ECLI:NL:HR:2016:508

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
15/01156
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reikwijdte van het recht op inzage in eigen gegevens bij banken en de weigeringsgronden

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van twee verzoekers tegen twee coöperatieve banken, de Coöperatieve Rabobank Weerterland en Cranendonck U.A. en de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. De Hoge Raad behandelt de reikwijdte van het recht op inzage in eigen gegevens bij banken, zoals vastgelegd in artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De zaak is ontstaan uit een geschil over de vraag of de verzoekers recht hebben op inzage in hun eigen gegevens die door de banken zijn verwerkt. De rechtbank Limburg had eerder in 2013 en het gerechtshof 's-Hertogenbosch in 2014 beslissingen genomen die door de verzoekers in cassatie zijn aangevochten. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verzoekers niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Rabobank zijn begroot op € 845,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Uitspraak

25 maart 2016
Eerste Kamer
15/01156
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
1. COÖPERATIEVE RABOBANK WEERTERLAND EN CRANENDONCK U.A.,
gevestigd te Weert,
2. COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en Rabobank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/04/118985 /HA RK 12-147 en C/04/118986/HA RK 12-148 van de rechtbank Limburg van 28 augustus 2013;
b. de beschikkingen in de zaak HV 200.138.190/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 februari 2014 en 11 december 2014.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze de beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 11 december 2014 hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rabobank heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 29 januari 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op € 845,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
25 maart 2016.