
Voeging aanvullende informatie van 24 juni 2019
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman inzake het voegen van de brief van
24 juni 2019 in het onderhavige dossier. Er is sprake van informatie over een onderwerp dat ook in de onderhavige zaak speelt en als zodanig zaaksoverstijgend is. Daarom heeft de officier van justitie de brief van 24 juni 2019 in het dossier van de onderhavige zaak kunnen voegen en de rechtbank zal de informatie hieruit ook betrekken in haar oordeel.
4.5.2
Uitvaardigende autoriteit
4.5.2.1 Op basis van de door de Franse officier van justitie verstrekte informatie stelt de rechtbank eerst vast dat de Franse officier van justitie moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in Frankrijk en onafhankelijk optreedt. Gelet hierop voldoet deze functionaris aan ten minste twee van de vereisten om als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584 te worden aangemerkt, namelijk de vereisten zoals het HvJ die heeft omschreven in zijn overwegingen 73 en 74.
4.5.2.2 Nu het EAB is uitgevaardigd door een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, ziet de rechtbank zich vervolgens in het licht van overweging 75 van het arrest gesteld voor de vraag of het volstaat indien de toetsing of aan de voorwaarden voor de uitvaardiging van het EAB is voldaan en of die uitvaardiging evenredig is op het niveau van het nationaal aanhoudingsbevel plaatsvindt, zoals betoogd door de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat het HvJ op dit punt duidelijkheid geeft in zijn arrest. Het HvJ schrijft in één volzin in overweging 75 voor dat

wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, de beslissing omeen dergelijk aanhoudingsbeveluit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp moet kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming”.
De woorden ‘een dergelijk aanhoudingsbevel’ kunnen alleen maar terugslaan op het ‘Europees aanhoudingsbevel’ en laten geen ruimte om betrekking te hebben op een ander bevel dan een EAB, in het bijzonder niet het aan het EAB ten grondslag liggende nationaal aanhoudingsbevel.
Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie dat het criterium van overweging 75 niet geldt, omdat voldoende zou zijn dat slechts op één van de twee beschermingsniveaus zoals bedoeld in overweging 68 een beslissing moet zijn genomen die voldoet aan de eisen van een effectieve rechtsbescherming, overweegt de rechtbank als volgt.
De twee niveaus van bescherming van de procedurele rechten en grondrechten zoals bedoeld in overweging 67, houden – zoals volgt uit overweging 68 – onder andere in dat op “minstens” één van de twee niveaus – het nationaal aanhoudingsbevel respectievelijk het Europees aanhoudingsbevel– een beslissing wordt genomen die voldoet aan de vereisten die inherent zijn aan een effectieve rechterlijke bescherming. Dit betekent dat wanneer het EAB is uitgevaardigd door een autoriteit die weliswaar deelneemt aan de rechtsbedeling maar géén rechter of rechterlijke instantie is, het nationale aanhoudingsbevel wél moet zijn uitgevaardigd door een rechter of rechterlijke instantie. Aldus overweging 69:
Hieruit volgt dat wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar deelneemt aan de rechtsbedeling in die lidstaat maar geen rechter of rechterlijke instantie is, de nationale rechterlijke beslissing, zoals een nationaal aanhoudingsbevel waar het Europees aanhoudingsbevel op gebaseerd is, zelf moet voldoen aan dergelijke vereisten.
Uit overweging 68 volgt dat op minstens één van de twee niveaus sprake moet zijn van een beslissing van een rechter of een rechterlijke instantie. In de situatie zoals hiervoor beschreven in overweging 69, is het beschermingsniveau op nationaal niveau – te weten het nationale aanhoudingsbevel waarop de beslissing tot uitvaardiging van het EAB is gebaseerd – gegarandeerd, zoals volgt uit overweging 70.
Uit de overwegingen 71 en 72 volgt dat het vervolgens de verantwoordelijkheid is van de autoriteit die de beslissing neemt om het EAB uit te vaardigen, om het tweede beschermingsniveau te waarborgen,
“zelfs indien dit Europees aanhoudingsbevel gebaseerd is op een nationale beslissing van een rechter of een rechterlijke instantie.”
In het kader van dit tweede beschermingsniveau is eerst vereist dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de beslissing tot uitvaardiging van een EAB “geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht” (overwegingen 73 en 74). Voor het geval de bevoegdheid om een EAB uit te vaardigen is toegekend aan een (volledig onafhankelijke) autoriteit die deelneemt aan de rechtsbedeling maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, is tevens vereist (
bovendien, overweging 75) dat de beslissing om een EAB uit te vaardigen en met name de evenredigheid van die beslissing, het voorwerp moeten kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming, met andere woorden van een procedure voor een rechter of een rechterlijke instantie.
Niets in de bewoordingen van overweging 68 – in het bijzonder niet het woord “minstens” – sluit uit dat de eis zoals bedoeld in overweging 75 wordt gesteld als de beslissing op het nationale niveau is genomen door een rechter of een rechterlijke autoriteit. Overweging 68 eist niet meer dan dat een rechter of een rechterlijke instantie hetzij de nationale beslissing neemt hetzij het EAB uitvaardigt. In het eerste geval voegt overweging 75 daaraan toe dat tegen de door een andere autoriteit dan een rechter of rechterlijke instantie genomen beslissing tot uitvaardiging van een EAB een beroep in rechte bij een rechter of een rechterlijke autoriteit mogelijk moet zijn.
De vereisten van overweging 75 en overweging 68 staan dus naast elkaar en zijn niet met elkaar in tegenspraak.
Een en ander volgt ook uit het op dezelfde dag gewezen arrest in de zaak Lisauskas (PF,
C-509/18). In die zaak is het nationale aanhoudingsbevel afgegeven door een rechterlijke instantie (zie
Minister for Justice and Equality -v- Lisauskas[2017] IEHC 232 (27 February 2017), overwegingen 22 en 54 van het arrest), neemt de procureur-generaal van Litouwen bovendien deel aan de strafrechtsbedeling in Litouwen (overweging 42) en is gewaarborgd dat de procureur-generaal van Litouwen onafhankelijk is van de uitvoerende macht (overweging 66), maar moet de verwijzende rechter desalniettemin nagaan

of de beslissingen van de procureur-generaal om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de door een effectieve rechterlijke bescherming gestelde eisen”.
Ook indien het nationale aanhoudingsbevel is afgegeven door een rechter of een rechterlijke instantie, moet een beroep in rechte bij een rechter of een rechterlijke autoriteit mogelijk zijn tegen de beslissing tot uitvaardiging van een EAB, wanneer deze beslissing is genomen door een andere autoriteit dan een rechter of rechterlijke instantie. Deze kwestie is “éclairé” (zie Rb. Amsterdam 5 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4852). Nu in onderhavige zaak sprake is van een beslissing tot uitvaardiging van een EAB genomen door het Franse Openbaar Ministerie en dus niet door een rechter of rechterlijke instantie, moet
naar de lettervan de arresten aan beide vereisten zijn voldaan.
4.5.2.3 Na de arresten van 27 mei 2019 is de rechtbank in verschillende zaken met betrekking tot verscheidene lidstaten gebleken dat de wetgevingen van de betrokken lidstaten niet voorzien in een beroep in rechte tegen de beslissing tot uitvaardiging van het EAB zoals bedoeld in overweging 75 van het arrest
OG. In een aantal van die zaken heeft de officier van justitie betoogd dat de toets die de nationale rechter aanlegt bij zijn beslissing over de uitvaardiging van het nationale aanhoudingsbevel
materieelvoldoet aan de vereisten van die overweging.
Zo ook in deze zaak. Hoewel de Franse wetgeving niet voorziet in een beroep in rechte tegen de beslissing tot uitvaardiging van het EAB zoals bedoeld in overweging 75 van het arrest
OG, heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de informatie van de Franse officier van justitie van 12 en 24 juni 2019 blijkt dat de meest voorkomende situatie bij het uitvaardigen van een EAB is dat de Franse rechtbank een nationaal aanhoudingsbevel uitvaardigt en daaropvolgend de officier van justitie verzoekt om een EAB uit te vaardigen. Volgens het standpunt van de officier van justitie zijn daarmee de proportionaliteit en de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB getoetst door een rechter.
De rechtbank is van oordeel dat een en ander aanleiding geeft om nadere vragen aan de uitvaardigende autoriteit te stellen teneinde na te gaan of de Franse rechter bij de beslissing over het uitvaardigen van een nationaal aanhoudingsbevel - en/of bij de beslissing over een mogelijk beroep tegen de beslissing tot het uitvaardigen van zo een bevel - daadwerkelijk nagaat of aan de voorwaarden voor het uitvaardigen van een EAB is voldaan en of de uitvaardiging van een EAB evenredig is.
In dat verband overweegt de rechtbank dat er in Frankrijk sprake lijkt te zijn van twee situaties bij het uitvaardigen van een nationaal aanhoudingsbevel door een Franse rechter:
het nationaal aanhoudingsbevel ziet op een persoon van wie reeds bekend is dat hij in het buitenland verblijft, dan wel geen vaste woon- en verblijfplaats in Frankrijk heeft. Dit heeft als gevolg dat de rechterlijke instantie die het nationaal aanhoudingsbevel uitvaardigt de officier van justitie verzoekt om een EAB uit te vaardigen;
het nationaal aanhoudingsbevel ziet op een persoon van wie
nietop voorhand bekend is dat dat hij in het buitenland verblijft, dan wel geen vaste woon- en verblijfplaats in Frankrijk heeft. In dat geval beslist de officier van justitie nadat het nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, of een EAB zal worden uitgevaardigd.
Gelet hierop is de
eerste vraagvan de rechtbank of deze weergave van de gang van zaken in Frankrijk klopt en zo ja, of in de onderhavige zaak sprake was van situatie A of B.
Indien sprake was van situatie A, dan heeft de rechtbank de volgende vragen:
1. gaat de rechter bij zijn beslissing over de uitvaardiging van een nationaal aanhoudingsbevel ook na of aan de voorwaarden voor het uitvaardigen van een EAB is voldaan
enof de uitvaardiging van een EAB proportioneel is?
2. heeft de officier van justitie een beoordelingsruimte bij het verzoek van de rechter die het nationaal aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd om een EAB uit te vaardigen en zo ja, welke?
3. is een beroep in rechte mogelijk tegen het uitvaardigen van een nationaal aanhoudingsbevel?
4. kan dit beroep in rechte vanuit een andere lidstaat tijdens de overleveringsprocedure door de opgeëiste persoon worden geïnitieerd, al dan niet via een gemachtigd advocaat?
5. geldt er voor de opgeëiste persoon een appeltermijn wanneer hij vanuit de overleveringsprocedure beroep wil instellen tegen het nationaal aanhoudingsbevel en, zo ja, welke?
6. gaat de Franse rechter, als door de opgeëiste persoon beroep tegen het nationaal aanhoudingsbevel wordt ingesteld, ook na of aan de voorwaarden voor het uitvaardigen van het EAB is voldaan en of de uitvaardiging van het EAB proportioneel is?
Indien de rechter deze toets aanlegt en het antwoord op één van beide vragen negatief is, welke gevolgen heeft dat dan voor het EAB?
4.5.3
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en voor bepaalde tijd schorsen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om voormelde vragen aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen en te laten beantwoorden.

5.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd tot
8 augustus 2019 om 09.30 uurteneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4.5.2.3 genoemde vragen aan de Franse uitvaardigende autoriteit te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voormelde datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Spaanse taal tegen voormelde datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.