ECLI:NL:RBAMS:2019:5007

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3790
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en Medische Beperkingen in Beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewetuitkering ontving, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering per 25 november 2017, welke door verweerder was vastgesteld in een primair besluit op 24 oktober 2017. Het bestreden besluit van 18 april 2018 verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zittingen op 5 november 2018 en 13 juni 2019 zijn medische rapportages en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) besproken, waarbij eiseres extra beperkingen aanvoerde die niet waren erkend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiseres adequaat had beoordeeld en dat de aangenomen beperkingen in de FML voldoende gemotiveerd waren. Eiseres had geen objectieve medische informatie ingediend die haar standpunt onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit, ondanks een motiveringsgebrek, in stand kon blijven op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiseres niet benadeeld was door het gebrek. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.045,14 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 46,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.B. van de Loo),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiseres vanaf 25 november 2017 beëindigd.
Bij besluit van 18 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar man. Verweerder heeft zich toen laten vertegenwoordigen door R. de Hahn.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen een medische rapportage in te dienen.
Eiseres heeft op 14 december 2018 een medische rapportage ingediend. Verweerder heeft hier op 11 februari 2019 op gereageerd met nadere rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
De zaak is vervolgens behandeld op de zitting van 13 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar man. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan dit beroep vooraf ging
1. Eiseres heeft een ZW-uitkering ontvangen sinds 7 april 2016. Zij heeft zich ziek gemeld met klachten aan met name haar arm en pols. Na haar bevalling in 2017 heeft eiseres ook psychische klachten en rugklachten gekregen.
2. Eiseres is op 29 augustus 2017 gezien door een verzekeringsarts in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. Hij heeft aangenomen dat bij eiseres sprake is van een rouwreactie, aspecifieke chronische rugpijn en een ernstige tennisarm. In de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren, op trillingsbelasting en diverse beperkingen op dynamische handelingen en statische houdingen. Ook is een urenbeperking aangenomen van 30 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiseres 78,16% van haar maatmanloon kan verdienen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
3. In bezwaar zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen voor de klachten aan de arm en pols. Hij heeft ook enkele beperkingen laten vervallen, omdat er volgens hem geen aanwijzingen zijn voor rugproblematiek of een schouderaandoening. Op basis van de nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn. Verweerder heeft daarop het bestreden besluit genomen.
Het standpunt van eiseres
4. Volgens eiseres is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest. Zij is meer beperkt dan is aangenomen, waardoor zij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Eiseres onderbouwt dit standpunt met een medische rapportage van [verzekeringsarts] van [bedrijf] . Een eerdere rapportage van de Landelijke Expertisebalie heeft zij ingetrokken.
Het standpunt van verweerder in beroep
5. Naar aanleiding van de rapportage van [verzekeringsarts] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen op hoog handelingstempo in complex werk, zware arm/polsbescherming rechts, lichte voorwerpen hanteren rechts en sterk wisselende diensten. Vanwege de rugklachten heeft hij beperkingen aangenomen op staan tijdens werk en gebogen actief zijn. Verder zijn vanwege hooikoorts beperkingen aangenomen. Verdergaande beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de klachtenbeleving van eiseres niet leidend kan zijn bij het bepalen van de beperkingen.
6. Op basis van de nieuwe FML heeft in beroep opnieuw arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat de eerste drie geselecteerde functies ook op basis van de nieuwe FML nog geschikt zijn voor eiseres. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt daarom niet. Verweerder heeft het bestreden besluit daarom in beroep gehandhaafd.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit zoals aangevuld met de aanvullende rapportages in beroep deugdelijk is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gereageerd op de rapportage van [verzekeringsarts] . De rechtbank volgt de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. [verzekeringsarts] stelt dat vanwege een multidisciplinair behandeltraject een urenbeperking zou moeten worden gesteld. Op de zitting is echter besproken dat eiseres pas ruim na 25 november 2017 (de datum in geding) met dit traject is gestart. Een urenbeperking is om deze reden op de datum in geding niet aan de orde. Bovendien is al een urenbeperking van 30 uur per week aangenomen. Naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om beperkingen aan te nemen op hand- en vingergebruik, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent reiken met rechts en boven de schouder actief zijn. De aandoeningen die eiseres heeft, leiden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot geobjectiveerde beperkingen op deze punten. Ook is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om een beperking aan te nemen op eigen gevoelens uiten, omdat de psychische klachten van eiseres hier niet ernstig genoeg voor zijn. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht waaruit objectief gezien volgt dat zij beperkt is op deze punten. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden die haar doen twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
7. Eiseres heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor eiseres. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.
8. Omdat pas in beroep een deugdelijke onderbouwing is gegeven voor de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat het aannemelijk is dat de belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek zich namelijk niet zou hebben voorgedaan, zou ook een besluit van dezelfde strekking zijn genomen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten. [1]
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank merkt de kosten die eiseres heeft gemaakt voor de medische expertise van [bedrijf] aan als redelijkerwijs gemaakte kosten voor een deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbp komt hiervoor aan eiseres een vergoeding toe van € 765,14 (totaal 5 uren x € 126,47 per uur, zijnde het voorgeschreven forfaitaire tarief genoemd in artikel 2, eerste lid, onder a en het tweede lid van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 met daarbij opgeteld 21% BTW).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van € 2.045,14.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1889) en van 14 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:604).