ECLI:NL:RBAMS:2019:4106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/751260-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de onafhankelijkheid van de openbare aanklager in Tours in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/751260-19, een tussenuitspraken gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de openbare aanklager te Tours, Frankrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Colombia, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en op dat moment gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, behandeld in aanwezigheid van de raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de noodzaak benadrukt om te onderzoeken of de openbare aanklager in Tours onafhankelijk is in zijn besluitvorming, vooral in het licht van recente arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 27 mei 2019. Deze arresten hebben implicaties voor de vraag of de autoriteit die het EAB heeft uitgevaardigd, voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en effectieve rechterlijke bescherming. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de onafhankelijkheid van de openbare aanklager.

De rechtbank heeft de zaak geschorst tot 18 juni 2019, waarbij de opgeëiste persoon en een tolk voor de Spaanse taal moeten worden opgeroepen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. M.T.C. de Vries, en de rechters mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. T. Smit. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751260-19
RK nummer: 19/2164
Datum uitspraak: 28 mei 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2019 door de openbare aanklager te Tours (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van
the examining judge in Tours county courtvan 27 maart 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Frankrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

Het EAB is uitgevaardigd door de openbare aanklager te Tours.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft bij arresten van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten beantwoord.
In (de voorlopige editie van de Nederlandse versie van) het arrest in de zaak OG is in punt 60 en 73 tot en met 75 het volgende door het HvJ overwogen:

60 Uit de overwegingen in de punten 50 tot en met 59 van dit arrest volgt dat een autoriteit, zoals een openbaar ministerie, dat beschikt over de bevoegdheid om in het kader van de strafprocedure strafvervolging in te stellen tegen een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, teneinde hem voor de rechter te brengen, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in de betrokken lidstaat.
73 De „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bijgevolg in staat zijn die taak objectief uit te oefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen, zonder daarbij het risico te lopen dat derden, met name de uitvoerende macht, haar beslissingsbevoegdheid aansturen of met betrekking tot die bevoegdheid instructies geven, zodat het geen enkele twijfel lijdt dat het besluit tot uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel uitgaat van die autoriteit en in fine niet van de uitvoerende macht (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Kovalkovas, C‑477/16 PPU, EU:C:2016:861, punt 42).
74 Bijgevolg moet de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de uitvoerende rechterlijke autoriteit de zekerheid kunnen bieden dat, gelet op de waarborgen geboden door de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat, zij in de uitoefening van haar met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken, op onafhankelijke wijze optreedt. Deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht.
75 Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, moet bovendien de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.
De rechtbank acht het daarom van belang antwoord te krijgen op de volgende vragen:
Is in Frankrijk gewaarborgd dat de openbare aanklager bij de vaststelling van en beslissing tot uitvaardiging van een EAB geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht?
Zo ja, bestaat in Frankrijk de mogelijkheid om in rechte tegen de uitvaardiging door de openbare aanklager te Tours van een EAB ter fine van vervolging op te komen, in het bijzonder met betrekking tot de evenredigheid van een dergelijke beslissing, in een procedure die volledig voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming?
In het licht van de arresten van het HvJ van 27 mei 2019 heeft [naam] ,
vice procureur Tribunal de grande instance de Tours, bij e-mailbericht van 28 mei 2019 onder meer het volgende verklaard:
“Inderdaad, sinds de wet n°2013-669 van 25 juli 2013, wordt, door artikel 30 van het wetboek van strafvordering, de mogelijkheid uitgesloten dat de Minister aanwijzingen geeft aan de magistraten van het openbaar ministerie in concrete zaken.”
De eerste vraag lijkt hiermee voorshands bevestigend te zijn beantwoord.
Nu de tweede vraag nog niet is beantwoord ziet de rechtbank aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen deze vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot
18 juni 2019 te 10:00 uurom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen naar de onafhankelijkheid van de openbare aanklager in Tours, en in het bijzonder te vragen of in Frankrijk de mogelijkheid bestaat om in rechte tegen de uitvaardiging door de openbare aanklager van een EAB ter fine van vervolging op te komen, in het bijzonder met betrekking tot de evenredigheid van een dergelijke beslissing, in een procedure die volledig voldoet aan de eisen die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voornoemde datum en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Spaanse taal tegen voornoemde datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.