ECLI:NL:RBAMS:2019:547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
13/997027-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne in een loods

Op 29 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de invoer van cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4854 kilogram cocaïne in zijn loods, en medeplichtigheid aan de (verlengde) invoer van deze cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de container die naar zijn loods werd gebracht, en dat hij zijn loods beschikbaar heeft gesteld voor het uitladen van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne, ondanks dat hij niet direct betrokken was bij de invoer zelf. De rol van de verdachte werd als medeplichtig gekwalificeerd, en de rechtbank heeft de bewezenverklaring van medeplegen van de invoer van cocaïne afgewezen, omdat het aandeel van de verdachte niet voldoende was om als medepleger te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het aanwezig hebben van cocaïne en medeplichtigheid aan de invoer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/997027-16 (Promis)
Datum uitspraak: 29 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3, 4, 10 en 11 december 2018 en 15 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.G. Kraal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt er – samengevat –
primairvan beschuldigd dat hij in de periode van 21 tot en met 22 maart 2016, samen met anderen dan wel alleen, opzettelijk (ongeveer) 4854 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of die hoeveelheid cocaïne opzettelijk heeft afgeleverd/verstrekt/vervoerd en/of heeft verwerkt, dan wel dat hij die hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Subsidiairwordt verdachte medeplichtigheid bij en/of tot het plegen van voornoemd feit verweten.
2.2
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het strafrechtelijk onderzoek ‘26Willemsbos’ is op 21 maart 2016 gestart, naar aanleiding van door LIRC/DLIO [1] verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie is door de Douane van Antwerpen op 21 maart 2016 een controle uitgevoerd op een voor een Nederlandse firma bestemde container [nummer container] (hierna: de container), waarbij pakketten cocaïne zijn aangetroffen. De container was geladen met ananassen en vanuit Costa Rica, onder meer via Nederlandse wateren [2] , verscheept naar de haven van Antwerpen. Bij de douanecontrole zijn in de dozen met ananassen, in totaal, 4.042 blokken met wit poeder aangetroffen. Elk blok was voorzien van een stempel en in totaal werden op de blokken 40 verschillende stempels aangetroffen. Een ter plaatse uitgevoerde indicatieve, zogenoemde Scott Nark II 07-test was positief voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. De positief geteste blokken zijn door de Belgische autoriteiten verzameld en overgebracht naar een veilige plaats voor inbeslagneming, onderzoek en uiteindelijk vernietiging. Na weging met een geijkte weegschaal bleken de 4.042 pakketten een gezamenlijk gewicht te hebben van ongeveer 4.854 kilo.
De container maakte deel uit van een zending van in totaal vier containers uit Costa Rica, die bestemd was voor de firma [naam firma] te [plaats] in Nederland (hierna: [naam firma] ). [naam firma] is het bedrijf van [medeverdachte 1] , dat zich bezig houdt met groothandel, ex- en import van groenten en fruit.
Na onderzoek aan de inhoud van de container zijn de lading ananassen en een klein deel (ongeveer 30 gram) van de inhoud van de aangetroffen en inbeslaggenomen blokken met (vermoedelijk) cocaïne in de container teruggeplaatst. De container is gesloten en op de kade teruggezet, om door de transporteur opgehaald te worden en op die manier bewijs te verzamelen tegen personen die betrokken zijn bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. Het kleine teruggeplaatste deel is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) positief getest op cocaïne.
Betrokken bedrijven
[naam firma] besteedde het logistieke proces vanaf de haven van Antwerpen tot aan [naam B.V. 2] . (hierna: [naam B.V. 2] ) te Bleiswijk uit aan expediteur [naam B.V. 1] (hierna: [naam B.V. 1] ). Het transport van de containers van [naam firma] werd in opdracht van [naam B.V. 1] , bij monde van de daar als planner werkzame [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ), gedaan door [naam VOF] (hierna: [naam VOF] ). [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) is chauffeur en eigenaar van [naam VOF] . [naam B.V. 2] klaarde voor [naam firma] de containers in, verzorgde de opslag van de goederen uit de containers en de levering van die goederen aan de afnemers van [naam firma] .
Observaties en aanhoudingen
Nadat de container op 21 maart 2016 op de Antwerpse kade was teruggeplaatst, is deze met toestemming van de Belgische autoriteiten door Nederlandse opsporingsambtenaren onder observatie genomen. Op 22 maart 2016 is de container door [medeverdachte 3] , vanuit de haven in Antwerpen op zijn trekker (met kenteken [kenteken] ) geladen. Tijdens de observatie is gezien dat [medeverdachte 3] met die trekker naar zijn transportbedrijf, [naam VOF] in [plaats] is gereden. Ook is gezien dat [medeverdachte 3] later die dag met de trekker en container naar een loods aan de [adres 1] is gereden, alwaar het bedrijf van [verdachte] (verder: [verdachte] ) is gevestigd. Door het observatieteam is gezien dat de container werd losgekoppeld en door [verdachte] met zijn eigen trekker de loods in werd gereden. Nadat de loods werd afgesloten vond een inval in de loods plaats door het arrestatieteam. [verdachte] is hierbij aangehouden. Op het moment van de inval was de container nog verzegeld.
Tijdens de observatie is tevens waargenomen dat vanaf het bedrijf [naam VOF] in [plaats] tot aan Made een voertuig van het merk Opel Vivaro, met kenteken [kenteken] , (hierna: de Opel) met de trekker en container, soms vlakbij en soms op enige afstand, is meegereden. De chauffeur van de Opel Vivaro is later geïdentificeerd als [medeverdachte 4] . Bij de Sluizeweg in Made is [medeverdachte 4] omgekeerd en weggereden in de richting van Oosterhout. [medeverdachte 4] bleef zich in de omgeving van de loods in [plaats] ophouden. [medeverdachte 4] is vervolgens op 22 maart 2016 omstreeks 20.45 uur bij een filiaal van McDonalds in Breda aangehouden.
Op 24 maart 2016 heeft [medeverdachte 3] bij de politie te Bergen op Zoom valselijk aangifte gedaan van diefstal van zijn trekker [kenteken] met oplegger met daarop de container.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn op 29 respectievelijk 30 maart 2016 aangehouden.
Communicatie middels PGP-telefoons (Pretty Good Privacy)
In het onderzoek 26Willemsbos zijn twee PGP-Blackberry telefoons aangetroffen. Deze telefoons bieden de mogelijkheid om veilig te communiceren door versleuteling van de uitgewisselde berichten.
Op aanwijzingen van [medeverdachte 3] is de door hem gebruikte PGP-telefoon (met gebruikersnaam
[gebruikersnaam 1], (hierna [gebruikersnaam 1] ) op 31 maart 2016 aangetroffen in de kofferbak van zijn auto. Uit onderzoek door een deskundige van het NFI naar de inhoud van de PGP-telefoon van [medeverdachte 3] , is gebleken dat hij veelvuldig contact heeft onderhouden met een persoon met de naam ‘ [naam] ’ (met gebruikersnaam
[gebruikersnaam 2], hierna [gebruikersnaam 2] ) en dat in die gesprekken is gesproken over de onderhavige zaak. Zo is in een gesprek tussen [medeverdachte 3] en [gebruikersnaam 2] van 23 maart 2016 naar voren gekomen dat zij met elkaar afstemmen dat [medeverdachte 3] aangifte zal gaan doen van diefstal van de container.
Voorts staat in de contactenlijst in de PGP-telefoon van [medeverdachte 3] , onder de naam ‘klant’ de gebruikersnaam
[gebruikersnaam 3](hierna [gebruikersnaam 3] ).
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 4] op 22 maart 2016 is een PGP-telefoon aangetroffen op de bijrijdersstoel van de Opel waarin hij zat. Uit digitaal onderzoek blijkt dat met deze PGP-telefoon op 22 maart 2016 versleutelde berichten zijn verstuurd en ontvangen die kennelijk betrekking hadden op het transport van de container. Op 22 maart 2016 rond 20.00 uur is onder meer aan de gebruiker van deze PGP-telefoon bericht dat er 4 ton in zit, om precies te zijn 4170.
Onderzoek 26Sassenheim
Naast de informatie uit de in het onderhavige onderzoek aangetroffen PGP-telefoons zijn ook uit het onderzoek 26Sassenheim ontsleutelde data van PGP Safe ter beschikking gekomen. In dit onderzoek bleek berichtenverkeer aanwezig te zijn dat betrekking had op het onderhavige onderzoek (26Willemsbos).
In de verkregen dataset is onder meer berichtenverkeer van de gebruiker [gebruikersnaam 2] opgenomen. Ook komt naar voren dat de gebruiker [gebruikersnaam 2] contact had met de gebruikers [gebruikersnaam 3] en
[gebruikersnaam 4](hierna [gebruikersnaam 4] ). Deze laatste twee gebruikers zijn tot op heden niet geïdentificeerd. Uit de ter beschikking gekomen berichten blijkt dat de gebruiker [gebruikersnaam 2] in ieder geval vanaf november 2015 zakelijke contacten heeft onderhouden met de gebruiker [gebruikersnaam 3] , onder andere over een transport.
Ook is berichtenverkeer van de gebruiker
[gebruikersnaam 5](hierna [gebruikersnaam 5] ) beschikbaar gekomen. De gebruiker, welke is geïdentificeerd als [medeverdachte 1] , wordt in berichten ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. [medeverdachte 1] heeft erkend berichten met een PGP-telefoon te hebben verstuurd. Evenals [medeverdachte 3] en de gebruiker [gebruikersnaam 2] had ook [medeverdachte 1] contact met [gebruikersnaam 3] . Uit de berichtenwisseling blijkt dat [medeverdachte 1] de gebruiker [gebruikersnaam 3] steeds in kennis stelde van zijn werkzaamheden uit naam van [naam firma] .
Naar aanleiding van het onderzoek naar onder meer het bovengenoemde berichtenverkeer is op 12 juni 2017, [medeverdachte 2] als verdachte gehoord, omdat het onderzoeksteam hem aanmerkte als de vermoedelijke gebruiker [gebruikersnaam 2] .

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid (subsidiair tenlastegelegd) aan de verlengde invoer en tot het aanwezig hebben van de cocaïne. Verdachte heeft met het beschikbaar stellen van zijn loods een belangrijke bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne. Dit is een belangrijke schakel in de keten. De bijdrage van verdachte is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat verdachte handelingen, gericht op het behulpzaam zijn bij de invoer van de cocaïne heeft verricht vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische douane. Dat betekent dat de bewezenverklaring beperkt moet worden tot
een hoeveelheidcocaïne, omdat uiteindelijk slechts het deel dat is teruggeplaatst is ingevoerd, getransporteerd en is opgeslagen in de loods.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primaire beschuldiging, medeplegen van de invoer van cocaïne, gelet op de geringe bijdrage van verdachte bij die invoer en de omstandigheid dat de cocaïne zich nooit in de machtssfeer van verdachte heeft bevonden. Daarnaast is ook geen sprake van (voorwaardelijke) opzet op de invoer van cocaïne, omdat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte besefte dat er een risico op de aanwezigheid van drugs in die container was. Om die reden dient verdachte ook van de subsidiaire beschuldiging te worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Interpretatie en waardering van de inhoud van (PGP-)berichten
In de onderhavige zaak komt het, voor wat betreft de bewijsvoering, in belangrijke mate aan op de betekenis die kan worden toegekend aan de inhoud van de ter beschikking gekomen PGP-berichten. De rechtbank is zich ervan bewust dat, nu het gaat om uitleg en interpretatie van berichten, het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig is. Om de inhoud van die berichten te kunnen duiden, als betrekking hebbend op de invoer van cocaïne, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. De rechtbank hanteert bij de interpretatie van die berichten het door het hof Amsterdam in de zaak [naam zaak] [3] geschetste toetsingskader, wat neerkomt op het volgende.
De te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan de inhoud van PGP-berichten, gedragingen en gebeurtenissen de duiding, dat het gaat om cocaïne, slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Nagegaan moet worden of de voor het bewijs te bezigen PGP-berichten, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan dat wat van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Ook kunnen onder omstandigheden en in het licht van overig bewijs in het nadeel van verdachte conclusies worden getrokken uit de omstandigheid dat verdachte heeft gezwegen of een niet-verifieerbaar verklaring heeft afgelegd op vragen over de inhoud van de PGP-berichten.
5.3.2
Is sprake van cocaïne?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de in Antwerpen door de douane aangetroffen blokken met wit poeder cocaïne bevatten. De rechtbank sluit aan bij hetgeen daarover door AG Vegter is gesteld in zijn door de Hoge Raad gevolgde conclusie van 29 augustus 2017 [4] en stelt voorop dat het niet noodzakelijk is een stof te laten onderzoeken in een laboratorium om bewezen te achten dat het een bij de Opiumwet verboden stof is. Een indicatieve test kan bijdragen aan het bewijs dat een stof een verboden stof is. Wel dient er voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn voordat die conclusie kan worden getrokken.
De rechtbank stelt vast dat de Antwerpse douane in één container 4042 gelijksoortige pakketten met wit poeder heeft aangetroffen, die bij een indicatieve test een positieve uitslag gaven op de aanwezigheid van cocaïne. Het totaalgewicht van de pakketten was ongeveer 4.854 kilo. Ten aanzien van een klein deel hiervan, ongeveer 30 gram, is de aanwezigheid van cocaïne in een laboratoriumtest door het NFI definitief bevestigd. Omdat de blokken poeder verschillende stempels/logo’s hadden, kan er niet van worden uitgegaan dat alle blokken eenzelfde afkomst hebben en reeds daarom allemaal cocaïne hebben bevat. Er zijn echter meer aanwijzingen dat het hier ging om een zeer grote hoeveelheid cocaïne.
De container was afkomstig uit Zuid-Amerika en had een dekmantel lading. Er waren bijzondere voorzieningen getroffen voor het verdere vervoer en het lossen van de lading. Parallel aan de communicatie in het normale logistieke proces, heeft afgeschermde communicatie met PGP-telefoons plaatsgevonden. Tussen betrokkenen bij de container zijn onder meer de volgende PGP-berichten gewisseld (aangetroffen in de PGP-telefoon die in de auto van [medeverdachte 4] lag):
“Ja wollah zit over de 4 ton in broer pfff. 100 mil euro geen grap”, “Ja wat dacht jij dan 4170 om precies te zijn”, “Ik zei toch 1 na laatste grootste vanst ooit in antw.. die 8 ton was de grootste en nu deze dan als gepakt is”. De container moest op een andere locatie dan gebruikelijk afgeleverd worden. De chauffeur, [medeverdachte 3] , zou hiervoor € 50.000 ontvangen. De container werd tijdens het vervoer nauwlettend in de gaten gehouden door verkenners en/of beveiligers die elkaar waarschuwden voor de aanwezigheid van verdachte auto’s. Dit alles duidt op de (veronderstelde) aanwezigheid van een omvangrijke en waardevolle lading. De rechtbank is van oordeel dat al het voorgaande voldoende steun biedt aan de in Antwerpen verrichtte indicatieve tests, zodat bewezen kan worden dat de hele lading met blokken wit poeder cocaïne bevatte.
Niet kan worden vastgesteld of het genoemde totaalgewicht van 4.854 kilo een netto gewicht betreft of dat dit het totaalgewicht is van de pakketten inclusief verpakking. Het gaat om ruim 4.000 gelijksoortige pakketten (4.042) met wit poeder die in de container zijn aangetroffen. Het komt de rechtbank niet vreemd voor dat de cocaïne in pakketten van elk een kilo is verpakt. De rechtbank gaat er van uit dat de lading ongeveer 4.000 kilo cocaïne bevatte. Deze aanname wordt nog ondersteund door de al eerder genoemde mededeling via de PGP telefoon door een van de betrokkenen bij het transport, dat het zou gaan om 4 ton.
5.3.3
De rol van verdachte bij de (verlengde) invoer van cocaïne
Door het observatieteam is waargenomen dat de container op 22 maart 2016 om 18.22 uur bij de loods van verdachte aan de [adres 1] is afgeleverd. Verdachte heeft verklaard dat hij de container vervolgens aan zijn eigen trekker heeft gekoppeld en deze zijn loods heeft ingereden. Op het moment dat het arrestatieteam de loods binnenviel was de container nog verzegeld. Volgens verdachte is de container bij hem gebracht ter reparatie, omdat er een defect zou zijn aan de koelmotor. Verdachte heeft ontkend dat hij ervan op de hoogte was dat in de container cocaïne zat.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte wist dat de container met daarin cocaïne onderweg was naar zijn loods om daar te worden gelost en dat hij zijn loods daarvoor opzettelijk beschikbaar heeft gesteld. Daarvoor is het volgende redengevend.
Het oordeel dat het verzoek tot reparatie van de koelmotor diende om te verhullen dat de loods van verdachte zou dienen om de illegale lading uit de container te halen, leidt de rechtbank af uit het volgende.
Op 22 maart 2016 om 12.32 uur is verdachte er per e-mailbericht van op de hoogte gesteld dat er technische problemen zouden zijn met de koelmotor van de container en werd hem deze container ter reparatie aangeboden. Hierbij werd gemeld dat de lading gelost moest worden om erbij te kunnen komen. Om 12.47 uur heeft verdachte hierop geantwoord dat dit geen probleem is. Verdachte was ook in de veronderstelling dat er gelost ging worden, want verdachte heeft over het moment dat het arrestatieteam voor de deur stond verklaard dat hij dacht dat het de mensen zouden zijn die hem kwamen helpen met de container, zodat hij bij de koelmotor kon. Dit was hem immers toegezegd, aldus verdachte. Ook voordat de container ‘officieel’ ter reparatie werd aangeboden werd al tussen verdachte en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] gesproken over een reparatie. Op 21 maart 2016 ontving verdachte om 21.36 uur het volgende bericht:
“ [verdachte] ik denk morgen de repaqatie ergens ochtend”. Opvallend is verder dat op het moment dat voornoemde berichten werden verzonden de container nog op de kade in Antwerpen aan de stroom stond en het koelsysteem nog naar behoren werkte. Op 22 maart 2016 om 13.09 uur werd de stroom pas van de container gehaald. Hieruit blijkt dat sprake is van een vooropgezet plan om de container met cocaïne naar de loods van verdachte te brengen en de inhoud op die locatie uit te laden. De reparatie werd daarvoor als dekmantel gebruikt.
Bij het oordeel dat verdachte hiervan op de hoogte was betrekt de rechtbank ook nog het volgende.
Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij enkel per e-mail contact heeft gehad met de opdrachtgever van de reparatie voor de koelmotor. Later bleek dat verdachte met hem ook telefonisch contact had, namelijk met het nummer eindigend op * [nummer] . Deze berichten had verdachte van zijn telefoon verwijderd, waarmee hij kennelijk de inhoud van die berichten voor de politie heeft willen verbergen. Andere berichten op zijn telefoon had verdachte namelijk niet verwijderd.
Op 22 maart 2016 om 16.58 uur ontving verdachte het volgende sms-bericht van * [nummer] :
“Hoi is die dame nog langs geweest met die folders”. Het antwoord van verdachte hierop was om 16.59 uur:
“Nog niks gezien”, “Komt ze nog wel”. Om 18.22 uur werd de container bij de loods afgeleverd. Vanaf het moment dat de container in de loods stond werd het volgende gesprek tussen verdachte en * [nummer] gevoerd. Aan verdachte werd gevraagd
“Hoe gaat het”. Verdachte heeft hierop geantwoord:
“We zijn nog nie begonnen”. Aan verdachte werd vervolgens gevraagd of er geen vreemde dames bij lopen, waarop verdachte heeft geantwoord:
“Zie wel dezelfde auto’s regelmatig voorbij kom”. De rechtbank maakt uit deze berichten op dat verdachte wel degelijk wist wat er werd bedoeld met ‘vreemde dames’ en ‘folders’.
Verdachte nam actief deel aan de gesprekken en heeft ook gericht gereageerd op aan hem gestelde vragen. Het lijdt geen twijfel dat in deze berichten versluierd over de container met cocaïne werd gesproken.
Toen het arrestatieteam om 20.00 uur bij de loods aankwam stuurde verdachte om 20.01 uur nog het bericht naar * [nummer] :
“Er is iets gek met die koel motor denk ik”. Dit is een vreemde mededeling, omdat het defect aan de koelmotor nu juist de zogenaamde reden was dat de container naar de loods van verdachte was gebracht. Dit bericht dient in het licht van het voorgaande geen ander doel dan ter waarschuwing van andere betrokkenen.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat verdachte zijn loods beschikbaar heeft gesteld om de container met daarin de cocaïne uit te laden. Verdachte wist dat er cocaïne in de container zat. Hij heeft de container bewust ontvangen en in zijn loods gereden. Hiermee heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verlengde invoer van de cocaïne, omdat dit een belangrijke schakel is in de keten van de invoer van de cocaïne ter verdere verspreiding.
5.3.4
Bewezenverklaring medeplegen, met betrekking tot het aanwezig hebben
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met uitzondering van het samen met anderen aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne, van de primaire beschuldiging moet worden vrijgesproken, omdat het aandeel van verdachte bij de (verlengde) invoer van de cocaïne niet zodanig is dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger. Zijn rol omvat een specifiek onderdeel, het stallen en gelegenheid bieden om de cocaïne over te laden. Uit het dossier volgt niet dat hij met de import uit Costa Rica of het transport verder iets van doen heeft gehad. Verdachte wordt daarom van het medeplegen grotendeels vrijgesproken.
Verdachte wordt wel veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van de cocaïne, omdat hij de container waarvan hij wist dat er cocaïne in zat, in zijn loods heeft gestald en daarover dus beschikkingsmacht had. De cocaïne werd hem toevertrouwd en omdat in de berichten uitdrukkelijk over uitladen is gesproken doet de omstandigheid dat de container nog verzegeld was toen de politie kwam daar niet aan af.
5.3.5
Bewezenverklaring medeplichtigheid
Toetsingskader medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
De rechtbank leidt uit hetgeen in 5.3.3 is overwogen af dat verdachte, van meet af aan, wist dat hij behulpzaam was bij de (verlengde) invoer van een partij cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn als opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
“Een hoeveelheid”
Nu uit het onderzoek niet is gebleken dat verdachte ook handelingen, gericht op het medeplegen van de invoer van cocaïne, heeft verricht vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Douane van Antwerpen, toen nog de gehele lading aanwezig was in de container, dient de bewezenverklaring beperkt te worden tot het deel dat is terug geplaatst, te weten
een hoeveelheidcocaïne. [5]
5.3.6
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij en tot de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne en het aanwezig hebben van die cocaïne.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
primair
op 22 maart 2016 te Made tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad,
en
subsidiair
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en onbekend gebleven personen, omstreeks de periode van 21 maart 2016 tot en met 22 maart 2016 te Antwerpen en Bergen op Zoom en Made en/of Zundert en/of Achtmaal, tezamen en in vereniging,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, opzettelijk hebben vervoerd,
bij en tot het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 21 tot en met 22 maart 2016 te Made, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door:
  • een loods, aan de [adres 1] , ter beschikking te stellen ten behoeve van het stallen, uitpakken en overslaan van een container met daarin die cocaïne en
  • contact te onderhouden met onbekend gebleven persoon over

het verloop van het transport en het uitpakken van de container met daarin die cocaïne naar/in de loods, aan de [adres 1] .

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Bij de strafeis is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
9.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank toch tot een veroordeling komt, aan verdachte in ieder geval geen gevangenisstraf op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Strafwaardigheid
Verdachte heeft samen met anderen cocaïne in zijn loods aanwezig gehad en is medeplichtig aan de (verlengde) invoer van cocaïne. Verdachte heeft zijn loods beschikbaar gesteld om de container in te stallen en de cocaïne uit de container te kunnen halen. Verdachte heeft tijdens het transport actief contact onderhouden met betrokkenen over de betreffende container.
Dat uiteindelijk, door ingrijpen van de autoriteiten, enkel 30 gram cocaïne is vervoerd en afgeleverd in Made, doet niet af aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. De door verdachte en zijn medeverdachten verrichtte handelingen waren namelijk gericht op de invoer en verdere verspreiding van de hele partij cocaïne. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat daarom meewegen dat de intentie bestond tot invoer en het stallen en lossen in de loods van een hoeveelheid van ongeveer 4.000 kilo cocaïne.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De partij zal bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel dienen, als invoer van cocaïne, streng te worden bestraft. Op de invoer van cocaïne is door de wetgever een gevangenisstraf gesteld van maximaal twaalf jaar. Op het plegen van het onderhavige feit dient daarom te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf.
De straf
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geformuleerde oriëntatiepunten. Voor de invoer van hoeveelheden vanaf 20 kilogram cocaïne geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van vijf tot zes jaar. De wet schrijft voor dat in geval van medeplichtigheid het maximum van de hoofdstraf die op het misdrijf gesteld staat, met een derde wordt verminderd. De rechtbank zal ook op die wijze het oriëntatiepunt benaderen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie (strafblad) van 23 oktober 2018, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank houdt daar rekening mee.
De rechtbank sluit zich, bij de beoordeling van het verweer ten aanzien van de redelijke termijn, aan bij jurisprudentie van de Hoge Raad [6] op dat punt. Het uitgangspunt is dat een strafzaak binnen twee jaar, te rekenen vanaf het moment dat in redelijkheid de verwachting kan worden ontleend dat de strafvervolging zal worden ingezet, een uitspraak wordt gewezen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden die van invloed zijn geweest op de duur van de zaak. De genoemde verwachting kan worden ontleend aan de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding. Verdachte is in verzekering gesteld op 23 maart 2016. De redelijke termijn is dus op die dag aangevangen. Tot de uitspraak van vandaag zijn derhalve ruim twee jaar en tien maanden verstreken. In beginsel wordt een overschrijding van de termijn met tien maanden gecompenseerd door vermindering van de straf met 10 % (tweede categorie).
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die van invloed zijn geweest op de duur van de zaak. De complexiteit van het onderhavige opsporingsonderzoek, door met name het technisch gecompliceerde ontsluiten van (zeer relevant gebleken) PGP-berichten en de rechtshulpverzoeken aan België en Costa Rica, die een verdenking als de onderhavige met zich meebrengt, heeft bijgedragen aan de duur van de zaak. De rechtbank acht het daarom redelijk om aan te sluiten bij de eerste categorie en een strafvermindering van 5 % toe te passen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ondergeschikte rol die hij bij de invoer van de cocaïne als medeplichtige heeft vervuld, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf van 28 maanden in dit geval passend en geboden is.
Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn betekent dit dat van de gevangenisstraf van 28 maanden, (5 % van 28 is 1,4 maanden) afgerond een maand wordt afgetrokken. Dit betekent dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van
27 maanden.

10.Beslag

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 4.942,26 aan verdachte kan worden geretourneerd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 48, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair en subsidiair bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
medeplichtigheid aan medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplichtigheid aan medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- Geld Euro, waarde 4942.26
-
HOGET65.01
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2019.

Voetnoten

1.LIRC, Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum, onderdeel van DLIO, Dienst Landelijke Informatie Organisatie DLIO
2.Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip slechts bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde.
3.Hof Amsterdam van 14 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0299
5.Hoge Raad 17 maart 1998, NJ 1998, 515
6.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578