ECLI:NL:RBAMS:2019:2998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
AWB - 17/6959
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget wegens niet-naleving administratieve verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres, die zorg ontving op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiseres had een pgb van € 88.442,36 ontvangen voor zorg in 2013, maar verweerder, het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., stelde dat eiseres niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. Verweerder had eiseres verzocht om verantwoording af te leggen over het gebruik van het pgb, maar eiseres had geen bankafschriften en andere noodzakelijke documenten overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de zorg daadwerkelijk was geleverd en of het pgb correct was besteed.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan de verplichtingen had voldaan en dat verweerder bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en het bedrag van € 88.442,36 terug te vorderen. Eiseres voerde aan dat zij de bankafschriften niet hoefde te bewaren en dat de zorg daadwerkelijk was verleend, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres had moeten weten dat zij haar bankafschriften diende te bewaren. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van verweerder niet onredelijk was en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6959

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. A.J. Engelsma),
en

de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 vastgesteld op € 0,00 en een bedrag van € 88.442,36 teruggevorderd.
Bij besluit van 20 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Namens eiseres hebben haar bewindvoerders tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Deze zaak is gevoegd behandeld met een andere zaak van eiseres met registratienummer AMS 17/6961. Eiseres, haar bewindvoerders en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op het schikkingsvoorstel inzake AMS 17/6961, zoals dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting is gedaan.
De reactietermijn is op verzoek van de gemachtigde van eiseres verlengd tot 30 november 2018. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en vervolgens de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Achtergrond van het geschil
1.1.
Eiseres, geboren [geboortedatum] 1995, ontving over het jaar 2013 zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een pgb. Aan eiseres is pgb toegekend op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor de functies begeleiding individueel klasse 2, persoonlijke verzorging klasse 6 en verpleging klasse 7 met opslag voor een totaalbedrag van € 88.442,36.
1.2.
Bij brieven van 12 juni 2013 en 20 december 2013 heeft verweerder eiseres verzocht om het toegekende pgb voor het jaar 2013 door middel van verantwoordingsformulieren te verantwoorden. Verweerder heeft deze formulieren op 2 september 2013 en 3 maart 2014 ingevuld retour ontvangen. Bij brieven van 15 november 2013, 15 januari 2014 en 14 februari 2014 heeft verweerder aanvullende informatie bij eiseres opgevraagd met betrekking tot het eerste half jaar van 2013. In dat kader heeft verweerder eiseres onder meer verzocht exemplaren van de zorgovereenkomsten met de zorgverleners toe te zenden, evenals bankafschriften, urenbriefjes, declaratieformulieren, facturen, verantwoordingsformulieren, alsmede een toelichting op de geleverde zorg door de zorgverleners. Tevens heeft een huisbezoek plaatsgevonden op 19 maart 2014.
1.3.
Verweerder heeft op grond van de toegezonden stukken de verantwoording van het pgb over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 tot een bedrag van € 43.618,- afgekeurd en over de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van € 44.392,- afgekeurd. Samen komt dit op een totaalbedrag van € 88.010,-. Bij het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat aan eiseres een pgb van € 88.442,36 is verleend en dat € 0,- wordt geaccepteerd. Dit betekent dat van eiseres een bedrag van € 88.442,36 wordt teruggevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
Standpunt van verweerder
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres niet heeft voldaan aan het pgb verbonden verplichtingen. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de zorg zoals eiseres deze heeft omschreven weliswaar AWBZ-zorg betreft, maar dat de administratie niet volgens de regels is gegaan. Hierdoor kan niet worden gecontroleerd of de zorg daadwerkelijk is geleverd en of het pgb is gebruikt om zorgverleners te betalen. Er zijn immers in het geheel geen bankafschriften overgelegd, of andere stukken waaruit de betalingen aan zorgverleners blijken. Bij zorgverleners [de persoon 1] en [de persoon 2] zijn de zorgovereenkomsten achteraf opgesteld, is op de overgelegde facturen geen overzicht van gewerkte dagen te zien en er zijn geen bankafschriften overgelegd, zodat niet kan worden gecontroleerd of de facturen overeen komen met de bankafschriften. Bij zorgverlener [de persoon 3] , de vader van eiseres, is op de overgelegde facturen geen overzicht van gewerkte dagen te zien, is het uurtarief niet vermeld is en zijn de facturen niet ondertekend. Verder zijn er geen bankafschriften overgelegd, zodat niet kan worden gecontroleerd of de facturen overeen komen met de bankafschriften, aldus verweerder.
Verder is volgens verweerder niet gesteld of gebleken dat er sprake is van omstandigheden die redelijkerwijs in de weg hebben kunnen staan aan het nakomen van de verplichtingen door eiseres als budgethouder. Verantwoording van het pgb is een eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder. Voorts is gesteld noch gebleken dat er in dit geval sprake is van onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering voor de budgethouder. Bovendien heeft de budgethouder de mogelijkheid gehad tot het treffen van een renteloze betalingsregeling. Verweerder ziet daarom in het kader van de belangenafweging geen reden om het pgb op een hoger bedrag dan € 0,- vast te stellen en het bedrag van de terugvordering te matigen.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het pgb wel overeenkomstig de regels is besteed en correct is verantwoord. Wat betreft de bankafschriften stelt eiseres dat zij deze niet hoefde te bewaren en dat de bank deze bovendien niet wilde afgeven voor 2013. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering van de pgb-bedragen gebruik heeft gemaakt door vrijwel alles terug te vorderen, terwijl vast staat dat bij eiseres sprake is van een grote zorgafhankelijkheid en dat de noodzakelijke zorg ook daadwerkelijk is verleend. De door verweerder gemaakte belangenafweging had meer in het voordeel van eiseres moeten uitvallen gelet op de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verplichting tot een evenredige belangenafweging. Daarbij verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 november 2016, met nummer ECLI:NL:CRVB:2016:4165.
Beoordeling door de rechtbank
4. Met betrekking tot de grond van eiseres dat zij de bankafschriften niet hoefde te bewaren, overweegt de rechtbank als volgt. Met ingang van 1 januari 2012 staat in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder d van de Rsa dat de verzekerde naast de zorgovereenkomsten en declaraties, ook de rekeningafschriften tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling dient te bewaren. Dit was anders voor 1 januari 2012, toen hoefde men alleen de zorgovereenkomsten en de declaraties te bewaren. Dit blijkt ook uit een eerdere uitspraak van deze rechtbank gericht aan eiseres van 10 september 2013 (AWB 12/2921). In die zaak ging haar beroep gegrond, omdat eiseres toen niet was verplicht om de bankafschriften te bewaren. De rechtbank is van oordeel dat dat in deze zaak anders ligt. De gemachtigde van verweerder heeft namelijk ter zitting nader toegelicht dat per 1 januari 2013 de verplichting bestaat om giraal te betalen. Dit is via een informatiebulletin in december 2012 gecommuniceerd aan de budgethouders. De rechtbank stelt verder vast dat in de toekenningsbeschikkingen van 2013 in het dossier van eiseres onder punt 14 steeds staat vermeld: “U mag geen contante betalingen doen aan uw zorgverlener(s).” Gelet hierop, had eiseres kunnen en moeten weten dat zij haar bankafschriften had moeten bewaren. Deze grond faalt.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Rsa, zodat verweerder als gevolg daarvan bevoegd was om conform artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag. In dat kader acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat eiseres geen enkel betalingsbewijs (bankafschriften) heeft overgelegd waaruit blijkt dat de ingekochte zorg correct is gefactureerd en betaald. Nog los van de vraag of de door eiseres overgelegde zorgovereenkomsten en facturen voldoen aan de vereisten, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat zonder de bankafschriften niet kan worden gecontroleerd of de aangeleverde administratie voldoende samenhang vertoont. Het is van belang dat de geldstromen kunnen worden geverifieerd. Dat de bank geen bankafschriften wilde afgeven, zoals eiseres stelt, komt voor rekening en risico van eiseres. Eiseres heeft ruim de tijd gekregen om toch aan de bankafschriften te kunnen komen. Overigens is niet aannemelijk geworden dat eiseres deze bankafschriften niet alsnog bij haar bank kon verkrijgen tegen betaling van kosten daarvoor. De beroepsgrond van eiseres dat het pgb correct is verantwoord, faalt dan ook.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NLCRVB:2013 :BZ9635) vloeit voort dat bij de uitoefening van de bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen een belangenafweging moet worden gemaakt, die niet mag leiden tot een voor de verzekerde onevenredige uitkomst. Bij deze afweging is van belang of de verzekerde, ondanks dat door hem niet aan de gestelde verplichtingen is voldaan, voldoende aannemelijk en inzichtelijk heeft gemaakt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is verleend, dat deze zorg uit het pgb mag worden betaald en dat deze zorg daadwerkelijk is betaald. Nu de bewijslast in deze op de verzekerde rust, draagt hij het bewijsrisico. Als door de verzekerde onvoldoende aannemelijk en inzichtelijk wordt gemaakt dat, en in welke omvang, AWBZ-zorg is verleend en betaald, dient zijn belang te wijken voor het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen.
6.2.
De door eiseres aangevoerde omstandigheden maken niet dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. Weliswaar is de door eiseres omschreven zorg in de door haar overgelegde stukken als AWBZ-zorg aan te merken en mag deze als zodanig vanuit het pgb worden betaald, maar op geen enkele wijze is gebleken welke omvang deze zorg had, of deze zorg daadwerkelijk is geleverd en of hiervoor daadwerkelijk is betaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van eiseres dient te wijken voor het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen. De beroepsgrond dat de belangenafweging meer in het voordeel van eiseres had moeten uitvallen, faalt eveneens.
7. Nu niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het lager vaststellen van het pgb gebruik heeft kunnen maken, heeft verweerder aan eiseres over 2013 een bedrag van € 88.442,36 onverschuldigd aan voorschotten betaald. Verweerder is daarom bevoegd tot terugvordering daarvan over te gaan. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat sprake is van een grote zorgafhankelijkheid, is geen omstandigheid op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan. Voorts is niet gebleken dat de terugvordering bij eiseres tot onaanvaardbare psychische of financiële gevolgen leidt. Hierbij is van belang dat verweerder bij de inning of invordering van de geldschuld rekening moet houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Verder is van belang dat eiseres op grond van artikel 4:94 van de Awb bij verweerder om uitstel van betaling kan vragen, welk uitstel zich, gelet op artikel 4:101 van de Awb, ook tot de rente kan uitstrekken.
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, mr. E.J. Otten en mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.