ECLI:NL:GHAMS:2017:3207

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.195.314/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtsmacht Nederlandse rechter bij terugbetaling creditcard saldo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V. (hierna: ICS) tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin deze zich onbevoegd verklaarde om van het geschil kennis te nemen. Het geschil betreft een vordering van ICS tot terugbetaling van een saldo op een creditcard, dat door de geïntimeerde, voorheen woonachtig in Nederland en thans in Frankrijk, niet is voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had, omdat de betalingen niet meer contant op het kantoor van de kredietgever plaatsvinden, maar via bankoverschrijving, waardoor de woonplaats van de kredietnemer niet meer relevant zou zijn.

ICS is in hoger beroep gekomen en heeft betoogd dat de kantonrechter ten onrechte onbevoegd was. Het hof overweegt dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de geïntimeerde in Nederland woonachtig was en dat er geen aanwijzingen zijn dat de overeenkomst internationale aspecten heeft. De terugbetalingsverplichting is volgens het Nederlands recht een brengschuld, waardoor de Nederlandse rechter op grond van de EEX-Verordening bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, ondanks de huidige woonplaats van de geïntimeerde in Frankrijk.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart deze bevoegd om van de zaak kennis te nemen. De zaak wordt terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling. De geïntimeerde wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van ICS zijn begroot op € 872,15 aan verschotten en € 894 voor salaris. Het arrest is uitgesproken op 8 augustus 2017.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.195.314/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 4865975 CV EXPL 16-7307
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 augustus 2017
inzake
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. R.A. van Weelderen te Deventer,
tegen
[geïntimeerde],
voorheen wonende te [woonplaats], thans wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ICS en [geïntimeerde] genoemd.
ICS is bij dagvaarding van 9 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 25 april 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen ICS als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
ICS heeft een memorie van grieven met een productie genomen en arrest gevraagd.
ICS heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – zakelijk weergegeven – alsnog de kantonrechter bevoegd zal verklaren om van de vorderingen van ICS kennis te nemen. Voorts heeft ICS geconcludeerd dat het hof primair de zaak onder zich houdt en [geïntimeerde], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt in de bedragen zoals gevorderd in de inleidende dagvaarding, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, en subsidiair de zaak verwijst naar de kantonrechter, althans naar de kantonrechter welke volgens het hof bevoegd is voor het wijzen van vonnis.
ICS heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.De feiten

De door ICS gestelde feiten, die niet zijn betwist door [geïntimeerde], komen neer op het volgende.
2.1.
Tussen partijen heeft een overeenkomst van Gespreid Betalen bestaan, in het kader waarvan aan [geïntimeerde] een zogenaamde Visa ANWB Gold Card in bruikleen is verstrekt. [geïntimeerde] diende maandelijks aan ICS 2,5% van het verschuldigde saldo, met een minimum van € 20, te voldoen (hierna: de overeenkomst).
2.2.
Het uitstaande saldo per 9 oktober 2015 inclusief contractueel verschuldigde rente bedraagt € 9.894,94.

3.De beoordeling

3.1
ICS vordert betaling van het uitstaande saldo per 9 oktober 2015, vermeerderd met kosten en rente. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen. Daartoe overwoog de kantonrechter, zakelijk weergegeven, het volgende. De enkele omstandigheid dat sprake is van brengschuld kan er niet toe leiden dat het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, bevoegd is. De betalingen die de kredietnemer aan de kredietgever dient te verrichten, worden in het huidige tijdsbestek niet meer (contant) op het kantoor van de kredietgever gedaan, maar vinden plaats door overmaking van het bedrag per bank. De opdracht tot betaling door de kredietnemer en de ontvangst van het bedrag door de kredietgever is niet gebonden is aan een specifieke woon- of vestigingsplaats, maar kan in beginsel overal plaats hebben. Het belang van de kredietnemer, in casu een consument, bij een behandeling van zijn zaak voor een rechter in zijn woonplaats, weegt zwaarder dan de behandeling van de zaak voor het gerecht in wiens gebied de woonplaats van de kredietgever is gelegen, omdat aldaar in theorie de betalingen van de kredietnemer worden ontvangen. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van ICS op artikel 7 lid 1 sub a Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Brussel I-bis Verordening, hierna: EEX-Verordening) volgens de kantonrechter niet.
3.2.1
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt ICS met haar grieven op. De door ICS aangevoerde grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.2
Het hof stelt voorop dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst [geïntimeerde] woonachtig was in Nederland. Er zijn verder geen aanknopingspunten gesteld of gebleken om aan te nemen dat desondanks de overeenkomst internationale aspecten kent. Naar Nederlands recht vormt een terugbetalingsverplichting als de onderhavige een brengschuld als bedoeld in artikel 6:116 BW. Derhalve is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 onder a EEX-Verordening bevoegd om van de onderhavige vordering jegens [geïntimeerde], hoewel die thans woonachtig is in Frankrijk, kennis te nemen. De EEX-Verordening biedt geen ruimte om op grond van een belangenafweging of de huidige gebruikelijke wijze van girale betaling tot een ander oordeel te komen.
3.3
In de regel mag het hof na vernietiging van een eindvonnis de zaak niet terugverwijzen, maar dient deze de zaak zelf af te doen. Deze regel kent echter uitzondering in een geval als het onderhavige waarin de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Anders dan ICS meent, kan het hof niet op grond van proceseconomische redenen de zaak onder zich houden. Dit is slechts mogelijk indien beide partijen te kennen hebben gegeven dat zij afdoening door de appelrechter verlangen (HR 7 mei 1993, NJ 1993, 655). Daarvan is hier geen sprake.
3.4
De slotsom is dat de grieven slagen. Het vonnis waarvan hoger beroep zal worden vernietigd en de zaak zal worden terugverwezen naar de kantonrechter voor het wijzen van vonnis. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart de kantonrechter bevoegd van de zaak kennis te nemen;
verwijst de zaak terug naar de kantonrechter;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ICS begroot op € 872,15 aan verschotten en € 894 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken–Röell, J.W.M. Tromp en S.B. van Baalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.