ECLI:NL:RBAMS:2019:49

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
13/752068-17 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Pools verzoek tot overlevering en aanvullende vragen over rechterlijke onafhankelijkheid

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, die op 15 augustus 2018 was ingediend door de officier van justitie. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Przemyślu op 12 oktober 2017 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zittingen op 12 oktober en 29 november 2018 zijn aanvullende vragen gesteld over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, naar aanleiding van zorgen over de waarborging van een eerlijk proces. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering geschorst en verzocht om meer informatie van de Poolse autoriteiten over de actuele situatie van de rechterlijke onafhankelijkheid in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht die de onafhankelijkheid in gevaar brengen. De rechtbank heeft de vragen aan de Poolse autoriteiten voorgelegd en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht om binnen vier weken te antwoorden. De rechtbank zal de zaak heropenen na ontvangst van de antwoorden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752068-17 (EAB I)
RK-nummer: 18/6218
Datum uitspraak: 4 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 oktober 2017 door de
Sąd Okręgowy w Przemyślu (Regional Court of Przemyśl), Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 12 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 29 november 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op 29 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens opnieuw geschorst tot 7 december 2018, 10:30 uur, omdat de rechtbank op 6 en 7 december 2018 een aantal Poolse overleveringsverzoeken behandeld waarbij de rechtbank aandacht zal besteden aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake LM, C-216/18 PPU, in verband met Poolse EAB’s. De rechtbank heeft overwogen het zinvol te achten deze zaken te concentreren. De opgeëiste persoon en de raadsman zijn de nieuwe datum aangezegd.
Zitting 7 december 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op 7 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen opnieuw bijstaan door zijn raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Ter sprake gekomen is dat de rechtbank in een andere zaak bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over - zakelijk weergegeven - de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 22 oktober 2018 heeft de
Regional Courtin
Przemyśl,de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten
‘preventive measures in form of temporary arrest for a period of 3 months counting from the date of detention’, uitgevaardigd door the Regional Court of Prezemyśl op 9 februari 2017 (II K 36/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Polen strafbare feiten.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • door invoer van de verdovende middelen is de Poolse rechtstaat geschaad;
  • de bewijsconcentratie bevindt zich in Polen;
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • medeverdachten zijn ook onderdeel van Pools onderzoek.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Poolse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (
hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak overwogen:
“Uit het arrest volgt dat wanneer, zoals in deze zaak, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zich tegen zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzet met het argument dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die volgens hem een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben en dus zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer zij over de overlevering van de opgeëiste persoon aan genoemde lidstaat heeft te beslissen, (naar analogie van het arrest [naam 1] en [naam 2] , punt 88(Rechtbank: HvJ 5 april 2016, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198)
gehouden is te beoordelen of hij een reëel gevaar loopt dat dit grondrecht zal worden geschonden.
Bij deze beoordeling moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen beantwoorden:
1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?
2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.”
De rechtbank heeft vervolgens in de eerder genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) de eerste vraag beantwoord en vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vervolgens overwogen:
“Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.”
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voor de beantwoording van deze - tweede - vraag behoefte heeft aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. De rechtbank heeft een aantal vragen geformuleerd en verzocht in ieder geval informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uitgenodigd tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Zoals hiervoor vermeld zijn de hiervoor genoemde vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en heeft de rechtbank vervolgens een antwoord van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen.
6.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen opmerkingen ten aanzien van een mogelijk algemeen gevaar op de schending van het recht op een eerlijk proces. Er zijn ook geen argumenten ten aanzien van de specifieke situatie van de opgeëiste persoon.
6.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vragen voldoende zijn beantwoord. Uit de antwoorden blijkt geen verhoogd risico op de schending van het recht op een eerlijk proces. De overlevering kan worden toegestaan.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
In vervolg op de reeds verstrekte informatie vraagt de rechtbank in het bijzonder aandacht voor het volgende:
Ten aanzien van vraag A2:
1. Blijkens het gegeven antwoord zal één rechter per 3 januari 2019 met pensioen gaan. Is dit een gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd?
Ten aanzien van vraag A4:
1. Blijkens het gegeven antwoord zijn assistent-rechters niet werkzaam bij de
Regional Court; zij mogen alleen zaken behandelen in de
District Courts. In een andere zaak, waarbij de antwoorden zijn verstrekt door een andere rechtbank, is gebleken dat een aantal assistent-rechters is benoemd bij de
Regional Court. Eén of meerdere van deze assistent-rechters is/zijn bevoegd enkelvoudige strafzaken te behandelen. Mag dit per rechtbank worden bepaald? Bestaat er een wettelijke basis voor deze gang van zaken?
Ten aanzien van vraag C1:
1. Blijkens het gegeven antwoord is tegen twee rechters een tuchtprocedure gestart wegens een “flagrante schending van procedurele wettelijke bepalingen”. Wat is de exacte reden voor deze tuchtprocedures? Welke procedurele bepalingen zouden zijn geschonden?
Ten aanzien van vraag E1:
Blijkens verstrekte informatie waren (ten tijde van de beantwoording) nog geen zaken behandeld door het Hooggerechtshof (Sąd Najwyższy). Zijn er wel zaken aanhangig gemaakt?
Zijn er adviezen uitgebracht?
Alleen antwoord door/over één instantie:
1. De verstrekte informatie met betrekking tot de vragen A1, A2, A3, A4, C1 en C3 ziet op de
Regional Courtdie de zaak zal gaan behandelen. Zijn er meerdere rechterlijke instanties bevoegd om te oordelen over de zaak van deze opgeëiste persoon, bijvoorbeeld na het instellen van beroep? Zo ja, kunt u zorg dragen voor de beantwoording van de vragen voor deze instanties?
De rechtbank verzoekt dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is.
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
6.5.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De vragen dienen binnen vier weken na de uitspraak te worden beantwoord. Binnen vier weken na ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal een vervolgzitting worden gepland.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.