ECLI:NL:RBAMS:2019:42

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
13/751752-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Pools verzoek tot overlevering met aanvullende vragen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, die was ingediend door de officier van justitie op 14 september 2018. Het verzoek betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 2 november 2015 door het Circuit Court in Katowice, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1961, is op 6 december 2018 gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

Tijdens de zittingen op 13 november en 6 december 2018 zijn de standpunten van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon besproken. De rechtbank heeft vragen geformuleerd over de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen, naar aanleiding van eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsstaat. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verdere informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de situatie van de rechterlijke macht in Polen.

De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten en de uitspraak op 4 januari 2019 bepaald. In de uitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op een oneerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft de Poolse autoriteiten opnieuw uitgenodigd om aanvullende informatie te verstrekken, zodat een weloverwogen beslissing kan worden genomen over de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751752-18
RK-nummer: 18/6346
Datum uitspraak: 4 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2015 door
the Circuit Courtin Katowice (Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, volgens eigen opgave verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats]
op 6 december 2018 gedetineerd in het Justitieel Complex [naam] te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 november 2018De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Ter sprake gekomen is dat de rechtbank in een andere zaak bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over – zakelijk weergegeven – de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 25 oktober 2018 heeft
the Regional Courtin
Katowice,de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens een van de aan dit onderwerp gewijde themazittingen op 6 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 6 december 2018De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de opgeëiste persoon, diens raadsman en de officier van justitie
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Schorsing detentie 13 december 2018
De rechtbank heeft op 13 december 2018 het bevel tot inverzekeringstelling en voortzetting van de inverzekeringstelling van 14 september 2018 onder voorwaarden geschorst, gelet op het bepaalde in artikel 22, vierde lid, OLW.
Sluiting onderzoekDe rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019, 12:30 uur.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Decision of the Circuit Court in Katowice of 6th July 2015, reference V K 3/15(nu: V K 185/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op ten minste één strafbaar feit, te weten feit V, dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft op de zitting van 6 december 2018 overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen
  • het bewijs bevindt zich in Polen
  • de rechtsorde is aldaar geschokt, omdat de drugs in Polen zijn ingevoerd
  • de drugs waren ook voor de Poolse markt bedoeld.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Poolse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er moet dan ook worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (
hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak overwogen:
“Uit het arrest volgt dat wanneer, zoals in deze zaak, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zich tegen zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzet met het argument dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die volgens hem een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben en dus zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer zij over de overlevering van de opgeëiste persoon aan genoemde lidstaat heeft te beslissen, (naar analogie van het arrest [naam 1] en [naam 2] , punt 88(Rechtbank: HvJ 5 april 2016, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198)
gehouden is te beoordelen of hij een reëel gevaar loopt dat dit grondrecht zal worden geschonden.
Bij deze beoordeling moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen beantwoorden:

1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?

2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?

3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt”.

De rechtbank heeft vervolgens in de eerder genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) de eerste vraag beantwoord en vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vervolgens overwogen:
“Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen”.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voor de beantwoording van deze - tweede - vraag behoefte heeft aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. De rechtbank heeft een aantal vragen geformuleerd en verzocht in ieder geval informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen:
A.
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
B.
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
C.
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
D.
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
E.
buitengewoon beroep.
De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uitgenodigd tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Zoals hiervoor vermeld zijn de hiervoor genoemde vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en heeft de rechtbank vervolgens een antwoord van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen.
Zitting van 6 december 2018, standpunten
Op 6 december 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het EAB voortgezet en de standpunten van de raadsman en van de officier van justitie gehoord.
Standpunt raadsman
De eerste vraag is door de rechtbank reeds bevestigend beantwoord in de uitspraak van
4 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7032.
Wat betreft de tweede vraag: het gevaar dat uitgaat van de bedreiging van de rechtsorde is evident. Er zijn rechters ontslagen met een faxbericht. Datzelfde geldt ook voor het hof van beroep. Daarnaast zijn bij het Hooggerechtshof op grond van verlaagde pensioenleeftijd rechters op non-actief gesteld. De persoonlijke situatie van de opgeeiste persoon moet al bij de beantwoording van de tweede vraag worden meegewogen. Dat zijn grondrecht op een eerlijk proces en een berechting door een onafhankelijk gerecht wordt kan niet worden uitgesloten. Bovendien hanteert de Poolse wet hoge strafmaten bij drugsdelicten. Een en ander moet leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering toelaatbaar is.
De eerste vraag is door de rechtbank inderdaad beantwoord (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032). De tweede vraag is ook beantwoord in de uitspraak van de rechtbank van 26 november 2018, (ECLI:NL:RBAMS:2018:8508).
Persoonlijke argumenten aan de kant van de opgeëiste persoon zijn echter niet aangedragen. Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is geen plaats. Indien de rechtbank het standpunt van de officier van justitie niet zou volgen, dan zou dit zou alleen tot een weigering kunnen leiden.
Verklaring opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft verklaard bang te zijn om in Polen te worden berecht voor drugsfeiten. De problemen betreffen ook het openbaar ministerie in Polen, niet alleen de rechters.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende autoriteit heeft bij brief van 25 oktober 2018 uitvoerig en zonder terughoudendheid informatie verstrekt.
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting echter tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. De rechtbank beschikt op dit moment met betrekking tot een aantal van de eerder gestelde vragen nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
De rechtbank vraagt, in vervolg op de reeds uitvoerig verstrekte informatie, nog aandacht voor het volgende:
Ten aanzien van vraag A1:
Zijn de betreffende personen nog werkzaam als rechter of bekleden zij in het geheel niet langer een functie op deze rechtbank? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van vraag A2:
Blijkens het antwoord maakten 3 rechters bij de Regionale Rechtbank in Katowice gebruik van de mogelijkheid om met pensioen te gaan. Kunt u hierover meer informatie verstrekken? Was er bijvoorbeeld sprake van gedwongen pensionering, of was er ook een mogelijkheid om van deze gelegenheid geen gebruik te maken?
Ten aanzien van vraag A4:
Blijkens het gegeven antwoord zijn assistent-rechters niet werkzaam bij de Regional Court; zij mogen alleen zaken behandelen in de District Courts. In een andere zaak, waarbij de antwoorden zijn verstrekt door een andere rechtbank, is gebleken dat een aantal assistent-rechters is benoemd bij de Regional Court. Eén of meerdere van deze assistent-rechters is/zijn bevoegd enkelvoudige strafzaken te behandelen. Mag dit per rechtbank worden bepaald? Bestaat er een wettelijke basis voor deze gang van zaken?
Ten aanzien van vraag C1:
De rechtbank verzoekt om nadere informatie aangaande de achtergrond van en de stand van zaken betreffende het onderzoek tegen de rechter [naam rechter] .
Ten aanzien van vraag E1:
Blijkens verstrekte informatie waren (ten tijde van de beantwoording) nog geen zaken behandeld door het Hooggerechtshof. Zijn er wel zaken aanhangig gemaakt?
Zijn er adviezen uitgebracht?
In de beantwoording van deze vraag is melding gemaakt van 156 verzoeken van het Districtsparket te Katowice voor het uitbrengen van adviezen. Inmiddels zijn 104 adviezen uitgebracht. Wat is de achtergrond van deze verzoeken dan wel adviezen en zien deze op individuele rechters?
De rechtbank verzoekt dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, als dit voor de beantwoording daarvan nodig is..
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De vragen dienen binnen vier weken na de uitspraak te worden beantwoord. Binnen vier weken na ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal een vervolgzitting worden gepland.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2019
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.