ECLI:NL:RBAMS:2019:4404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
C/13/654823 / HA RK 18-315
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG door zorginstelling

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam om volledige afschriften van de verwerkingen van hun persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het verzoek is ingediend bij de zorginstelling [verweerster], die zorg verleende aan [verzoeker sub 2]. De rechtbank heeft de procedure en de feiten uiteengezet, waarbij het verzoek van de verzoekers is ingekomen op 25 september 2018. De zorginstelling heeft in reactie op het verzoek aangegeven dat het een gecompliceerd verzoek betreft en heeft om aanvullende informatie gevraagd. De rechtbank heeft vervolgens de verzoeken van beide verzoekers afzonderlijk beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat het inzagerecht op grond van de AVG in principe ongeclausuleerd is, maar dat er onder bepaalde omstandigheden aan een verzoek om inzage nadere eisen kunnen worden gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorginstelling aan de verzoeken heeft voldaan door een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verstrekken, maar dat het verzoek van [verzoeker sub 1] te breed en onbepaald was om te kunnen worden uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de zorginstelling niet meer inzage hoefde te verschaffen dan zij heeft gedaan en wijst de verzoeken van [verzoeker sub 1] af. Voor het verzoek van [verzoeker sub 2] heeft de rechtbank de zorginstelling in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren, aangezien dit verzoek nog niet was behandeld.

De beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/654823 / HA RK 18-315
Beschikking van 20 juni 2019
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

2.
[verzoeker sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. S.M. Singh te Amsterdam,
en
de stichting
[verweerster],
gevestigd te Amersfoort,
verweerster,
advocaat mr. I.J. de Laat te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker sub 1] , [verzoeker sub 2] (gezamenlijk: [verzoekers] ) en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit
  • het verzoekschrift met producties gericht aan de rechtbank, ingekomen ter griffie op 25 september 2018,
  • de tussenbeschikking van 24 januari 2019 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verweerschrift met producties,
  • de aanvulling op het verzoekschrift (hierna: het aanvullende verzoekschrift) met producties,
  • het proces-verbaal van de op 7 mei 2019 gehouden mondelinge behandeling en de daarin vermelde stukken,
  • de brieven van 21 mei 2019 van mr. Singh respectievelijk mr. De Laat, met daarin opmerkingen over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker sub 1] is mentor en bewindvoerder van [verzoeker sub 2] .
2.2.
Aan [verzoeker sub 2] is zorg verleend door [verweerster] .
2.3.
Op 25 mei 2018 hebben [verzoekers] op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een verzoek ingediend bij [verweerster] om toezending van een kopie van alle persoonsgegevens van hen die [verweerster] verwerkt, met daarbij een toelichting op onder meer: doelen, rechtsgrond en/of gerechtvaardigde belangen van de verwerking van gegevens, categorieën van persoonsgegevens, afkomst/bron en ontvangers van persoonsgegevens, betrokken verwerkers van persoonsgegevens en de duur van de verwerking.
2.4.
Op 21 juni 2018 heeft [verweerster] aan [verzoeker sub 1] bericht de behandeltermijn van het verzoek te verlengen, daar het een gecompliceerd verzoek betreft. Daarbij heeft [verweerster] [verzoeker sub 1] verzocht om aan te geven of het verzoek mede namens [verzoeker sub 2] is ingediend, en zo ja, of hij een actueel bewijs kan overleggen waaruit blijkt dat hij thans nog steeds de wettelijk vertegenwoordiger van [verzoeker sub 2] is.
2.5.
Op 6 augustus 2018 hebben [verzoekers] een eerste verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, dat gericht was tegen negen verweerders, onder wie [verweerster] . Dit verzoek was inhoudelijk vergelijkbaar met het in rechtsoverweging (rov.) 2.3. genoemde verzoek.
2.6.
Bij brief van 21 augustus 2018 heeft [verweerster] inhoudelijk op het in rov. 2.3. genoemde verzoek van [verzoeker sub 1] gereageerd.
2.7.
Op 13 september 2018 heeft de rechtbank Amsterdam [verzoekers] verzocht om per verwerkingsverantwoordelijke partij een separaat verzoekschrift in te dienen. Dit heeft geresulteerd in het onder rov. 1. vermelde verzoekschrift van 25 september 2018.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekers] verzoeken de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
om op grond van artikel 15 van de AVG aan verzoeker binnen zeven dagen na de beschikking, volledige afschriften van de verwerkingen van persoonsgegevens te verstrekken, een volledige omschrijving van het doel of doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede informatie over de herkomst van gegevens kenbaar te maken;
om binnen 7 dagen schriftelijk mee te delen welke persoonsgegevens aan derden zijn verstrekt en met welk doel en in welke context, de grondslag van verwerking van de verstrekte gegevens, afspraken omtrent de verstrekking, de personen aan wie de gegevens zijn verstrekt en alle andere gegevens die noodzakelijk zijn om de rechtmatigheid en proportionaliteit van de verstrekking te beoordelen;
een en ander onder oplegging van een dwangsom van € 100.000 per overtreding, en € 500 voor iedere dag, met een maximum van € 100.000;
om [verweerster] in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
[verzoekers] hebben in het aangevulde verzoekschrift gesteld dat [verweerster] in haar reactie van 21 augustus 2018 niet alle persoonsgegevens heeft verstrekt waarop zij recht hebben, te weten alle persoonsgegevens. In het aanvullende verzoekschrift hebben zij de nadruk gelegd op 23 door hen opgesomde categorieën met documenten die volgens hen persoonsgegevens bevatten.
3.3.
[verweerster] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover nodig - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Aanvulling verzoekschrift, goede procesorde

4.1.
[verweerster] heeft allereerst verzocht het aanvullende verzoekschrift buiten beschouwing te laten, omdat dit eerst op 2 mei 2019 is ingediend. De late indiening van stukken of zelfs de late wijziging van een verzoek - hoezeer ook onwenselijk - is, anders dan [verweerster] betoogt, niet zonder meer strijdig met de behoorlijke procesorde. Inherent aan het voeren van een procedure is immers dat sprake is van voortschrijdend inzicht en debat, hetgeen in nieuwe stukken tot uiting kan komen. Dit vindt evenwel zijn begrenzing in het beginsel van hoor en wederhoor, dat te allen tijde in redelijkheid gewaarborgd moet blijven. Daarvan is in het onderhavige geval sprake, nu [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling op het gewijzigde verzoek heeft gereageerd, en uit het navolgende zal blijken dat het in dit geval voor de beoordeling niet noodzakelijk is om [verweerster] nog in de gelegenheid te stellen nader op het aanvullende verzoekschrift te reageren.
4.2.
De rechtbank zal de verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] afzonderlijk bespreken.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
4.3.
[verzoeker sub 1] heeft [verweerster] verzocht om toezending van een afschrift van alle persoonsgegevens die [verweerster] over hem verwerkt. Bij brief van 21 augustus 2018 heeft [verweerster] aan hem bericht dat zij gegevens van [verzoeker sub 1] verwerkt en hem een ‘overzicht gegevensverwerking’ verstrekt. Zij heeft daarbij acht verwerkingsdoeleinden vermeld, waaronder de doelstelling om uitvoering te geven aan de zorgverlenings-overeenkomst met [verzoeker sub 2] en om klachten, geschillen en incidenten te kunnen behandelen. Verder heeft zij zes categorieën van persoonsgegevens vermeld, waaronder de personalia en de relatie tot de cliënt. Deze categorieën zijn deels nader onderverdeeld. Ook heeft [verweerster] vermeld welke personen en instanties persoonsgegevens hebben ontvangen ten tijde van de zorgverlening en na beëindiging daarvan. Zij heeft daarbij een tiental personen en instanties opgesomd. Voorts heeft [verweerster] bericht over de bewaartermijn, de herkomst van de gegevens en wie toegang tot de gegevens hebben.
Ook heeft [verweerster] aan [verzoeker sub 1] het medisch (client)dossier verstrekt.
4.4.
[verweerster] voert aan dat het overzicht in begrijpelijke vorm de naar categorie gespecificeerde persoonsgegevens van [verzoeker sub 1] die [verweerster] verwerkt weergeeft, alsmede de doeleinden van deze verwerking, met vermelding van de ontvangers van deze gegevens en de bewaartermijn, waarmee is voorzien in de in artikel 15 lid 1 (a-h) AVG bedoelde informatie. Met dit overzicht mocht [verweerster] volstaan, omdat dit overzicht [verzoeker sub 1] in staat stelt om overeenkomstig de doelstelling van het inzagerecht te controleren of de persoonsgegevens juist zijn en of de verwerking daarvan rechtmatig is, aldus steeds [verweerster] .
4.5.
[verzoeker sub 1] heeft in reactie hierop gesteld, en benadrukt in het aanvullende verzoekschrift, dat deze informatie niet volstaat omdat hij op grond van artikel 15 AVG, in het bijzonder het derde lid “de verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt” aanspraak heeft op
allepersoonsgegevens.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat het recht op inzage op grond van de AVG in principe ongeclausuleerd is. Hierin ligt evenwel besloten dat onder omstandigheden aan een verzoek om inzage nadere eisen kunnen en mogen worden gesteld. De AVG houdt in dit opzicht geen wijziging in ten opzichte van de eerdere Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
4.7.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft - in een zaak betreffende een aanvrager van een verblijfstitel - het volgende overwogen ten aanzien van de vraag of het inzagerecht van de Privacyrichtlijn een recht op een afschrift impliceert (HvJEU 17 juli 2014, C-141/12 en C-371/12, “IND”, ECLI:EU:C:2014:2081).
“57 Hoewel richtlijn 95/46 de lidstaten (…) verplicht te waarborgen dat iedere betrokkene van de voor de verwerking van persoonsgegevens verantwoordelijke verstrekking kan verkrijgen van alle hem betreffende gegevens van deze aard die deze verantwoordelijke verwerkt, laat zij het aan de lidstaten over om te bepalen welke concrete materiële vorm die verstrekking moet krijgen, mits deze “begrijpelijk” is. Dat wil zeggen dat de betrokkene daardoor in staat wordt gesteld kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met deze richtlijn, opdat die betrokkene eventueel de hem (..) verleende rechten kan uitoefenen (..).
58 Voor zover aan de met dat recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking, kan de betrokkene dus noch aan artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46 noch aan artikel 8, lid 2, van het Handvest het recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin die gegevens staan. Teneinde de betrokkene geen toegang te geven tot andere informatie dan de hem betreffende persoonsgegevens, kan hij een afschrift krijgen van het originele document of bestand waarin die andere informatie onleesbaar is gemaakt.
59 (..) [Het] recht op inzage [heeft] uitsluitend betrekking op [persoonsgegevens]. Opdat aan dit recht op inzage wordt voldaan, volstaat het dat (..) een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van al deze gegevens wordt gegeven, dat wil zeggen in een vorm die deze aanvrager in staat stelt kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met deze richtlijn, opdat hij eventueel de hem (..) verleende rechten kan uitoefenen.”
4.8.
[verzoeker sub 1] heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat, zoals [verweerster] aanvoert, het verstrekte overzicht in begrijpelijke vorm is opgesteld en hem in staat stelt om overeenkomstig de doelstelling van het inzagerecht te controleren of de persoonsgegevens juist zijn en of de verwerking daarvan rechtmatig is.
[verzoeker sub 1] stelt evenwel dat hij op grond van artikel 15 AVG recht heeft op meer informatie dan het verstrekte overzicht, en wel op alle stukken waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen. Hij miskent daarmee de reikwijdte van het inzagerecht zoals die hiervoor is vooropgesteld. Bovendien licht [verzoeker sub 1] niet nader toe
waaromhet reeds verstrekte overzicht niet zou volstaan in het licht van de met zijn recht op inzage nagestreefde doelstelling, welke doelstelling als vermeld onder de AVG niet is gewijzigd ten opzichte van de Wbp. Hij heeft aldus zijn (nadere) verzoek onvoldoende toegelicht, terwijl dit wel van hem verwacht mocht worden in het licht van de in rov. 4.7. weergegeven maatstaf. Het verzoek stuit hier dus reeds op af. Hieruit volgt dat in dit geval [verzoeker sub 1] aan het inzagerecht van artikel 15 AVG, waaronder ook het genoemde derde lid van dit artikel, geen recht kan ontlenen op afschriften van nadere stukken.
4.9.
De rechtbank is bovendien van oordeel, dat - zoals aangevoerd door [verweerster] - het verzoek zodanig breed is geformuleerd dat het in de gegeven omstandigheden te onbepaald is om te kunnen worden uitgevoerd. Dit geldt niet alleen voor het aanvankelijke verzoek, waarop [verweerster] heeft gereageerd op 21 augustus 2018, maar ook voor het aanvullend verzoekschrift. Daarin heeft [verzoeker sub 1] , ‘om richting te geven in het zoekproces’ naar aanleiding van dat aanvankelijke verzoek, ‘de nadruk’ gelegd op 23 categorieën met documenten die volgens [verzoeker sub 1] persoonsgegevens bevatten. Deze categorieën betreffen documenten die [verweerster] zou hebben uitgewisseld met diverse instanties, welke worden aangeduid als “de stukken”, “informatie-uitwisseling, correspondentie, e-mails, notities, gespreksverslagen, notities, dossiers”. Het verzoek komt er in de kern (nog steeds) op neer dat over de gehele, jarenlange zorgperiode afschriften worden verstrekt van alle bescheiden waarin persoonsgegevens van [verzoeker sub 1] voorkomen.
4.10.
In dit licht is van belang dat de verwerking door [verweerster] van de persoonsgegevens van [verzoeker sub 1] veelomvattend is en uit een grote hoeveelheid bestaat. Immers, zij heeft deze persoonsgegevens verwerkt (welke verwerking nog voortduurt) in het kader van de door haar gedurende een langere periode in samenwerking met andere instanties verleende zorg aan [verzoeker sub 2] , waarbij [verzoeker sub 1] betrokken is geweest, in eerste instantie als stiefvader, later ook als opvolgend bewindvoerder en mentor, en als degene die een klacht had ingediend.
4.11.
Integrale honorering van het verzoek van [verzoeker sub 1] om
alleverwerkte persoonsgegevens zou onder deze omstandigheden niet alleen welhaast praktisch ondoenlijk zijn maar ook een veel te omvangrijke en daarmee kostbare zoektocht van [verweerster] meebrengen.
Om aan dit algemene verzoek te voldoen zou [verweerster] , alle bij haar aan te treffen documenten – ook die van digitale aard – moeten doorzoeken ten einde daaruit vervolgens die stukken te halen waarin ten minste één persoonsgegeven met betrekking tot [verzoeker sub 1] voorkomt en daartoe kosten maken. Daarbij komt dat in de door [verzoekers] verzochte stukken persoonsgegevens van derden zullen voorkomen, zodat [verweerster] , om geen afbreuk te doen aan hun rechten, per document een afweging zou moeten maken van de in dat verband spelende verschillende belangen en zou moeten bepalen in hoeverre afscher-ming van op die personen betrekking hebbende informatie moet plaatsvinden. Bovendien geldt dat [verweerster] aan [verzoeker sub 1] reeds het cliëntdossier heeft verstrekt, dat volgens [verzoeker sub 1] niet volledig is, maar waarbij hij dit niet preciseert, zodat ten aanzien van de op dat punt nog te doorzoeken bescheiden niet meer dan een vermoeden bestaat dat zij meer of andere persoonsgegevens bevatten dan die reeds aan hem zijn verstrekt.
Deze bijzondere omstandigheden maken dat een dergelijke integrale honorering van het verzoek in redelijkheid niet van [verweerster] worden gevergd (vgl. ECLI:NL:PHR:2016:1, ECLI:NL:HR:2016:508).
4.12.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [verweerster] in de gegeven omstandigheden met het door haar verstrekte overzicht persoonsgegevens en het cliëntdossier overeenkomstig de vereisten ex artikel 15 AVG heeft voldaan aan het verzoek van [verzoeker sub 1] . Zij behoefde dus niet meer inzage te verschaffen dan zij heeft gedaan.
4.13.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker sub 1] onder a en b, en daarmee noodzakelijkerwijs ook van het verzoek onder c.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
4.14.
Nadat [verzoeker sub 1] ter terechtzitting een e-mail van de rechtbank in het geding heeft gebracht inhoudende dat hij mentor en bewindvoerder van [verzoeker sub 2] is, heeft [verweerster] haar aanvankelijk gevoerde, daarmee verband houdende formele verweer ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2] ingetrokken.
4.15.
Nu een en ander ertoe heeft geleid dat [verweerster] nog niet inhoudelijk op het verzoek van [verzoeker sub 2] heeft gereageerd, zal zij daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
4.16.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de interne rekestenrol van 1 augustus 2019 voor akte uitlating aan de zijde van [verweerster] overeenkomstig rov. 4.15 hiervoor, gevolgd door antwoordakte aan de zijde van [verzoeker sub 2] op een termijn van vier weken,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.