ECLI:NL:RBAMS:2019:2721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
13/752068-17 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Pools overleveringsverzoek met betrekking tot de waarborg van een eerlijk proces

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1992, die wordt gezocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Przemyślu op 12 oktober 2017. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) aangehouden en de officier van justitie de gelegenheid gegeven om vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank heeft eerder op 12 oktober 2018 en 29 november 2018 zittingen gehouden, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd. De rechtbank heeft op 7 december 2018 de schorsing van de overleveringsdetentie bevolen en het onderzoek op 21 december 2018 gesloten. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken vragen geformuleerd over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke instanties, in het licht van zorgen over de rechtsstaat in Polen. De rechtbank heeft op 1 maart 2019 de behandeling voortgezet en op 16 april 2019 het onderzoek gesloten. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende informatie is om een afdoende oordeel te vellen over de waarborg van een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon, en heeft de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752068-17 (EAB I)
RK-nummer: 18/6218
Datum uitspraak: 16 april 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 oktober 2017 door de
Sąd Okręgowy w Przemyślu (Regional Court of Przemyśl), Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
verblijvend op het adres [verblijfadres] , [verblijfplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 12 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 29 november 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op 29 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens opnieuw geschorst tot 7 december 2018 omdat de rechtbank op 6 en 7 december 2018 een aantal Poolse overleveringsverzoeken zou gaan behandelen waarbij de rechtbank aandacht zal besteden aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake LM, C-216/18 PPU, in verband met Poolse EAB’s. De rechtbank heeft overwogen het zinvol te achten de behandeling van deze zaken te concentreren.
Zitting 7 december 2018
De behandeling van de vordering is vervolgens voortgezet op 7 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door zijn raadsman door een tolk in de Poolse taal.
Aan de orde is onder meer gekomen dat de rechtbank in een andere overleveringszaak bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over - zakelijk weergegeven - de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 22 oktober 2018 heeft de
Regional Courtin
Przemyśl,de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Schorsing overleveringsdetentie 7 december 2018
De rechtbank heeft op 7 december 2018 de schorsing van de overleveringsdetentie bevolen met ingang van 10 december 2018, op grond van het bepaalde in artikel 22, vierde lid OLW.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 21 december 2018 met instemming van partijen het onderzoek buiten hun aanwezigheid gesloten. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:49) het onderzoek ter zitting heropend omdat zij het wenselijk acht dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. Om deze reden heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht de in die tussenuitspraak geformuleerde vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 1 maart 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak
gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting steeds verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 4 januari 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 4 januari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld, alsmede over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW heeft geoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het arrest).
Hierna heeft de rechtbank bij voornoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd. De uitvaardigende justitiële autoriteit is verzocht om deze vragen te beantwoorden, in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en door
the Chief Judge of the Regional Court in Przemyślop
22 oktober 2018 beantwoord.
Bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld. Deze zijn op 21 februari 2019 beantwoord door
the Chief Judge of the Regional Court in Przemyśl.
Uit de antwoorden blijkt dat
the Regional Court in Przemyślde instantie is die in eerste aanleg over de strafzaak van de opgeëiste persoon zal oordelen. Indien er hoger beroep wordt ingesteld, zal de zaak door
the Court of Appeals in Rzeszówworden behandeld.
Bij schrijven van 21 februari 2019 heeft
the Chief Judge of the Regional Court in Przemyślhet volgende meegedeeld:

In the event of terminating the case of [opgeëiste persoon] through the issuance of a judgment by the Regional Court of Przemyśl, and in the event of an appeal to be filed against such a judgment, a competent court to consider such an appeal will be the Court of Appeals in Rzeszów. Therefore, the Court of Appeals in Rzeszów should be also addressed to provide responses to the questions raised to be answered by the Regional Court of Przemyśl.
4.2.
Standpunt van de raadsman
Zakelijk weergegeven heeft de raadsman zich ter zitting van 1 maart 2019 op het standpunt gesteld dat (nog steeds) niet alle vragen afdoende zijn beantwoord door de Poolse justitiële autoriteiten. Aangezien zij alle kansen hebben gehad om nadere informatie te verstrekken, maar hebben nagelaten om dat te doen, moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering ex artikel 23 van de OLW.
De raadsman heeft ter zitting van 7 december 2018 reeds aangevoerd dat er geen argumenten zijn ten aanzien van de specifieke situatie van de opgeëiste persoon, op grond waarvan hij een reëel gevaar zou lopen dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden.
4.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van
de tweede stap van het hiervoor beschreven toetsingskader, namelijk de vraag of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten aanzien van deze opgeëiste persoon niet aan de derde stap van het toetsingskader toekomt. Dit houdt in dat hij geen specifieke zorgen tot uitdrukking heeft gebracht, dan wel inlichtingen heeft verstrekt, die kunnen leiden tot het oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag ligt.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In haar tussenuitspraak van 4 januari 2019 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
Alleen antwoord door/over één instantie:
1.
De verstrekte informatie met betrekking tot de vragen A1, A2, A3, A4, C1 en C3 ziet op de Regional Court die de zaak zal gaan behandelen. Zijn er meerdere rechterlijke instanties bevoegd om te oordelen over de zaak van deze opgeëiste persoon, bijvoorbeeld na het instellen van beroep? Zo ja, kunt u zorg dragen voor de beantwoording van de vragen voor deze instanties?
De rechtbank verzoekt dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is.
De rechtbank heeft derhalve duidelijk vermeld dat zij niet alleen een antwoord op de voornoemde vragen zou willen krijgen met betrekking tot de rechterlijke instantie die in eerste aanleg bevoegd is, maar ook met betrekking tot de rechterlijke instantie die bevoegd is een eventueel ingesteld hoger beroep te beoordelen, in casu
the Court of Appeals in Rzeszów.
De rechtbank hecht nog steeds waarde aan de beantwoording van de vragen door deze gerechtelijke instantie, in verband met de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van
4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen, alsmede de volgende, recente, rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigen en versterken de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, op zichzelf bevestigend kan worden beantwoord.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken ook nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft de eerder genoemde vragen ook met het oog op de beantwoording van deze (derde) vraag gesteld.
Bij brief van 21 februari 2019 is door de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat
the Court of Appeals in Rzeszówover een eventueel hoger beroep zal oordelen. Daarom moet deze instantie worden benaderd om de vragen te beantwoorden.
De vraag dringt zich op, of de uitvaardigende justitiële autoriteit kennis heeft genomen van het bij eerdere tussenuitspraak geformuleerde verzoek om de vragen door te geleiden naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is, in het kader van de dialoog die in het arrest van het HvJ is beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. Het komt de rechtbank voor dat die noodzaak bestaat.
De rechtbank wijst hieromtrent op punt 97 van het arrest van het HvJ van 5 april 2016 ( [naam 1] en [naam 2] , C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198). Hieruit volgt het verplichtend karakter van deze dialoog in het kader van artikel 15 lid 2 van het kaderbesluit.
Om die reden verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit om de vragen A1, A2, A3, A4, C1, C2 en C3 alsnog door te geleiden naar
the Court of Appeals in Rzesznówteneinde deze vragen door
the Court of Appeals in Rzesznówte laten beantwoorden. De rechtbank ziet bij deze stand van zaken onvoldoende ruimte om, zoals door de verdediging is bepleit, het opnieuw stellen van de vragen achterwege te laten en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de vragen B1, B2, D1 en D2 is de rechtbank van oordeel dat zij naar aanleiding van de gelijkluidende antwoorden die zij van meerdere uitvaardigende justitiële autoriteiten in andere vergelijkbare Poolse overleveringszaken heeft ontvangen, voldoende is voorgelicht. Om die reden wenst de rechtbank enkel nog te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken en ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht.
Ten aanzien van vraag E1 is de rechtbank intussen ambtshalve op de hoogte geraakt van het feit dat op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt, waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist. Om die reden wenst de rechtbank ten aanzien van vraag E1 door
the Court of Appeals in Rzesznówte worden geïnformeerd of er zich recentelijk, sinds 15 februari 2019, nog nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan.
Tenslotte herhaalt de rechtbank nogmaals haar uitnodiging aan de uitvaardigende justitiële autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht.
4.5.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, zodat deze kunnen worden doorgeleid naar
the Court of Appeals in Rzesznówom te worden beantwoord:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijk college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken.
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3 Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk
gerecht.
E. Buitengewoon beroep
Hebben er zich sinds 15 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.