ECLI:NL:RBAMS:2019:4414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
13/751124-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd en werd bijgestaan door een raadsman en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op zittingen op 10 mei en 4 juni 2019. Tijdens deze zittingen is de officier van justitie gehoord en zijn er vragen gesteld over de rechtsgang in Polen en de mogelijkheid van gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij eerdere zittingen in Polen, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke weigering van de overlevering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor bepaalde feiten moet worden toegestaan, terwijl voor andere feiten de overlevering wordt geweigerd. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751124-19
RK nummer: 19/1646
Datum uitspraak: 4 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 maart 2016 door
Sąd Okręgowy w Gliwicach (the Regional Court in Gliwice), Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in ‘[detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 10 mei 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Dogan, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 4 juni 2019 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie met het oog op toetsing aan artikel 12 OLW te verkrijgen.
Zitting 4 juni 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een
aggregated sentence of Sąd Rejonoy w Tarnowskich Górach Wydział Zamiejscowy w Piekarach Śląskich (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry, Branch Division in Piekay Śląskie) of 11th July 2012, valid in law as of 19th July 2012 (VI K 49/12).
Deze
aggregated sentenceziet volgens de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie op de volgende
judgments:
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry) of 22nd December 2005 (II K 940/05);
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach Wydział Zamiejscowy w Piekarach Śląskich (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry, Branch Division in Piekay Śląskie) of 12th January 2006 (VII K 617/05);
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry) of 12th January 2006 (II K 218/05);
Sąd Rejonowy w Będzinie (the District (first instance) Court in Będzin) of 26th October 2006 (II K 708/06);
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry) of 31st October 2006 (II K 785/06);
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry) of 29th October 2007 (II K 950/07);
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry) of 12th December 2007 (II K 1123/07);
Sąd Rejonowy w Mysłowicach (the District (first instance) Court in Mysłowice) of 28th December 2007 (II K 398/07);
Sąd Rejonowy w Tarnowskich Górach Wydział Zamiejscowy w Piekarach Śląskich (the District (first instance) Court in Tarnowskie Góry, Branch Division in Piekay Śląskie) of 8th April 2009 (VII K 37/09).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
  • een vrijheidsstraf van drie jaar (samengestelde straf voor de veroordelingen onder I, II en III);
  • een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden (samengestelde straf voor de veroordelingen onder IV en V);
  • een vrijheidsstraf van drie jaar (samengestelde straf voor de veroordelingen onder VI, VII, VIII en IX),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog respectievelijk:
  • twee jaar, elf maanden en negentien dagen (I, II en III);
  • één jaar, één maand en negenentwintig dagen (IV en V) en
  • twee jaar, negen maanden en vijftien dagen (VI, VII, VIII en IX).
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Artikel 12 van de OLW

Onderdeel D) van het EAB bevat de volgende informatie:
No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
Being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him at the trial, and the person was indeed defended by that counsellor at the trial.
The convicted person failed to appear to the hearing on 11.07.2012, on which time he was properly noticed by a defence counsel appointed by himself, who in his name filed a request to adjudge the aggregated sentence, representing him at the hearing on 11.07.2012.
De rechtbank begrijpt dat deze informatie ziet op de zitting van 11 juli 2012 die tot het samengestelde vonnis heeft geleid waarbij de voormelde straffen zijn opgelegd.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) te Amsterdam heeft gevraagd om aanvullende informatie ten aanzien van de onderliggende vonnissen.
Bij brief van 20 mei 2019 heeft
the District Court in Tarnowskie Góryde vragen ten aanzien van elk van de onderliggende vonnissen beantwoord.
Ten aanzien van de onder V., VI. en IX. genoemde vonnissen blijkt deze brief, kort gezegd, het volgende.
  • Ten aanzien van
  • Ten aanzien van
  • Ten aanzien van
Ten aanzien van het vonnis van 29 oktober 2007 (II K 950/07) heeft de opgeëiste persoon ter zitting van de rechtbank van 4 juni 2019 desgevraagd verklaard dat hij geen contact heeft gehad met een advocaat over de zitting van 29 oktober 2007.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van voornoemde drie vonnissen niet op ondubbelzinnige wijze komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de informatie over de datum en plaats van de terechtzitting daadwerkelijk heeft ontvangen, noch dat enige andere in artikel 12, aanhef en onder b tot en met d, OLW bedoelde omstandigheid van toepassing is. zodat voor die vonnissen de overlevering moet worden geweigerd.
Ten aanzien van de overige vonnissen kan, gelet op de verstrekte informatie, het in artikel 12 OLW bepaalde niet tot weigering van de overlevering leiden.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
judgment I:diefstal, meermalen gepleegd
judgment II:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
judgment III:diefstal, meermalen gepleegd
judgment IV:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
judgment VII:diefstal
endiefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
judgment VIII:diefstal.

6.Beroep op gelijkstelling met een Nederlander

6. 1 Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon woont hier al 12 jaar en heeft een sterke binding met Nederland.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende tenminste vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het beroep op gelijkstelling moet daarom worden afgewezen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Uitgangspunt is dat het aan de opgeëiste persoon is om met documenten de rechtmatigheid van het verblijf aan te tonen (Rechtbank Amsterdam 17 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5992).
Ter zitting heeft de raadsman verzocht om gelegenheid te krijgen om de namens de opgeëiste persoon aangeleverde stukken aan te vullen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon echter voldoende tijd gehad om de stukken te verzamelen en aan de rechtbank te overhandigen. Het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB is om die reden ter zitting afgewezen.
Op 3 mei 2019 heeft de raadsman de rechtbank een jaaropgave over het jaar 2017 (€ 4.456,-) en jaaropgaven over het jaar 2018 (€ 2.144,- en € 6.442,-) met bijbehorende salarisspecificaties toegezonden. Deze informatie is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander moet worden verworpen.

7.Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de gebrekkige rechtsbescherming in Polen. Subsidiair moet de behandeling van de zaak worden aangehouden totdat er meer duidelijkheid is verkregen over de rechtsbescherming in Polen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen. De ernst hiervan wordt onder andere geïllustreerd door de zogeheten artikel 7-procedure die door de Europese Commissie is gestart. Naar aanleiding van deze recente, zorgelijke ontwikkeling heeft de rechtbank in een eerdere uitspraak vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032). Anders dan het geval is in het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018 (ECLI:EU:C:2018:586) en in de genoemde uitspraak van de rechtbank, strekt het EAB in dit geval tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd bij vonnissen uit 2006, 2007 en 2009 en die zijn samengevoegd bij een vonnis uit 2012. Niet is gebleken van een verband tussen deze vonnissen en de vastgestelde gebreken. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

De overlevering zal worden geweigerd voor de feiten als bedoeld in:
- the judgment of the District Court in Tarnowskie Góryvan 31 oktober 2006 (II K 785/06);
- the judgment of the District Court in Tarnowskie Góryvan 29 oktober 2007 (II K 950/07);
-
the judgment of the District Court in Tarnowskie Góryvan 8 april 2009 (VII K 37/09).
Nu ten aanzien van de overige feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd voor de veroordelingen IV en V respectievelijk VI, VII, VIII en IX geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 310, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd wegens de feiten als bedoeld in:
- the judgment of the District Court in Tarnowskie Góryvan 31 oktober 2006 (II K 785/06);
- the judgment of the District Court in Tarnowskie Góryvan 29 oktober 2007 (II K 950/07);
-
the judgment of the District Court in Tarnowskie Góryvan 8 april 2009 (VII K 37/09).
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die zijn opgelegd wegens de overige feiten.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.