ECLI:NL:RBAMS:2019:4967

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
AMS 17/6961
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget (pgb) en administratieve verplichtingen in het kader van AWBZ-zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiseres was toegekend op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiseres ontving zorg in de vorm van een pgb voor het jaar 2014, maar verweerder, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., had het pgb vastgesteld op € 51.678,01 en een bedrag van € 48.910,52 teruggevorderd. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven te reageren op een schikkingsvoorstel van verweerder, maar eiseres heeft hier geen gebruik van gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank concludeerde dat de administratie van eiseres onvoldoende samenhang vertoonde en dat de zorg die was gedeclareerd niet voldoende was verantwoord. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen prevaleerde boven het belang van eiseres als budgethouder. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het terug te vorderen bedrag met 75% van de girale betalingen aan zorgverlener [de persoon 4] moest worden verminderd. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 46,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6961

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,te Amsterdam, eiseres,
(gemachtigde: mr. A.J. Engelsma),
en
de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder
(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op € 51.678,01 en een bedrag van € 48.910,52 teruggevorderd.
Bij besluit van 20 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Namens eiseres hebben haar bewindvoerders tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Deze zaak is gevoegd behandeld met een andere zaak van eiseres met registratienummer AMS 17/6959. Eiseres, haar bewindvoerders en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op het schikkingsvoorstel zoals dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting is gedaan.
De reactietermijn is op verzoek van de gemachtigde van eiseres verlengd tot 30 november 2018. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en vervolgens de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Achtergrond van het geschil
1.1.
Eiseres, geboren [geboortedatum] 1995, ontving over het jaar 2014 zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een pgb. Aan eiseres is pgb toegekend op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor de functies begeleiding individueel klasse 3, begeleiding groep klasse 9 met vervoer, persoonlijke verzorging klasse 6 en verpleging klasse 7 met opslag voor een totaalbedrag van € 100.588,53.
1.2.
Bij brieven van 15 juni 2014 en 8 december 2014 heeft verweerder eiseres verzocht om het toegekende pgb voor het jaar 2014 door middel van verantwoordingsformulieren te verantwoorden. Zij heeft deze formulieren op 29 augustus 2014 en 20 februari 2015 ingevuld aan verweerder geretourneerd. Bij brief van 18 maart 2015 heeft verweerder aanvullende informatie bij eiseres opgevraagd met betrekking tot de tweede helft van 2014. In dat kader heeft verweerder eiseres onder meer verzocht exemplaren van de zorgovereenkomsten met de zorgverleners toe te zenden, evenals bankafschriften, urenbriefjes, declaratieformulieren, facturen, verantwoordingsformulieren, alsmede een toelichting op de geleverde zorg door de zorgverleners.
1.3.
Verweerder heeft op grond van de toegezonden stukken de verantwoording van het pgb over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 tot het bedrag van € 45.960,- akkoord bevonden en over de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 tot een bedrag van € 4.468,- akkoord bevonden. Samen met het verantwoordingsvrije bedrag van € 1.250,01 komt dit op een totaalbedrag van € 51.678,01. De verantwoording van het resterende bedrag van € 48.910,52 heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen, omdat hiervoor niet de vereiste stukken zijn overgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verantwoorde bedragen over het eerste half jaar van 2014 middels een globale controle zijn goedgekeurd. Wat betreft het tweede half jaar van 2014 is het verantwoorde bedrag voor de zorgverlener [de persoon 1] goedgekeurd. Dit geldt ook voor de verantwoorde bedragen voor de zorgverleners [de persoon 2] en [de persoon 3] . De verantwoorde bedragen voor de zorgverleners [de persoon 4] (vader van eiseres), [de persoon 5] en [bedrijf 1] zijn grotendeels afgekeurd.
[bedrijf 1]
Het door eiseres overgelegde zorgplan van [bedrijf 1] is niet ondertekend door de zorgverlener of de budgethouder en er blijkt niet duidelijk uit dat het betrekking heeft op [bedrijf 1] . Gelet op hetgeen hierin is opgenomen over de geboden zorg, is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van AWBZ‑zorg. Voorts komen de bedragen op de facturen overeen met het verantwoordingsformulier, echter de bankafschriften komen hiermee niet overeen. Op de facturen staat een tarief genoemd, echter in de zorgovereenkomst niet, zodat dit niet met elkaar vergeleken kan worden. De facturen over augustus en september berekenen 21% btw over de zorgkosten, terwijl men over AWBZ-zorg geen btw is verschuldigd. Over de maanden oktober tot en met december wordt er geen btw berekend. De facturen zijn tevens niet ondertekend. De conclusie van verweerder is dat de administratie dan ook onvoldoende samenhang vertoont.
[de persoon 5]
De factuur van zorgverlener [de persoon 5] van [bedrijf 2] van 6 juli 2014 bevat geen overzicht van de dagen waarop is gewerkt en is niet ondertekend door de zorgverlener. Voorts staat bij de omschrijving dat het gaat om dagbesteding bij [bedrijf 2] op locatie [bedrijf 1] . Aannemelijk is dat deze zorg onder dezelfde voorwaarden is geleverd als de zorg die gefactureerd is door [bedrijf 1] .
[de persoon 4]
Uit de zorgovereenkomst met zorgverlener [de persoon 4] blijkt niet op welke datum deze is ondertekend. De facturen van zorgverlener [de persoon 4] komen wel overeen met de verantwoordingsformulieren, echter de bankafschriften komen hiermee niet overeen. Er staan geen omschrijvingen bij de betalingen, noch kan worden gecontroleerd of de zorgverlener voorafgaand aan de zorgverlening is betaald. Dit is niet toegestaan. [1] De facturen voldoen niet aan de eisen omdat hierop geen overzicht van gewerkte dagen te zien is, het uurtarief niet vermeld is en de facturen niet zijn ondertekend. De aangeleverde administratie bevat te veel onvolkomenheden en onvoldoende samenhang om aannemelijk te maken dat de ingekochte zorg correct is gefactureerd, betaald en verantwoord. Gelet hierop is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verantwoorde en gefactureerde bedragen zijn besteed aan AWBZ zorg, aldus verweerder.
Belangenafweging
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen in dit geval prevaleren boven het belang van de eiseres als budgethouder, omdat niet is aangetoond dat een bedrag van € 44.549,41 aan AWBZ-zorg is besteed welke vanuit het pgb mag worden betaald. Voorts is gesteld noch gebleken dat er in dit geval sprake is van onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering voor de budgethouder, aldus verweerder.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het pgb wel overeenkomstig de regels is besteed en correct is verantwoord. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering van de pgb-bedragen gebruik heeft gemaakt door vrijwel alles terug te vorderen, terwijl vast staat dat bij eiseres sprake is van een grote zorgafhankelijkheid en dat de noodzakelijke zorg ook daadwerkelijk is verleend. De door verweerder gemaakte belangenafweging had meer in het voordeel van eiseres moeten uitvallen gelet op de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verplichting tot een evenredige belangenafweging. Daarbij verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 november 2016, met nummer ECLI:NL:CRVB:2016:4165.
Beoordeling door de rechtbank
Administratieve verplichtingen
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Rsa en verweerder als gevolg daarvan bevoegd was om conform artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag. Ten aanzien van de zorgverlener [bedrijf 1] overweegt de rechtbank dat de zorgovereenkomst geen datum van ondertekening laat zien, dat er geen tarief is opgenomen in de zorgovereenkomst, het begeleidingsplan niet is ondertekend en dat daaruit niet blijkt dat het om [bedrijf 1] gaat en dat de facturen niet overeenkomen met de bankafschriften. Er is dan ook sprake van onvoldoende samenhang in de administratie. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting nog toegelicht dat niet duidelijk is of de geboden zorg wel valt onder begeleiding groep. De gestelde doelen blijken namelijk niet uit het begeleidingsplan. Dit geldt eveneens voor de factuur van [de persoon 5] . De rechtbank kan verweerder volgen dat aannemelijk is dat deze zorg onder dezelfde voorwaarden is geleverd als de zorg die gefactureerd is door [bedrijf 1] . Voorts bevat de factuur geen overzicht van de gewerkte dagen en is niet door de zorgverlener ondertekend. Ook de door [de persoon 4] verleende zorg is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door eiseres verantwoord. De administratie laat onvoldoende samenhang zien. De facturen komen niet overeen met de bankafschriften, nu er veel verschillende bedragen zijn overgemaakt die niet één op één te herleiden zijn tot de facturen, waardoor de geldstromen moeilijk controleerbaar zijn. Voorts voldoen de facturen niet aan de eisen omdat hierop geen overzicht van gewerkte dagen te zien is, het uurtarief niet is vermeld en de facturen niet zijn ondertekend. De beroepsgrond van eiseres dat het pgb correct is verantwoord, faalt dan ook.
Belangenafweging
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NLCRVB:2013 :BZ9635) vloeit voort dat bij de uitoefening van de bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen een belangenafweging moet worden gemaakt, die niet mag leiden tot een voor de verzekerde onevenredige uitkomst. Bij deze afweging is van belang of de verzekerde, ondanks dat door hem niet aan de gestelde verplichtingen is voldaan, voldoende aannemelijk en inzichtelijk heeft gemaakt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is verleend, dat deze zorg uit het pgb mag worden betaald en dat deze zorg daadwerkelijk is betaald. Nu de bewijslast in deze op de verzekerde rust, draagt hij het bewijsrisico. Als door de verzekerde onvoldoende aannemelijk en inzichtelijk wordt gemaakt dat, en in welke omvang, AWBZ-zorg is verleend en betaald, dient zijn belang te wijken voor het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen.
5.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nader toegelicht dat op zich duidelijk is dat [de persoon 4] AWBZ-zorg heeft verleend aan eiseres over de tweede helft van 2014. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder een schikkingsvoorstel gedaan met betrekking tot de door zorgverlener [de persoon 4] verleende zorg over de tweede helft van 2014.
De rechtbank acht dit schikkingsvoorstel een door verweerder aangepaste belangenafweging met dien verstande dat, gelet op het feit dat over 2014 wel bankafschriften zijn overgelegd, daarmee (gedeeltelijk) aannemelijk is gemaakt dat de verleende zorg daadwerkelijk is betaald. Het schikkingsvoorstel komt erop neer dat wanneer wordt uitgegaan van een uurtarief van € 40,- per uur en een werkweek van maximaal 40 uur, dat dan maximaal € 6.933,33 per maand in rekening mag worden gebracht aan verleende zorg. Er zijn maanden dat [de persoon 4] een lager bedrag dan dit in rekening brengt. In die maanden wordt door verweerder alsnog aannemelijk geacht dat het bedrag van € 6.933,33 in rekening is gebracht.
Er zijn ook maanden dat [de persoon 4] een hoger bedrag in rekening brengt. Het meerdere ten opzichte van € 6.933,33 acht verweerder niet aannemelijk. Dat betekent dat verweerder alsnog aannemelijk acht dat een bedrag van € 41.032,80 in rekening is gebracht. Overigens geldt dit schikkingsvoorstel uitdrukkelijk niet voor het jaar 2013, aldus de gemachtigde van verweerder op de zitting, nu eiseres voldoende tijd heeft gehad om met bankafschriften over 2013 te komen. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om op het schikkingsvoorstel te reageren maar eiseres heeft hier niet op gereageerd.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en hierna onderzoeken of de rechtsgevolgen in stand kan blijven.
5.4.
Uit de in het bestreden besluit opgenomen tabel op pagina 11 leidt de rechtbank af dat in totaal een bedrag van € 41.999,- aan zorgverlener [de persoon 4] is betaald door eiseres over de tweede helft van 2014. Rekening houdend met de administratieve gebreken in de verantwoording van de zorg, is de rechtbank van oordeel dat de girale betalingen aan [de persoon 4] voor 75% moet worden geaccepteerd, althans niet teruggevorderd behoort te worden. Dit komt neer op een bedrag van € 31.499,25. Dit bedrag van € 31.499,25 moet dan ook worden verminderd op het totaal over 2014 terug te vorderen bedrag van € 48.910,52.
5.5.
Wat eiseres naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding om te oordelen dat bij afweging van de betrokken belangen een nog hoger bedrag voor verleende zorg geaccepteerd moet worden. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat tot terugvordering van dit bedrag op grond van artikel 4:95 van de Awb in redelijkheid niet kan worden overgegaan. Ten aanzien van de terugvordering acht de rechtbank het van belang dat het Zorgkantoor bij de inning of invordering van de geldschuld rekening moet houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Verder is van belang dat eiseres op grond van artikel 4:94 van de Awb bij verweerder om uitstel van betaling kan vragen, welk uitstel zich, gelet op artikel 4:101 van de Awb, ook tot de rente kan uitstrekken.
Conclusie
6.1.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank zal bepalen dat het terug te vorderen bedrag verminderd wordt met € 31.499,25 (75% van de girale betalingen aan [de persoon 4] voor de tweede helft van 2014) als overwogen in rechtsoverweging 5.4. Voor het overige zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
6.2.
Nu de belangenafweging in eerste instantie naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk was en verweerder die slechts heeft aangepast om eiseres tegemoet te komen middels een voor haar voordelig schikkingsvoorstel, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval geen proceskostenveroordeling uit te spreken.
6.3.
De rechtbank zal wel bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het terug te vorderen bedrag verminderd wordt met € 31.499,25 (75% van de girale betalingen aan [de persoon 4] voor de tweede helft van 2014) als overwogen in rechtsoverweging 5.4;
- laat voor het overige de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt (zegge: zesenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, mr. E.J. Otten en mr. L.Z Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.