ECLI:NL:RBAMS:2019:4848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
13-751231-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) van de officier van justitie. Deze vordering, ingediend op 4 april 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 oktober 2018 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991 en momenteel gedetineerd in Nederland, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten volgens Pools recht. Tijdens de zittingen op 21 mei en 21 juni 2019 zijn de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslag van het EAB onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen het oorspronkelijke EAB en een aanvullend document dat op 15 mei 2019 is ontvangen. Deze verschillen zijn zo wezenlijk dat de rechtbank oordeelt dat het nieuwe document moet worden beschouwd als een zelfstandig EAB, dat het eerdere EAB vervangt. Hierdoor verklaart de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot behandeling van het oorspronkelijke EAB en heft zij de overleveringsdetentie op. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751231-19
RK nummer: 19/2089
Datum uitspraak: 2 juli 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 oktober 2018 door
the Regional Court Elbląg II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 21 mei 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2019.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.M.F. Aarts, advocaat te Putten die daarbij haar kantoorgenoot mr. J.M. Poortinga heeft vervangen, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot 21 juni 2019en heeft daarbij de officier van justitie in de gelegenheid gesteld:
- om na te vragen of de overlevering ten behoeve van een vervolging of een executie wordt verzocht. Indien de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een executie dient tevens te worden nagevraagd of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen;
- om de vragen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat uit de uitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) aan de hoger beroepsinstantie te stellen; - om na te gaan of de incidenten waarover de opgeëiste persoon heeft verklaard (het worden geslagen, het moeten likken van het achterwerk van medegedetineerden, het moeten slapen en eten op het toilet en het verwonden van de handen van de opgeëiste persoon) in de gevangenis Ilawa (
fon.) is gedocumenteerd en wat in de gevangenis wordt gedaan aan bescherming bij dergelijke incidenten.
Zitting 21 juni 2019Op 21 juni 2019 is het onderzoek, met instemming van partijen, hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 21 mei 2019 bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. V.W.A.M. van de Port, namens mr. J.M. Poortinga. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision on the application of provisional detention of the District Court in Ostróda, II Criminal Divisionvan 27 juni 2018 (II K 519/17).
De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan acht naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Uit dit EAB blijkt echter ook dat sprake zou zijn van een reeds gewezen vonnis. Verder blijkt uit een aanvullende brief van 23 april 2019 blijkt dat er op 14 december 2018 een behandeling is geweest
in hoger beroep, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest. De
Regional Court in Elblągheeft op 28 december 2018 het vonnis van de
District Court in Ostródagrotendeels in stand gelaten.
Omdat er twijfel was gerezen of de overlevering wordt gevraagd ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek, dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, heeft de rechtbank op 21 mei 2019 besloten onder meer hierover vragen te laten stellen.
Als reactie op de vragen die door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) te Amsterdam op verzoek van de rechtbank zijn gesteld heeft de rechtbank vlak voor de zitting van 21 juni 2019 een op 15 mei 2019 gedateerd
‘actualized European Arrest Warrant’(hierna: het nieuwe document) ontvangen.
De officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat dit nieuwe stuk geen nieuw, zelfstandig EAB is, maar gezien moet worden als een aanvulling op het eerdere EAB, waarin de vragen van de rechtbank zijn beantwoord.
De rechtbank merkt op dat onder omstandigheden een dergelijke aanvulling op een EAB in de vorm van een ‘aanvullend EAB’ inderdaad tot de mogelijkheden behoort. Naar het oordeel van de rechtbank kan het op 15 mei 2019 ontvangen EAB echter niet als een aanvulling op het oorspronkelijke EAB worden gelezen.
De rechtbank constateert dat sprake is van aanzienlijke verschillen tussen de inhoud van het nieuwe document van 15 mei 2019 en het EAB van 5 oktober 2018, die onder meer (maar niet uitsluitend) de grondslag van het EAB betreffen. Deze verschillen zijn naar het oordeel van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, zo wezenlijk anders dat het nieuwe document beschouwd moet worden als een nieuw, zelfstandig EAB, dat klaarblijkelijk dient ter vervanging van het oorspronkelijke EAB.
Dit brengt tevens mee, dat de rechtbank ervan uitgaat dat het EAB van 5 oktober 2018 niet wordt gehandhaafd.
Dit betekent dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB van 5 oktober 2018 en de overleveringsdetentie gebaseerd op dit EAB moet worden opgeheven.
Nu het nieuwe EAB van 15 mei 2019 niet door middel van een vordering ex artikel 23 OLW aanhangig is gemaakt, kan de rechtbank hier in deze uitspraak geen acht op slaan.

4.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 OLW.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.