ECLI:NL:RBAMS:2019:392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
13/751784-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een overleveringszaak naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel

Op 18 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 14 september 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden. Tijdens de openbare zitting op 4 januari 2019 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is de vordering behandeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon niet in de gelegenheid is geweest zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de bekrachtigingszitting en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat het onduidelijk is of de rechter bij de bekrachtigingszitting daadwerkelijk kennis heeft genomen van het bewijs en dit heeft gewaardeerd. Dit is van belang omdat de rechtbank in eerdere uitspraken heeft vastgesteld dat een dergelijke toets noodzakelijk is. Gezien de verklaringen van de Poolse autoriteiten, waarin wordt aangegeven dat er geen bewijsvoering plaatsvindt tijdens de bekrachtigingszitting, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen. De rechtbank schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd en geeft de officier van justitie de gelegenheid om verduidelijking te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de procedurele waarborgen die zijn toegepast. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek op een later tijdstip zal worden hervat, met de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751784-16
RK nummer: 18/7413
Datum uitspraak: 18 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2016 door
the District Court in Kalisz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
wonende op het adres: [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. Y.L. Zandbergen, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis, gewezen door
the Circuit Court in Kaliszen gedateerd 4 april 2008 met referentienummer II K 829/07.
Bij voornoemd vonnis is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden. Bij beslissing van
the Circuit Court in Kaliszvan 19 januari 2015 met referentienummer VIII Ko 2269/14 is de tenuitvoerlegging van deze straf gelast.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening onderzoek

4.1.
Inleiding
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 en 30 november 2018 blijkt dat de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop de strafzaak zou moeten worden afgedaan. De opgeëiste persoon heeft daarbij schuld bekend en is akkoord gegaan met de hem op te leggen straf, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar en drie maanden. Hij is vervolgens in persoon opgeroepen voor de zitting op 4 april 2008 waarop de overeenkomst tussen hem en de Poolse officier van justitie is bekrachtigd (hierna: de bekrachtigingszitting). De opgeëiste persoon is niet op deze zitting verschenen.
4.2.
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet in de gelegenheid is geweest zijn verdedigingsrecht uit te oefenen, terwijl de uitvaardigende justitiële autoriteit geen garantie heeft verstrekt in de zin van artikel 12 OLW. De officier van justitie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt, omdat de opgeëiste persoon in persoon op de hoogte is gesteld van de datum en het tijdstip van de bekrachtigingszitting.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij in vergelijkbare zaken heeft vastgesteld dat een beslissing van een rechter waarbij, buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon, een overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de opgeëiste persoon wordt bekrachtigd, valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW. De rechtbank gaat ervan uit dat in een dergelijke procedure sprake is van een behandeling ten gronde omdat de rechter kennis neemt van het bewijs, dat bewijs waardeert en bij twijfel over de adequaatheid van de straf of de schuld de overeenkomst niet mag bekrachtigen, maar de zaak moet verwijzen naar een terechtzitting (rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ4256 en ECLI:NL:RBAMS:2010:BN4369).
Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak onduidelijk of voornoemde rechterlijke toets heeft plaatsgevonden, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 30 november 2018 heeft verklaard:
“At this kind of meeting – according to the Polish procedure - the proof proceedings are not carried out.”
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of voornoemde rechtelijke toets heeft plaatsgevonden.

5.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen:
- of de rechter bij het bekrachtigen van de overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de opgeëiste persoon kennis neemt van het bewijs, dat bewijs vervolgens waardeert en bij twijfel over de adequaatheid van de straf of de schuld de overeenkomst niet mag bekrachtigen, maar de zaak moet verwijzen naar een terechtzitting.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk Pools tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.