ECLI:NL:RBAMS:2019:3548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/751981-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar detentieomstandigheden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 10 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de heropening van het onderzoek naar de detentieomstandigheden van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Bulgarije. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft eerder, op 28 februari 2017, geconcludeerd dat er in Bulgarije een reëel gevaar bestaat dat gedetineerden onmenselijk of vernederend worden behandeld. Dit leidde tot de noodzaak om de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon te heroverwegen, vooral in het licht van prejudiciële vragen die door het Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld in de zaak Dorobantu (C-128/18). De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van de beantwoording van deze vragen, die betrekking hebben op de minimumeisen voor detentieomstandigheden onder het Unierecht. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Bulgaarse taal bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751981-16
RK nummer: 17/1011
Datum uitspraak: 10 mei 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 februari 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 oktober 2016 door
the District’s Prosecutor’s Office – city of Ruse(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1972,
verblijvend op het [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 april 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam, zijn niet verschenen. De rechtbank heeft op voorhand ingestemd met een aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw van 12 april 2017, omdat de raadsvrouw over onvoldoende voorbereidingstijd beschikte.
Zitting 15 januari 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 15 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 5 maart 2019 in verband met – kort gezegd – de door de raadsvrouw zeer recent overgelegde stukken in het kader van de detentieomstandigheden en de beperkte zittingsruimte op die zittingsdatum.
Zitting 5 maart 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 maart 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zijn niet verschenen. De rechtbank heeft op voorhand ingestemd met een aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw van 4 maart 2019, wegens ziekte van de opgeëiste persoon.
Zitting 26 april 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 26 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decree dated 20.07.2016, issued by the District Prosecutor’s Office – Ruse, Prosecutor’s file no. 1243/11 – Preliminary Proceedings no. 195/2011, based on the inventory of the District Prosecutor’s Office – Ruse, Preliminary proceedings no. 18/2011 based on the inventory of Border Police Office - Ruse.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Bulgarije strafbaar feit.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mensensmokkel, meermalen gepleegd.

5.Detentieomstandigheden: heropening van het onderzoek

5.1.
Inleiding
De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:1269) op grond van het public statement van het CPT (Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing) van 26 maart 2015 geconcludeerd dat in Bulgarije in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) heeft bij uitspraak van 5 april 2016 (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 (Pál Aranyosi) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198) bepaald dat de volgende stap is dat de uitvaardigende autoriteit informatie verschaft over de specifieke detentieomstandigheden in het geval de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd. Op grond van deze informatie of garanties dient de rechtbank te beoordelen of het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon wordt uitgesloten.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Deputy Minister of Justicebij brief van 27 september 2018 onder meer het volgende meegedeeld:
As a general rule Bulgarian national legislation requires that the inmates are serving their sentences in the nearest prison to their permanent address on the territory of the Republic of Bulgaria. Therefore Mr [opgeëiste persoon] has to serve his sentence in Lovech Prison.
During his stay in Lovech Prison Mr [opgeëiste persoon] will be held in a prison cell (dormitory), permitting 4 sq m of personal space with separated toilet facilities.
(…)
Voorts heeft de
Director of International Legal Cooperation and European Affairsbij brief van 15 januari 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
Rousse detention facility, where [opgeëiste persoon] will be accommodated during his pre-trial detention, has 31 dormitories and 53 berths. The detention facility has 12 single person dormitories, 16 double person and 3 triple person dormitories. The detainees are provided with 4 sq m living area per person. Each dormitory is equipped with a toilet and sink with tap water, bedding, plastic tables and chairs, and a plastic container for storing detainees’ personal belongings. (…)
5.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar schriftelijke pleitnota en kort gezegd – betoogd dat artikel 4 van het Handvest in de weg staat aan overlevering. Onduidelijk is in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn berechting zal worden geplaatst. Gelet op de stad van herkomst van de opgeëiste persoon zal dit waarschijnlijk de detentiefaciliteit in Varna zijn, en niet die in Lovech. Tevens dient aanvullende informatie te worden verstrekt met betrekking tot de detentieomstandigheden in die detentie-instelling en in
Rousse detention facility.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Weliswaar is in voornoemde uitspraak van 28 februari 2017 geconcludeerd dat in Bulgarije in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar eind 2018 heeft de rechtbank een aantal overleveringen toegestaan op grond van garanties die – overeenkomstig de voornoemde garanties – het algemeen gevaar voor de betreffende opgeëiste persoon hebben weggenomen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2018:6159).
5.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van voornoemde aanvullende informatie en gelet op het vertrouwensbeginsel ervan uitgaat dat de opgeëiste persoon voorlopig gedetineerd zal worden in
Rousse detention facilityen dat hij na zijn berechting in
Lovech Prisonzal terechtkomen. Aldus verwerpt de rechtbank dit verweer van de raadsvrouw.
Voorts overweegt de rechtbank als volgt. Zoals uiteengezet dient de rechtbank – indien zij heeft aangenomen dat een reëel gevaar bestaat dat gedetineerden onmenselijk of vernederend worden behandeld – aan de hand van informatie over de specifieke detentieomstandigheden te beoordelen of dat gevaar voor de opgeëiste persoon wordt uitgesloten.
In dit kader is van belang dat het
Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg(Duitsland) in de zaak Dorobantu (C-128/18) prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Kort gezegd zien deze vragen op de vraag welke minimumeisen in verband met het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten ingevolge artikel 4 van het Handvest aan detentieomstandigheden moeten worden gesteld. Daarnaast wenst de verwijzende rechter te vernemen aan de hand van welke criteria de detentieomstandigheden in het licht van het Unierecht moeten worden beoordeeld.
Drie van de vragen luiden als volgt:
  • Geldt met name in het licht van het Unierecht een „absolute” ondergrens voor celafmetingen, bij niet-inachtneming waarvan altijd sprake is van schending van artikel 4 van het Handvest?
  • Is het bij het bepalen van de individuele celruimte relevant of het om een eenpersoons- dan wel een meerpersoonscel gaat?
  • Moet bij het bepalen van de celafmetingen de oppervlakte in mindering worden gebracht die door het meubilair in beslag wordt genomen (bed, kast, enz.)?
De rechtbank acht – gelet op de hiervoor genoemde aanvullende informatie en het toetsingskader dat zij dient toe te passen – beantwoording van deze vragen relevant voor de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek. De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en dit voor onbepaalde tijd te schorsen in afwachting van beantwoording van bovengenoemde prejudiciële vragen.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen in de zaak Dorobantu (C-128/18) door het Hof van Justitie van de Europese Unie;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Bulgaarse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.