In deze zaak zijn er twee verzoeken tot wraking ingediend door de verzoeker, die zich richtten tegen de Wrakingskamer en de behandelend rechter, mr. A.M. van der Linden-Kaajan. Het eerste verzoek tot wraking is ingediend op 18 december 2018 en is gebaseerd op de onwelgevallige beslissing van de rechter om een zittingsdatum vast te stellen, terwijl de verzoeker aangaf in het eerste kwartaal van 2019 niet naar Amsterdam te kunnen komen. De Wrakingskamer heeft dit verzoek buiten behandeling gesteld, omdat het evident misbruik van recht betreft. Het tweede verzoek richtte zich tegen de behandelend rechter, waarbij de verzoeker stelde dat de rechter partijdig was door deadlines te stellen die hem niet in staat stelden om tijdig te reageren. De Wrakingskamer heeft ook dit verzoek afgewezen, omdat de verzoeker niet voldoende feiten heeft aangedragen die zouden wijzen op een schending van de rechterlijke onpartijdigheid. De Wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeken tot wraking ongegrond zijn en dat toekomstige wrakingsverzoeken van de verzoeker tegen de leden van de Wrakingskamer niet meer in behandeling zullen worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.