ECLI:NL:RBAMS:2019:3005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/752164-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen op 31 maart 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, was niet persoonlijk aanwezig bij de zitting, maar werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. In het EAB werd melding gemaakt van een vonnis van het Provinciaal Hof van Lublin-Zachód, gedateerd 25 september 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden aanwezig zijn die een overlevering zouden rechtvaardigen.

De officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon schuld had bekend en een overeenkomst had gesloten, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie over de datum en plaats van de terechtzitting niet ondubbelzinnig was overgebracht aan de opgeëiste persoon. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat aan de vereisten van artikel 12 OLW was voldaan. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752164-18
RK nummer: 19/1104
Datum uitspraak: 11 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2016 door
the District Court of Lublin (Polen)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat, zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment of the Provincial Court of Lublin-Zachód in Lublin, dated September 25th september 2013.
3.2.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzet procedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, dat kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard:
"No, the person did not appear at the hearing in person resulting in the decision
(..)
b. The person concerned has not been summoned in person but has been otherwise informed of the date and place of the hearing resulting in the decision rendered in absentia. It can be explicitly affirmed that the person knew of the date and place of the hearing and was informed that the decision could be rendered in absentia.
(..)
The citation to the court was collected by the convict's grandmother, [persoon], who commited herself, to transferring the delivery directly to [opgeëiste persoon]."
De officier van justitie stelt dat uit een brief van de Poolse autoriteit van 5 april 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon schuld heeft bekend en een overeenkomst heeft gesloten met de officier van justitie waarin een straf is opgenomen. De opgeëiste persoon is vervolgens niet op de zitting van de rechtbank verschenen waarin de overeenkomst met de officier van justitie door de rechtbank is bekrachtigd. Aangezien de rechtbank de inhoud van de overeenkomst met de officier van justitie heeft overgenomen, is niet over de schuld en de op te leggen straf geoordeeld. Hierdoor is artikel 12 OLW niet van toepassing en kan de overlevering worden toegestaan.
De stelling van de officier van justitie dat in het onderhavige geval artikel 12 OLW geen toepassing vindt, treft overeenkomstig vaste rechtspraak van deze rechtbank geen doel.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer slaagt. Met de verklaring van de Poolse autoriteit in het EAB onder d) is niet op ondubbelzinnige wijze vast komen te staan dat de opgeëiste persoon de informatie over de datum en plaats van de terechtzitting daadwerkelijk heeft ontvangen; zie in dit kader ook de uitspraak van 16 juni 2016 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBAMS:2016:3643. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook voor.
4.
Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2019.
Mr. M. van Mourik is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.