ECLI:NL:RBAMS:2019:4135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
C/13/662199 / HA ZA 19-212
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over HFC quota autorisaties

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen ACT Energy B.V. (ACT) en Gestión Integral de Almacenes S.L. (GIA) over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. ACT, gevestigd in Amsterdam, heeft GIA, een Spaanse vennootschap, aangeklaagd in verband met een contract betreffende HFC quota autorisaties. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht had op basis van de Herschikte EEX-Verordening. GIA betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en voerde aan dat de overeenkomst niet onder de Nederlandse rechtsmacht viel. ACT stelde dat de overeenkomst wel degelijk onder de Nederlandse rechtsmacht viel, omdat de verbintenis in Nederland moest worden uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de HFC quota autorisaties geen roerende lichamelijke zaken zijn in de zin van de Herschikte EEX-Verordening, maar dat de Nederlandse rechter wel rechtsmacht had op basis van artikel 7, lid 1, sub a van de Herschikte EEX-Verordening. De rechtbank wees de incidentele vordering van GIA af en veroordeelde GIA in de proceskosten. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662199 / HA ZA 19-212
Vonnis in incident van 12 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACT ENERGY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
GESTIÓN INTEGRAL DE ALMACENES S.L.,
gevestigd te Montmelo, Spanje,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.J. Soede te Utrecht.
Partijen zullen hierna ACT en GIA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 december 2018, met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met een productie;
- de incidentele conclusie van antwoord houdende exceptie van absolute onbevoegdheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
ACT handelt onder meer in quota autorisaties voor fluorkoolwaterstoffen (HFC quota autorisaties).
2.2.
GIA produceert en/of importeert airconditioners en toebehoren in Spanje.
2.3.
Bij e-mailbericht van 28 september 2018 heeft [naam medewerker ACT] van ACT, voor zover hier van belang, aan [naam medewerker GIA 1] ,
[functie medewerker GIA 1]van GIA, geschreven:
Hereby I confirm the transaction we have closed on the phone between Group GIA and ACT Energy B.V.
(…)
Contract: Contract will be send from seller to buyer on or before 01-10-2018.
2.4.
Op 1 oktober 2018 heeft [naam medewerker GIA 2] ,
[functie medewerker GIA 2]van GIA, een van ACT afkomstige
confirmationondertekend die, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
The terms of the particular Transaction to which this Confirmation relates are as follows;
Trade date: 28-09-2018
Seller: ACT Energy B.V.
Buyer: Group GIA
Product: Authorizations to use quotas as defined in the F-Gas Regulation – (EU) No 517/2017. Authorisations to be received by Buyer are delegations – use only by the importer of the pre-charged equipment and no additional transfer possible)
(...)
Number of Authorisations: 115.000 t CO2 equivalent
Purchase Price per Authorisations: EUR 23,75 per t CO2 equivalent
Total Purchase Price: EUR 2.731.250 (VAT excluded)
Delivery and payment Date: See table below
Step
Action
Date of action
1
Buyer pays EUR 1.365.625,00 to Seller (50% of total purchase price)
On or before 02-10-2018
2
Seller transfers 115.000 quota authorisations to Buyer
On of before 05-10-2018
3
Buyer pays EUR 1.365.625,00 to Seller (50% of total purchase price)
On or before 05-10-2018
Delivery Details: Delivery will be done to the F Gas ID of the Buyer
Termination of the contract In the event of delays in payment of 5 days the Seller reserves the right to terminate this contract by notifying the Buyer by any written mean available.
(…)
Payment details: specified on invoice
(…)
Governing Law: Dutch
(…)
Please confirm that the foregoing correctly sets out the terms of our agreement by executing this confirmation and returning it to us.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
ACT vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
A. voor recht verklaart dat ACT het Contract met GIA per 16 november 2018 rechtsgeldig heeft ontbonden;
B. GIA veroordeelt tot betaling aan ACT van een bedrag aan schadevergoeding ad EUR 1.135.765,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW) daarover vanaf 22 november 2018, althans vanaf 21 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
C. veroordeling van GIA in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
ACT legt hieraan ten grondslag dat de (door haar als “het Contract” aangeduide)
confirmationvan 1 oktober 2018 de eerdere telefonische afspraken tussen partijen vastlegt, dat GIA die afspraken niet is nagekomen, dat zij (ACT) het Contract daarom heeft ontbonden en dat zij (ACT) daarom recht heeft op schadevergoeding.

4.De vordering in het incident

4.1.
GIA vordert dat de rechtbank zich bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart om van de vorderingen van ACT kennis nemen, met veroordeling van ACT in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
GIA legt hieraan ten grondslag dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht heeft. Aan de in dit geval toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54 (hierna: de Herschikte EEX-Vo), kan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ontlenen. Dit geldt in het bijzonder ook voor de door ACT ingeroepen bepaling, te weten artikel 7, lid 1, sub a van de Herschikte EEX-Vo, aldus GIA.
4.3.
ACT voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
In deze zaak staat de rechtbank voor de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Herschikte EEX-Vo, nu het geschil zowel materieel als formeel als temporeel onder het toepassingsgebied van die verordening valt. De Herschikte EEX-Vo kent geen toelichtend rapport. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moeten de verschillende taalversies van een tekst van de Unie eenvormig worden uitgelegd en moet, indien er verschillen tussen die versies bestaan, de betrokken bepaling worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moeten voorts de bepalingen van de Herschikte EEX-Vo autonoom worden uitgelegd in het licht van de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van die verordening. De door het Hof van Justitie gegeven uitleg met betrekking tot de EEX-Verordening (oud) geldt ook voor de Herschikte EEX-Vo wanneer de betrokken bepalingen als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat GIA weliswaar – met een enkel woord – betwist dat “het Contract” tot stand is gekomen, maar aankondigt dat zij dat verweer in de eventuele hoofdzaak zal toelichten. In het incident heeft de rechtbank daarom uit te gaan van de door ACT gestelde totstandkoming van “het Contract”. GIA betwist niet de door ACT gestelde inhoud van “het Contract”, zodat de rechtbank in het incident ook daarvan heeft uit te gaan. Vergelijk, laatstelijk, HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566 ( [partijnamen] ).
5.3.
Artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Vo geeft de hoofdregel: zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Niet in geschil is dat de Nederlandse rechter in deze zaak aan die bepaling geen rechtsmacht kan ontlenen.
5.4.
De Herschikte EEX-Vo geeft echter ook enkele bijzondere bevoegdheidsregels. Deze zijn gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was, aldus de considerans, sub (16). De bijzondere bevoegdheidsregels moeten restrictief worden uitgelegd, aldus Hof van Justitie 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459 ( [partijnamen] ).
Een van de bijzondere bevoegdheidsregels staat in artikel 7 aanhef en lid 1. Die bepaling luidt, voor zover hier van belang:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, (…) moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd (…) hadden moeten worden;
(…);
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.
5.5.
Gelet op artikel 7, lid 1, sub c moet allereerst worden onderzocht of in deze zaak sprake is van koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, eerste streepje (waarbij het gaat om de woorden “roerende lichamelijke zaken”). GIA betoogt van wel, ACT betoogt van niet. De rechtbank volgt ACT. Redengevend is het volgende.
Niet in geschil is dat de onderhavige HFC quota autorisaties geen zaken zijn in de zin van artikel 3:2 BW (te weten voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten). Evenmin is in geschil dat de onderhavige HFC quota autorisaties wel vermogensrechten zijn in de zin van artikel 3:6 BW en daarmee ook goederen in de zin van artikel 3:1 BW.
De Herschikte EEX-Vo geeft geen definitie of omschrijving van het begrip roerende lichamelijke zaken. De Duitse versie spreekt van “Verkauf beweglicher Sachen”, de Engelse van “sale of goods” en de Franse van “vente des marchandises”. Artikel 90 (“Begriff der Sache”) van het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch luidt: “Sachen im Sinne des Gesetzes sind nur körperliche Gegenstände”. De Duitse versie van artikel 7, lid 1, sub b, eerste streepje van de Herschikte EEX-Vo loopt aldus volledig in de pas met de Nederlandse (met dien verstande dat in die laatste versie het woord “lichamelijke” niets wezenlijks toevoegt aan artikel 3:2 BW).
Zoals hiervoor, onder 5.1, reeds is opgemerkt, kent de Herschikte EEX-Vo geen toelichtend rapport. Aannemelijk is dat voor wat betreft het begrip “roerende lichamelijke zaken” aansluiting is gezocht bij het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980, Trb. 1986, 61 (Weens Koopverdrag). Dat verdrag geeft geen definitie of omschrijving van het begrip roerende zaken. Gelet op aard en doel van het Weens Koopverdrag liggen de kwalificaties
moveable(roerend) en
tangible(tastbaar) echter voor de hand; deze kwalificaties worden ook algemeen aanvaard. Aan de hand van artikel 3 van het Weens Koopverdrag dringt de gedachte aan ‘vervaardigde of voortgebrachte’ roerende zaken zich op.
Het Duits is de procestaal van twee arresten van het Hof van Justitie over artikel 5, lid 1 (oud) EEX-Verordening (thans artikel 7, lid 1 Herschikte EEX-Vo): HvJ 23 april 2009, ECLI:EU:C:2009:257 ( [partijnamen] ) en HvJ 25 februari 2010, ECLI:EU:C 2010:90 ( [partijnamen] ). In beide arresten - die overigens niet in de eerste plaats de onderhavige kwestie betreffen - spreekt het Hof van Justitie van “Verkauf beweglicher Sachen”. De enkele omstandigheid dat in de Nederlandse vertalingen van die arresten wordt gesproken van “koop en verkoop van goederen” (waarbij het gaat om het woord “goed”) kan niet de conclusie dragen dat het Hof van Justitie ook vermogensrechten rekent tot de roerende lichamelijke zaken in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, eerste streepje Herschikte EEX-Vo.
De slotsom is dat in de onderhavige zaak geen sprake is van koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken in de zin van deze bepaling.
5.6.
Opnieuw gelet op artikel 7, lid 1, sub c resteert daarmee de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 7, lid 1, sub a. ACT beantwoordt die vraag bevestigend, GIA beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank volgt opnieuw ACT. Redengevend is het volgende.
Uit HvJ 6 oktober 1976, ECLI:EU:C:1976:134 ( [partijnamen] ) volgt dat onder verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 7, lid 1, sub a niet alleen verbintenissen vallen die rechtstreeks uit de overeenkomst voortvloeien, maar ook verbintenissen die in de plaats treden van de beweerdelijk geschonden contractuele verbintenis (bijvoorbeeld de onderhavige vervangende verbintenis tot schadevergoeding wegens wanprestatie). Beslissend voor de bevoegdheid op grond van artikel 7, lid 1, sub a is dan niet de plaats van uitvoering van de vervangende verbintenis, maar de plaats van uitvoering van de contractuele verbintenis waarvan de niet-nakoming wordt aangevoerd ter rechtvaardiging van de vervangende verbintenis. Niet de vervangende maar de vervangen verbintenis is competentiescheppend.
Uit HvJ 6 oktober 1976, ECLI:EU:C:1976:133 ( [partijnamen] ) volgt dat wanneer partijen (zoals in de onderhavige zaak) de plaats van uitvoering niet bij hun overeenkomst hebben bepaald, de vraag naar de rechtsmacht in twee stappen moet worden beantwoord. De eerste stap is de vaststelling welk rechtsstelsel volgens het toepasselijke conflictenrecht op de overeenkomst van toepassing is. In de onderhavige zaak is dat, gelet op de rechtskeuze in “het Contract” het Nederlandse recht. De tweede stap is de bepaling aan de hand van het toepasselijke recht van de plaats waar de vervangen verbintenis (tot betaling van de koopsom) moet worden uitgevoerd. In de onderhavige zaak is dat, gelet op artikel 6:115 in verbinding met artikel 6:116 lid 1 BW, Amsterdam en daarmee Nederland.
De Herschikte EEX-Vo biedt geen ruimte om op grond van een belangenafweging of de huidige gebruikelijke wijze van girale betaling tot een ander oordeel te komen; vergelijk Hof Amsterdam 8 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3207 ( [partijnamen] ).
De slotsom is dat de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak rechtsmacht heeft op grond van artikel 7, lid 1, sub a van de Herschikte EEX-Vo.
5.7.
De incidentele vordering zal worden afgewezen. GIA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de aan de zijde van ACT gevallen proceskosten in het incident. Deze worden begroot op EUR 543,00 (een punt, tarief II) aan salaris advocaat. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de hierna, in de beslissing, vermelde wijze.

6.De hoofdzaak

6.1.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af;
7.2.
veroordeelt GIA in de proceskosten in het incident, aan de zijde van ACT tot op heden begroot op EUR 543,00;
7.3.
veroordeelt GIA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat GIA niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met EUR 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis
7.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
7.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 juli 2019voor conclusie van antwoord;
7.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2019.