ECLI:NL:RBAMS:2019:4448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
18/6007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelasting voor bezorgrestaurant

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan zijn bezorgrestaurant waren opgelegd. De naheffingsaanslagen waren opgelegd omdat voertuigen van het restaurant zonder betaling van parkeerbelasting waren geparkeerd. De eiser voerde aan dat de voertuigen bestellingen bezorgden en dat de maaltijdboxen die werden vervoerd van zodanig gewicht en omvang waren dat ze niet anders dan per voertuig konden worden vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de maaltijdboxen niet per scooter of fiets konden worden vervoerd. De rechtbank stelde vast dat de maaltijdboxen een gewicht hadden van 1 à 2 kilogram, wat op zichzelf niet voldoende was om aan te nemen dat ze niet op een andere wijze dan per voertuig vervoerd konden worden. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van parkeren en dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De beroepen van de eiser werden ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/6007, 18/6008, 18/6009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: C.D.H. Helder).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (naheffingsaanslag I) heeft de heffingsambtenaar aan [bedrijf 1] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij besluit van 26 april 2018 (naheffingsaanslag II) heeft de heffingsambtenaar aan [bedrijf 2] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij besluit van 5 mei 2018 (naheffingsaanslag III) heeft de heffingsambtenaar aan [bedrijf 2] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij de uitspraken op bezwaar van 14 september 2018 (de bestreden uitspraken) heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De heffingsambtenaar heeft naheffingsaanslag I opgelegd omdat de auto met [kenteken 1] op 17 februari 2018 om 20:33 uur stil stond ter hoogte van [adres 1] in Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was betaald (zaak AMS 18/6009).
2. De heffingsambtenaar heeft naheffingsaanslag II opgelegd omdat de auto met [kenteken 2] op 20 april 2018 om 18:19 uur stil stond ter hoogte van [adres 2] in Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was betaald (zaak AMS 18/6007).
3. De heffingsambtenaar heeft naheffingsaanslag III opgelegd omdat de auto met [kenteken 2] op 28 april 2018 om 19:52 uur stil stond ter hoogte van [adres 3] in Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was betaald (zaak AMS 18/6008).
4. [eiser] voert aan dat de auto’s bestellingen bezorgden voor bezorgrestaurant [bedrijf 2] . [eiser] voert aan dat voor de bestelling van 17 februari 2018 vier maaltijdboxen, voor de bestelling van 20 april 2018 twee maaltijdboxen en voor de bestelling van 28 april 2018 één maaltijdbox is afgeleverd. Een maaltijdbox weegt volgens [eiser] 1 à 2 kilo en is 60 cm breed en 30 cm hoog. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om de maaltijdboxen per scooter te vervoeren. [eiser] wijst erop dat hij leasecontracten voor scooters heeft moeten opzeggen, terwijl het voor zijn bedrijf juist voordeliger zou zijn om de bezorging per scooter te laten verlopen. Dat [eiser] de maaltijdboxen desondanks niet per scooter laat vervoeren, is steun voor de stelling dat het vervoer per scooter niet goed mogelijk is, zo begrijpt de rechtbank dit betoog. Volgens [eiser] was dus geen sprake van parkeren maar van ‘onmiddellijk laden en lossen’.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat [eiser] alle naheffingsaanslagen heeft voldaan. [eiser] is daarom in alle zaken belanghebbende. [1]
6. [eiser] doet een beroep op artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. Volgens dit artikel valt onder het begrip parkeren niet de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk laden of lossen van zaken.
7. Volgens de Hoge Raad wordt onder ‘onmiddellijk laden en lossen’ verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. [2]
8. De bewijslast dat sprake was van ‘onmiddellijk laden en lossen’ rust, anders dan [eiser] betoogt, op degene die zich op deze uitzondering beroept. [3]
9. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de maaltijdboxen van zodanig gewicht en omvang waren dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse konden worden gebracht. Wat betreft het gewicht van een maaltijdbox heeft [eiser] gesteld dat een maaltijdbox 1 à 2 kilogram weegt. De rechtbank stelt voorop dat zij een gewicht van 1 à 2 kilogram op zichzelf genomen onvoldoende acht om aan te nemen dat een maaltijdbox hierdoor niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig vervoerd kan worden. Verder is van belang dat [eiser] het vermeende gewicht van een maaltijdbox alleen heeft gesteld, maar dat niet nader heeft onderbouwd. Dat een (gevulde) maaltijdbox een gewicht heeft van 1 à 2 kilogram, is dus niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de bestelling op 17 februari 2018, volgens [eiser] de zwaarste bestelling, merkt de rechtbank nog op dat zij uit de overgelegde bestelbon niet kan opmaken dat het om vier maaltijdboxen gaat. Het lijkt eerder te gaan om twee keer dezelfde bestelbon; de bestelling en het totaalbedrag zijn aan de linker- en aan de rechterzijde hetzelfde. In de overgelegde bestellijst staat verder het totaalbedrag van € 41,30 vermeld, wat volgens de bestelbon strookt met twee maaltijdboxen.
De rechtbank ziet ook niet in waarom een maaltijdbox van 60 cm breed en 30 cm hoog niet per fiets of scooter te vervoeren is. Daarbij komt dat ook de omvang van een maaltijdbox niet geheel duidelijk is geworden. De afmetingen die de gemachtigde van [eiser] op zitting heeft genoemd (60 x 30 cm), waarbij dus een onderlinge verhouding geldt van 2(breed):1(hoog), stroken niet met de omvang van de maaltijdboxen, zoals te zien op de door hem overgelegde foto. Dat wil zeggen, de verhouding tussen de breedte en hoogte van de dozen op de foto is duidelijk niet de verhouding 2(breed):1(hoog) zodat de aangegeven afmetingen van 60 cm x 30 cm de rechtbank niet juist voorkomen.
De rechtbank acht tenslotte de omstandigheid dat [eiser] de leasecontracten van de scooters heeft opgezegd op zichzelf genomen onvoldoende om hem te volgen in zijn standpunt dat de maaltijdboxen vanwege hun omvang of gewicht niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig vervoerd konden worden.
10. Het bovenstaande betekent dat telkens sprake was van parkeren en dat parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslagen daarom terecht opgelegd.
11. De beroepen zijn ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
12. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breugem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Zie Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.
3.Zie Gerechtshof Amsterdam 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4311.