ECLI:NL:RBAMS:2019:2484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
13/669066-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor jarenlang misbruik van stiefdochters met gevolgen van zwangerschap en bevalling

Op 4 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan jarenlang seksueel misbruik van zijn stiefdochters, die op het moment van de misdrijven minderjarig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het misbruik van de oudste stiefdochter, [voornaam benadeelde partij 1], begon toen zij zeven jaar oud was en doorging tot haar vijftiende. De jongste stiefdochter, [voornaam benadeelde partij 2], werd ook slachtoffer van het misbruik, dat begon toen zij vijf jaar oud was en eindigde toen zij tien jaar oud was. De rechtbank heeft de verklaringen van beide meisjes als betrouwbaar en gedetailleerd beoordeeld, en deze werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder DNA-onderzoek dat bevestigde dat de verdachte de vader is van het kind dat [voornaam benadeelde partij 1] op elfjarige leeftijd heeft gebaard. De verdachte ontkende de meeste beschuldigingen, maar erkende dat hij seks met [voornaam benadeelde partij 1] had gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, zonder tbs met dwangverpleging, omdat er onvoldoende bewijs was voor een psychische stoornis die zijn gedrag zou verklaren. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2], voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669066-18
Datum uitspraak: 4 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1952,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans verblijvende in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2018, 15 februari 2019 en 21 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Schwab, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de volgende benadeelde partijen naar voren is gebracht: [benadeelde partij 1] ( [voornaam benadeelde partij 1] ) en haar advocaat mr. W. van Egmond, [benadeelde partij 2] ( [voornaam benadeelde partij 2] ) en haar advocaat mr. G.J.M. van Spanje en mr. W. van Egmond namens [benadeelde partij 3] ( [voornaam benadeelde partij 3] ).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij gedurende een lange periode seks heeft gehad met zijn stiefkinderen [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] die toen nog minderjarig waren. Hij woonde bij de kinderen samen met hun moeder. Zij zorgden samen voor [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] . De verdenking ziet ook op diverse pogingen om seks met hen te hebben en op het plegen van ontuchtige handelingen met hen. [voornaam benadeelde partij 1] heeft op haar elfde jaar van verdachte een kind gekregen en ook daarna zou het misbruik door zijn gegaan. Het misbruik van [voornaam benadeelde partij 1] duurde van haar zevende tot haar vijftiende jaar, het misbruik van [voornaam benadeelde partij 2] duurde van haar vijfde tot haar tiende jaar.
De tekst van de volledige tenlastelegging inclusief de wijziging op de zitting van 21 maart 2019 is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel misbruik van [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] . Het misbruik van [voornaam benadeelde partij 1] heeft geduurd van 2010 tot en met de datum van aanhouding (20 augustus 2018) (tussen [voornaam benadeelde partij 1] ’s zesde/zevende en vijftiende jaar) en het misbruik van [voornaam benadeelde partij 2] heeft geduurd van 2010 tot en met de geboortedatum van [voornaam benadeelde partij 3] ( [geboortedag 2] 2015) (tussen [voornaam benadeelde partij 2] ’s vierde/vijfde en tiende jaar). Alle ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
De verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] zijn gedetailleerd en bevatten opmerkelijke details voor meisjes van hun leeftijd. De verklaringen ondersteunen elkaar over en weer op belangrijke onderdelen, terwijl zij elkaar nooit inhoudelijk hebben gesproken over het seksueel misbruik. Daarnaast worden de verklaringen ondersteund door andere bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar het onderzoek van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), het medisch onderzoek van het AMC, het onderzoek in de woning van verdachte, het onderzoek van het geslachtsdeel van verdachte, het feit dat beide meisjes dezelfde soa (trichomonas) hebben als verdachte, de gelijkenissen met de zaak uit 1994 en de geboorte van [voornaam benadeelde partij 3] , waarvan vaststaat dat zij een dochter is van [voornaam benadeelde partij 1] en verdachte.
3.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van [voornaam benadeelde partij 1] dat het één of twee keer zou zijn gelukt dat verdachte met zijn penis in haar vagina kwam voldoende wordt ondersteund door andere feiten en verklaringen. Verdachte bekent dit immers en [voornaam benadeelde partij 3] is geboren. Zij blijkt de dochter van verdachte te zijn.
Voor wat betreft het misbruik dat na de geboorte van [voornaam benadeelde partij 3] ( [geboortedag 2] 2015) zou hebben plaatsgevonden, heeft de raadsvrouw betoogd dat [voornaam benadeelde partij 1] inconsistent heeft verklaard. Dit maakt dat haar verklaring op dat punt onbetrouwbaar is. Bovendien ontbreekt steunbewijs, althans van voldoende onderscheidend en zelfstandig vermogen, voor enig misbruik na de geboorte van [voornaam benadeelde partij 3] . De raadsvrouw bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde feiten 2 en 4.
Wat betreft de ten laste gelegde periode ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1, 3 en 5 heeft de raadsvrouw betoogd dat het dossier alleen voldoende bewijs bevat voor een periode van één jaar voorafgaand aan de zwangerschap van [voornaam benadeelde partij 1] , dus in 2014/2015. Ook heeft de raadsvrouw van verdachte gesteld dat er slechts voldoende bewijs is voor een (poging) verkrachting door middel van het brengen van de penis in de vagina. Verdachte moet dan ook partieel worden vrijgesproken voor zover het handelingen met de vingers zou betreffen.
Tot slot heeft de raadsvrouw van verdachte vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten 6, 7 en 8. Deze feiten zien op [voornaam benadeelde partij 2] . Haar verklaringen zijn onvoldoende gedetailleerd en inconsistent, wat maakt dat deze niet betrouwbaar zijn. Ook ontbreekt steunbewijs voor haar verklaringen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 17 augustus 2018 is aan het bureau van de zedenpolitie te Amsterdam een melding ontvangen van Veilig Thuis Amsterdam. Meldster [halfzus] , de halfzus van [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] , heeft haar zorgen geuit over [voornaam benadeelde partij 1] (veertien jaar oud) en [voornaam benadeelde partij 2] (dertien jaar oud) die bij hun moeder [moeder] ( [moeder] ) en hun stiefvader, verdachte, wonen. [voornaam benadeelde partij 1] heeft [halfzus] via WhatsApp laten weten dat zij langere tijd seksueel is misbruikt door verdachte. Ze zou op elfjarige leeftijd zwanger zijn geraakt en zijn bevallen van haar dochter [voornaam benadeelde partij 3] . [halfzus] geeft aan dat zij in de veronderstelling was dat [voornaam benadeelde partij 3] een dochter van haar moeder, [moeder] , was. [voornaam benadeelde partij 1] zou thuis zijn bevallen zonder medische zorg of bijstand. Verdachte en [voornaam benadeelde partij 2] waren thuis op het moment van de bevalling en zijn hierbij aanwezig geweest.
3.3.1
De beoordeling van het seksueel misbruik van [voornaam benadeelde partij 1] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 augustus 2018 (feiten 1 tot en met 5)
3.3.1.1 De verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1]
Op 20 augustus 2018 heeft de politie een intakegesprek met [voornaam benadeelde partij 1] gevoerd, waarna ze op 28 augustus 2018 uitgebreid als getuige is gehoord door middel van een studioverhoor.
Op 20 augustus 2018 heeft [voornaam benadeelde partij 1] – samengevat – verklaard dat ze verkracht is door verdachte. Het is meerdere keren gebeurd. Ze kan zich de eerste keer, maar ook de laatste keer niet herinneren. Het gebeurde toen ze elf jaar oud was. Verdachte kwam bij haar op bed liggen. Hij deed de deur op slot en ging gelijk beginnen. Wanneer ze ging schreeuwen, wilde [voornaam benadeelde partij 2] soms de deur openmaken om hem eraf te duwen, maar de deur was op slot. Het deed pijn en [voornaam benadeelde partij 1] probeerde hem van zich af te duwen. Hij probeerde haar steeds te ontmaagden. Een jaar later heeft hij het toch gedaan. Verdachte kwam op haar klaar. Er kwam wit, grijsachtig spul uit. Het is een of twee keer gelukt. [voornaam benadeelde partij 1] is zwanger geworden en bevallen van een dochter, [voornaam benadeelde partij 3] . [voornaam benadeelde partij 1] is thuis bevallen. Ze zag een voet uit haar vagina komen en heeft het kindje toen langzaam uit haar vagina getrokken. Ze heeft om hulp geroepen waarna [voornaam benadeelde partij 2] en verdachte naar de badkamer zijn gekomen. Haar moeder was toen aan het werk. Verdachte heeft ‘dat dunne ding aan de navel’ doorgeknipt. Haar moeder verzorgde [voornaam benadeelde partij 3] en zou niet hebben geweten dat [voornaam benadeelde partij 1] zwanger was van verdachte. [voornaam benadeelde partij 1] denkt dat ze het wel vermoedde. De baby is nagekeken door kraamzorg en kreeg inentingen.
Op 28 augustus 2018 heeft [voornaam benadeelde partij 1] – samengevat – verklaard dat het misbruik plaatsvond in haar slaapkamer of in de slaapkamer van verdachte. Verdachte probeerde haar te blokkeren zodat ze niet weg kon en dan ging hij op haar liggen. De deur van de slaapkamer was dan op slot, met een soort schuifje. Verdachte ging forceren om zijn penis in haar vagina te krijgen. Soms deed hij dan vaseline op zijn penis. Verdachte begon gelijk met de seks. Het is erg vaak gebeurd dat hij met zijn penis in haar ging. [voornaam benadeelde partij 1] denkt dat het drie keer per week gebeurde. Hij is twee keer klaargekomen. Als verdachte op haar ging liggen en haar ging blokkeren, praatte [voornaam benadeelde partij 1] met hem dat hij eraf moest gaan. Als hij niet wilde luisteren, begon ze te schreeuwen. [voornaam benadeelde partij 2] probeerde dan soms de deur open te maken. [voornaam benadeelde partij 1] probeerde hem eraf te duwen, maar ze was niet sterk genoeg. Het begon toen ze tien of elf jaar was. Verdachte heeft het ook vaker met zijn vingers gedaan. Na de geboorte van [voornaam benadeelde partij 3] is het even gestopt, maar daarna ging het door, alsof het normaal was. Hij probeerde het wel, maar [voornaam benadeelde partij 1] stuurde hem weg. Dat met zijn vingers is heel erg vaak gebeurd. Tijdens en na de bevalling heeft niemand zich met haar bezig gehouden, alleen met de baby. Ze had heel veel pijn, ook erna. [voornaam benadeelde partij 1] heeft ook gezien dat verdachte [voornaam benadeelde partij 2] een keer met een riem sloeg. Dat was op haar verjaardag. Ze mochten niet vaak naar buiten en na de geboorte van [voornaam benadeelde partij 3] heeft verdachte ook gezegd dat ze een ijsje mag kopen als ze met hem naar bed gaat. Dat heeft ze nooit gedaan.
3.3.1.2 De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij één of twee keer seks met [voornaam benadeelde partij 1] heeft gehad toen ze ongeveer tien jaar oud was. Voor het overige heeft hij stellig ontkend enige andere seksuele handeling bij [voornaam benadeelde partij 1] te hebben verricht.
3.3.1.3 De betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] gedetailleerd zijn, en dan met name de verklaring die is afgelegd op 28 augustus 2018 tijdens het studioverhoor. Ze heeft in grote lijnen en op essentiële onderdelen consistent verklaard. Uit beide verklaringen rijst een beeld van een angstig meisje dat niemand iets durft te vertellen over het misbruik omdat ze bang is dat zij dan het leven van haar moeder verpest en dat iedereen haar zou haten. [voornaam benadeelde partij 1] is emotioneel en voelt zich schuldig, omdat ze met alles wat ze doet iedereens leven verpest. In dit verband wijst de rechtbank naar het WhatsApp-gesprek dat [voornaam benadeelde partij 1] op 16 augustus 2018 met haar halfzus [halfzus] heeft gevoerd, en in het bijzonder de volgende berichten.
16-08-18 00:07 - [bijnaam halfzus] : Wordt je nog steeds lastig gevallen Door hem?
16-08-18 00:07 - [voornaam benadeelde partij 1] : Ja
16-08-18 00:07 - [bijnaam halfzus] : Waaaatttttt
16-08-18 00:07 - [voornaam benadeelde partij 1] : Ik zeg het ook tegen hem
16-08-18 00:07 - [bijnaam halfzus] : Hij misbruik je nog steeds?
16-08-18 00:07 - [bijnaam halfzus] : Praat met me
16-08-18 00:07 - [bijnaam halfzus] : En [voornaam benadeelde partij 2] ?
16-08-18 00:08 - [voornaam benadeelde partij 1] : Nee [voornaam benadeelde partij 2] niet
16-08-18 00:08 - [voornaam benadeelde partij 1] : En nee hij doet het niet
16-08-18 00:08 - [voornaam benadeelde partij 1] : Meer
Deze berichten laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat [voornaam benadeelde partij 1] zich in eerste instantie openstelt voor [halfzus] . Ze geeft immers toe dat ze nog steeds wordt lastig gevallen door verdachte. Wanneer [halfzus] reageert met ‘Waaaatttttt’, wat op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd, klapt [voornaam benadeelde partij 1] kennelijk dicht en ontkent ze, mogelijk ingegeven door angst- en schuldgevoelens, dat ze nog wordt lastiggevallen.
Rekening houdend met de gevoelens van een zeer jong meisje zoals [voornaam benadeelde partij 1] en de gehele complexe situatie waarin ze verkeert, vindt de rechtbank het begrijpelijk dat [voornaam benadeelde partij 1] pas in het tweede (uitgebreidere) verhoor, het studioverhoor op 28 augustus 2018, meer openheid van zaken geeft. Daarbij komt dat dat verhoor is afgenomen in een deskundige setting met speciaal voor dit soort situaties getrainde verhoorders. Dat [voornaam benadeelde partij 1] in haar eerste verhoor beperkter heeft verklaard is dus volkomen begrijpelijk en doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan haar uitgebreidere en voor verdachte meer belastende verklaring op 28 augustus 2018.
De verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] worden op onderdelen bevestigd en ondersteund door de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] . Deze zijn uitgewerkt in rubriek 3.3.2.1. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] en die van [voornaam benadeelde partij 2] op elkaar zouden zijn afgestemd.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] te twijfelen. Zij vindt deze geloofwaardig en acht deze bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank zal die verklaringen bij de beoordeling van de zaak verder tot uitgangspunt nemen.
3.3.1.4 Verder ondersteunend bewijs
Het dossier bevat voorts nog de volgende ondersteunende bewijsmiddelen voor de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] .
De geboorte van [voornaam benadeelde partij 3] en het DNA verwantschapsonderzoek
Op [geboortedag 2] 2015 is [voornaam benadeelde partij 1] bevallen van [voornaam benadeelde partij 3] . Het NFI heeft een DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd om uit te zoeken of verdachte de vader van [voornaam benadeelde partij 3] kan zijn. In het rapport van 3 september 2018 heeft het NFI op basis van dit onderzoek geconcludeerd dat [voornaam benadeelde partij 3] een dochter van verdachte kan zijn. Op alle tweeëntwintig onderzochte loci hebben [voornaam benadeelde partij 3] en verdachte een gemeenschappelijk DNA-kenmerk. Dit betekent dat sprake kan zijn van een ouder-kind relatie. De kans op de verkregen DNA-profielen is ongeveer vijfhonderdduizend keer groter wanneer sprake is van een ouder-kind relatie dan wanneer geen sprake is van verwantschap.
Tevens is op grond van het DNA-verwantschapsonderzoek geconstateerd dat verdachte en [voornaam benadeelde partij 1] gezamenlijk de biologische ouders van [voornaam benadeelde partij 3] kunnen zijn. De kans op de verkregen DNA-profielen is meer dan één miljard keer groter wanneer [voornaam benadeelde partij 1] en verdachte de biologische ouders van [voornaam benadeelde partij 3] zijn dan wanneer [voornaam benadeelde partij 1] en een onbekende man de biologische ouders van [voornaam benadeelde partij 3] zijn. Nadat verdachte met de uitkomsten van het DNA verwantschapsonderzoek wordt geconfronteerd, bekent verdachte ook seks met [voornaam benadeelde partij 1] gehad te hebben en gaat hij er ook vanuit dat hij de vader is.
Melding van misbruik
Uit een notitie van 7 maart 2014 (schooljaar 2013/2014), gemaakt door [begeleider] , intern begeleider van de [naam school] (de basisschool van [voornaam benadeelde partij 1] ), blijkt dat [voornaam benadeelde partij 1] bij het tienjarig-onderzoek tegen de GGD heeft gezegd dat ze seksueel is misbruikt door haar vader. De rechtbank gaat ervan uit dat ze met “vader” verdachte heeft bedoeld. Volgens [voornaam benadeelde partij 1] woonde ze namelijk toen al bij verdachte in huis en ook in haar verhoor op 28 augustus 2018 heeft ze verdachte aangeduid als vader.
3.3.1.5 Conclusie
De rechtbank acht de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] betrouwbaar. Ook worden deze ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel misbruik van [voornaam benadeelde partij 1] zoals ten laste is gelegd (feiten 1 tot en met 5).
3.3.2
De beoordeling van het seksueel misbruik van [voornaam benadeelde partij 2] in de periode van 1 januari 2010 tot en met [geboortedag 2] 2015 (feiten 6 tot en met 8)
3.3.2.1 De verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2]
Op 20 augustus 2018 heeft de politie een intakegesprek met [voornaam benadeelde partij 2] gevoerd, waarna ze op 28 augustus 2018 uitgebreid als getuige is gehoord door middel van een studioverhoor.
Op 20 augustus 2018 heeft [voornaam benadeelde partij 2] – samengevat – verklaard dat zij en [voornaam benadeelde partij 1] misbruikt werden, maar ze weet niet wanneer het misbruik is begonnen. Verdachte kwam bij één van hen op de kamer, ging bloot op hen liggen en begon overal te voelen. Hij is meerdere keren met zijn penis in [voornaam benadeelde partij 2] geweest, zonder condoom. Ze heeft een keer tegen hem gezegd dat ze het niet wilde en toen werd ze met een riem geslagen. Dat [voornaam benadeelde partij 3] de dochter is van [voornaam benadeelde partij 1] . [voornaam benadeelde partij 2] was er met verdachte bij toen [voornaam benadeelde partij 1] beviel. [voornaam benadeelde partij 2] wist niet dat [voornaam benadeelde partij 1] zwanger was. Toen [voornaam benadeelde partij 3] werd geboren, is het misbruik gestopt. [voornaam benadeelde partij 2] heeft ook gezien dat het bij [voornaam benadeelde partij 1] gebeurde. Ze probeerden elkaar steeds te helpen om hem steeds van hen af te halen, maar ze waren niet sterk genoeg.
Op 28 augustus 2018 heeft [voornaam benadeelde partij 2] – samengevat – verklaard dat verdachte haar en [voornaam benadeelde partij 1] op een grotemensenmanier heeft aangeraakt. ‘Dat ding waarmee je plast, wordt in je poesje gezet’. Verdachte heeft dit te vaak gedaan, zo’n acht keer. Het gebeurde vanaf dat ze vijf of zes jaar was totdat ze tien was. De laatste keer was toen ze ongeveer tien was. Het misbruik vond plaats in haar slaapkamer of in zijn slaapkamer. [voornaam benadeelde partij 2] lag op haar rug in bed, verdachte trok haar kleding uit en hij ging dan als een bruggetje over haar heen. Het deed pijn aan het binnenste van haar ‘poesje’. Hij bewoog, naar boven en beneden, en als hij klaar was, begon hij een raar geluid te maken. Elke keer als hij klaar was, zag ze iets wits, wat in haar zat en op zijn ‘stok’. Onder de huid van zijn penis zitten drie balletjes, die zitten in zijn huid. Ze mocht het niet aan haar moeder vertellen, want dan zou verdachte haar keihard slaan. Hij heeft haar een keer geslagen met een riem. Verdachte zette een schuifje op de deur waardoor de deur op slot ging. Meestal was er niemand bij, maar als de deur open was en zij om hulp riep, kwam [voornaam benadeelde partij 1] aangerend en probeerde verdachte van haar af te duwen, wat veel pijn deed. Het is nooit gelukt om hem van haar af te duwen. Hij ging pas van haar af als hij klaar was. Ze heeft ook [voornaam benadeelde partij 1] horen huilen, ze kon dan de kamer niet binnenkomen omdat de deur op slot was. Ook heeft ze wel eens aan hem getrokken als hij op [voornaam benadeelde partij 1] lag. Wat hij met haar deed, deed hij ook met [voornaam benadeelde partij 1] . [voornaam benadeelde partij 2] praatte met [voornaam benadeelde partij 1] over hoe ze zich voelde, maar niet over het aanraken. [voornaam benadeelde partij 1] sprak er helemaal niet over. [voornaam benadeelde partij 2] was erbij toen [voornaam benadeelde partij 1] beviel. Ze was heel erg geschrokken en ze moesten doen alsof hun moeder de moeder van [voornaam benadeelde partij 3] was. Ze vertelt niet veel meer, ze was bang dat haar moeder haar niet meer wilde zien.
3.3.2.2 De verklaring van verdachte
Verdachte heeft stellig ontkend ooit enige seksuele handeling bij [voornaam benadeelde partij 2] te hebben verricht.
3.3.2.3 De betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] gedetailleerd zijn, en dan met name de verklaring die is afgelegd op 28 augustus 2018 tijdens het studioverhoor. Ze heeft in grote lijnen en op essentiële onderdelen consistent verklaard. [voornaam benadeelde partij 2] is emotioneel en loopt al jaren met een groot geheim dat ze niet kon vertellen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de angst- en schuldgevoelens waarmee [voornaam benadeelde partij 1] mogelijk kampt ook bij [voornaam benadeelde partij 2] aanwezig zullen zijn.
Rekening houdend met de gevoelens van een zeer jong meisje zoals [voornaam benadeelde partij 2] en de gehele complexe situatie waarin ze verkeert, vindt de rechtbank het begrijpelijk dat [voornaam benadeelde partij 2] pas in het tweede (uitgebreidere) verhoor, het studioverhoor op 28 augustus 2018, meer openheid van zaken geeft. Daarbij komt dat dat verhoor is afgenomen in een deskundige setting met speciaal voor dit soort situaties getrainde verhoorders. Dat [voornaam benadeelde partij 2] in haar eerste verhoor beperkter heeft verklaard is dus volkomen begrijpelijk en doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan haar uitgebreidere en voor verdachte meer belastende verklaring op 28 augustus 2018.
De verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] worden op onderdelen bevestigd en ondersteund door de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 1] . Deze zijn uitgewerkt in rubriek 3.3.1.1. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] en die van [voornaam benadeelde partij 1] op elkaar zouden zijn afgestemd, integendeel zelfs.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] te twijfelen. Zij gelooft deze onverkort en acht deze bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank zal die verklaringen bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt nemen.
3.3.2.4 Verder ondersteunend bewijs
Ook ten aanzien van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] ziet de rechtbank de volgende ondersteunende bewijsmiddelen.
Transsectie van het hymen (maagdenvlies)
Op 7 september 2018 is [voornaam benadeelde partij 2] in het AMC onderzocht door kinderarts sociale pediatrie [kinderarts] . Uit dit onderzoek is gebleken dat het hymen (maagdenvlies) van [voornaam benadeelde partij 2] een transsectie vertoont, hetgeen wijst op penetratie van het maagdenvlies.
Aanwezigheid van de soa trichomonas
Uit het onderzoek door kinderarts [kinderarts] op 7 september 2018 is tevens gebleken dat [voornaam benadeelde partij 2] besmet is met de soa trichomonas. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de urine van verdachte en heeft in het rapport van 28 januari 2019 geconcludeerd dat in de urine van verdachte het eencellige organisme trichomonas vaginalis, de verwekker van de soa trichomonas, is aangetoond. [voornaam benadeelde partij 2] en verdachte zijn dus drager van dezelfde soa.
Drs. S. de Vries, forensisch arts FMG van het NFI, heeft naar aanleiding van vragen van de officier van justitie nader gerapporteerd. Een van de vragen was welke conclusies/hypotheses te trekken/stellen zijn over de eerder door de huisarts en het AMC vastgestelde soa trichomonas bij [voornaam benadeelde partij 2] .
In het NFI-rapport van 10 maart 2019 wordt onder meer gesteld dat voor gesuggereerde hypothesen over alternatieve wijzen van overdracht van trichomonas vaginalis, zoals het gebruik van inadequaat gereinigde producten, gezamenlijk gebruik van badwater en of handdoeken, onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bestaat. Onbehandelde trichomonasinfecties kunnen maanden tot jaren aanwezig blijven.
Ten aanzien van de vraag die door de officier van justitie is gesteld, overweegt De Vries op basis van de resultaten van de ontvangen medische gegevens en de vraagstelling de volgende hypothesen in relatie tot de bevindingen:
seksueel contact; en
een andere oorzaak dan seksueel contact.
Op basis van de huidige stand van de wetenschap is de aanwezigheid van trichomonas vaginalis waarschijnlijker onder de hypothese seksueel contact dan onder de hypothese van een andere oorzaak dan seksueel contact. De gemelde toedracht – seksueel misbruik – is een mogelijk plausibele verklaring voor de aanwezigheid van trichomonas vaginalis bij [voornaam benadeelde partij 2] .
Onderhuidse balletjes rondom de penis van verdachte
Tijdens het studioverhoor op 28 augustus 2018 heeft [voornaam benadeelde partij 2] op de vraag hoe de penis van verdachte er uitziet verklaard dat deze onderhuidse bolletjes aan de zijkanten heeft. Het zijn net knikkers en het zijn er in elk geval meer dan drie. Uit onderzoek aan de penis van verdachte is inderdaad gebleken dat hij zes zeer duidelijk waarneembare rechthoekige bolletjes in de huid om zijn penis heeft zitten. Verdachte heeft verklaard dat [voornaam benadeelde partij 2] nooit op de deur klopte als hij zijn lichaam stond in te vetten met vaseline en dat ze zomaar de slaapkamer binnenkwam. Het zou kunnen dat [voornaam benadeelde partij 2] zijn penis heeft gezien, en dus ook de bolletjes.
De rechtbank overweegt dat [voornaam benadeelde partij 2] gedetailleerd heeft verklaard over de aanwezigheid van de bolletjes rondom de penis van verdachte en dat dit het eerste opvallende detail is wat ze noemt als haar wordt gevraagd hoe de penis van verdachte eruit ziet. Dat [voornaam benadeelde partij 2] zo gedetailleerd heeft verklaard over iets wat ze volgens verdachte in een vluchtig ogenblik zou hebben kunnen zien als ze de slaapkamer binnenkwam, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Incident met verdachte waarbij [voornaam benadeelde partij 2] werd geslagen met een riem
[voornaam benadeelde partij 2] heeft in haar beide verklaringen verklaard over een incident met verdachte waarbij hij haar sloeg met een riem, omdat ze zei dat ze niet (de rechtbank begrijpt: geen seks) wilde. Het gebeurde thuis in de douche en het was op de verjaardag van [voornaam benadeelde partij 1] of de dag ervoor. Ook [voornaam benadeelde partij 1] heeft over dit incident verklaard. Ze heeft verklaard dat er ruzie was op haar verjaardag. [voornaam benadeelde partij 1] was samen met [voornaam benadeelde partij 2] aan het douchen en toen sloeg verdachte [voornaam benadeelde partij 2] met een riem of een tas. Tot slot heeft ook [moeder] in haar verhoor van 4 september 2018 verklaard dat ze op een avond thuis kwam en dat [voornaam benadeelde partij 2] haar vertelde dat ze was geslagen. Verdachte zei dat ze brutaal was geweest en dat hij haar had geslagen. [voornaam benadeelde partij 2] was geslagen met een riem.
De rechtbank overweegt dat het feit dat zowel [voornaam benadeelde partij 1] als [moeder] over het incident met verdachte verklaren ondersteunend meeweegt voor in elk geval dat onderdeel van de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] .
3.3.2.5 Conclusie
De rechtbank acht de verklaringen van [voornaam benadeelde partij 2] voldoende betrouwbaar. Ook worden deze ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 6 tot en met 8.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring is opgenomen in bijlage 2 die achter dit vonnis is gevoegd en geldt als hier ingevoegd.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en daarbij de maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging.
Subsidiair heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaren gevorderd, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te hoog is, omdat de bewezenverklaring beperkter moet zijn.
Wat betreft de vordering tot het opleggen van tbs met dwangverpleging heeft de raadsvrouw primair bepleit dat deze moet worden afgewezen. De deskundigen hebben geen parafilie of pedofiele stoornis kunnen vaststellen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat sprake is van recidivegevaar. De psychiater en de psycholoog hebben verklaard dat ze zich onthouden van een inschatting van het recidivegevaar en uit de risicoanalyse van de reclassering volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag-matig. Dat uit het strafblad van verdachte zou volgen dat gevaar voor herhaling evident is, is te kort door de bocht. Tot slot bestaat er te veel onduidelijkheid over de vraag of er een causaal verband bestaat tussen enige stoornis bij verdachte en de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw in combinatie met tbs met dwangverpleging een lagere gevangenisstraf dan gevorderd bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich vele malen schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] , jonge meisjes die door hem werden opgevoed of verzorgd alsof ze bij zijn gezin hoorden. In het geval van [voornaam benadeelde partij 1] begon het misbruik toen zij zeven à acht jaar oud was en heeft dit geduurd tot haar vijftiende. In het geval van [voornaam benadeelde partij 2] begon het misbruik toen zij vier à vijf jaar oud was en heeft dit geduurd tot haar tiende. Er was soms sprake van penetratie, soms sprake van een poging daartoe, soms sprake van ontuchtige handelingen en soms een combinatie daarvan. Het handelen van verdachte staat in schril contrast met de uitspraak van verdachte dat hij van [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] hield zoals hij van zijn eigen kinderen zou houden.
Verdachte heeft absoluut geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] en uitsluitend gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen wat [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] in hun stiefvader zouden moeten kunnen stellen in zeer ernstige mate beschaamd en hij heeft gedurende een lange periode een zeer onveilige thuissituatie voor hen gecreëerd.
Het behoeft geen betoog dat [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] ernstig zijn beschadigd door het handelen van verdachte. Hun jeugd is hen ontnomen en beiden hebben hun eerste seksuele ervaringen met verdachte beleefd, waardoor geen sprake meer kan zijn van een vrije seksuele ontwikkeling. Uit de slachtofferverklaringen die op de zitting van 21 maart 2019 door hun advocaten zijn voorgedragen, volgt dat het handelen van verdachte een grote impact op hen heeft gehad en dat zij nog steeds de nadelige gevolgen van het misbruik ondervinden. [voornaam benadeelde partij 1] heeft beschreven dat het misbruik vies en naar was en dat het ontzettend veel pijn deed. De verhoren bij de politie waren erg zwaar. Soms heeft ze de gedachte dat ze liever dood wil en weet ze niet goed hoe het allemaal verder moet. [voornaam benadeelde partij 1] vindt het vreselijk dat ze [voornaam benadeelde partij 2] niet tegen verdachte heeft kunnen beschermen. [voornaam benadeelde partij 2] heeft beschreven dat ze het gevoel heeft dat mensen nu altijd nadenken over wat ze tegen haar willen zeggen. Ze willen rekening houden met haar en met wat ze heeft meegemaakt. Dit is erg lief, maar moeilijk om te ervaren. [voornaam benadeelde partij 2] wil graag dat alles weer gewoon wordt, maar ze heeft nooit goed ervaren wat gewoon is. Ook heeft ze de enorme angst en zorgen omschreven die ze heeft ervaren. Ze vindt het ook erg dat [voornaam benadeelde partij 1] de bevalling van [voornaam benadeelde partij 3] heeft moeten meemaken. Hoeveel angst en pijn [voornaam benadeelde partij 1] toen had, zal [voornaam benadeelde partij 2] altijd onthouden.
Daarbij komt dat uit het seksueel misbruik een kind is geboren. [voornaam benadeelde partij 1] was slechts elf jaar oud toen zij beviel van [voornaam benadeelde partij 3] . Zwangere jonge meisjes met een leeftijd tot zestien jaar hebben een verhoogd risico op bloedarmoede en zwangerschapsvergiftiging, vroeggeboorte en op nabloeding na de bevalling. [voornaam benadeelde partij 1] is thuis in de badkamer bevallen en er was sprake van een bevalling waarbij de voetjes van [voornaam benadeelde partij 3] eerst kwamen. Een zwangerschap waarbij de baby aan het einde van de zwangerschap in een voet- of stuitligging ligt, is in Nederland reden voor betrokkenheid van een gynaecoloog, in verband met de mogelijk optredende complicaties tijdens de bevalling en de risico’s daarbij voor moeder en kind. Verdachte was bij de bevalling aanwezig en heeft geholpen met het ter wereld brengen van [voornaam benadeelde partij 3] . De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij na afloop van de bevalling geen adequate medische zorg voor [voornaam benadeelde partij 1] heeft ingeschakeld. In plaats daarvan werd er gedaan alsof [voornaam benadeelde partij 1] de zus van [voornaam benadeelde partij 3] was en ging [voornaam benadeelde partij 1] twee dagen naar haar bevalling alweer naar school. In haar slachtofferverklaring heeft zij beschreven dat de bevalling een angstige ervaring voor haar is geweest en dat het erg veel pijn deed. Haar lichaam is door de bevalling erg veranderd en dat vindt [voornaam benadeelde partij 1] moeilijk. Ze denkt dat het nooit meer helemaal goed komt. Tijdens haar zwangerschap had ze er geen idee van wat er gebeurde en voelde ze zich erg alleen.
Hoewel [voornaam benadeelde partij 3] geliefd is en er veel van haar wordt gehouden, is ze ook een tastbare herinnering aan het strafbare handelen van verdachte. Ook zij zal in de toekomst moeten leren omgaan met wat verdachte haar moeder heeft aangedaan en met haar moeilijk te aanvaarden, gecompliceerde situatie wat betreft haar afstamming.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ook heeft hij op geen enkele manier berouw getoond of enige vorm van excuses gemaakt, omdat hij hier naar eigen zeggen nog niet aan toe was.
6.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank de opgemaakte Pro Justitia-rapportages en het rapport van Reclassering Nederland in acht genomen.
J. van der Meer, psychiater, heeft op 19 november 2018 gerapporteerd en naar aanleiding van vragen van de officier van justitie op 28 januari 2019 aanvullend gerapporteerd. J. Yntema, psycholoog, heeft op 20 november 2018 gerapporteerd en naar aanleiding van vragen van de officier van justitie op 13 februari 2019 aanvullend gerapporteerd. Het rapport van Reclassering Nederland is op 5 februari 2019 gerealiseerd en opgemaakt door K. Holterman.
Allen zijn op de zitting van 21 maart 2019 als deskundigen gehoord en hebben de rapportages en adviezen toegelicht.
6.3.2.1 De Pro Justitia-rapportages
Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt – samengevat – het volgende.
Verdachte is een licht verstandelijk beperkte 66-jarige man, sinds 1990 bekend met diabetes en waarbij sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Er kan worden gesteld dat verdachte voornamelijk geneigd is te redeneren vanuit een opportunistisch en egocentrisch perspectief. De antisociale trekken zorgen ervoor dat verdachte weinig empathie voelt richting de slachtoffers en zich door zijn eigen behoeftebevrediging laat leiden. Verdachte neemt een ontkennende, externaliserende houding aan ten aanzien van hetgeen hem ten laste wordt gelegd. Zijn aandeel in de strafbare feiten en verantwoordelijkheid voor zijn handelen legt hij in externe factoren. Vanuit de antisociale persoonlijkheidstrekken kan niet worden gesteld dat er bij verdachte sprake was van overwegend impulsief gedrag. In algemene zin kan op basis van zijn voorgeschiedenis, de aanvullende en opgevraagde informatie en het strafdossier worden gesteld dat verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis geneigd is tot het maken van egocentrische en antisociale keuzes. Anderzijds wist hij dat seks met zijn minderjarige stiefdochter niet goed was en zoekt hij hulp in de vorm van winti. Voorts hield hij de seks en de ware identiteit van de uit het seksueel misbruik geboren dochter [benadeelde partij 3] doelbewust geheim voor de buitenwereld. Toen het seksueel misbruik bekend werd gemaakt door zijn stiefdochters heeft verdachte ontkend. Pas toen door DNA-onderzoek werd aangetoond dat [benadeelde partij 3] zijn dochter was, bekende hij seks te hebben gehad met de minderjarige moeder. Voorts probeerde hij de verantwoordelijkheid van zijn gedrag af te schuiven op zijn ‘beheksing’ in een poging er zelf beter uit te komen. Deze anamnese wordt gezien als een vorm van externalisering, waarbij de schuld voor de gebeurtenissen wordt gelegd bij [moeder] . Gedurende de periode van het seksueel misbruik en de periode erna was sprake van doelbewust gedrag waarbij verdachte uit was op behoeftebevrediging. Hij heeft dit doelbewust verborgen weten te houden voor de buitenwereld wat wijst op planning en controle over zijn gedrag. Aangaande het seksuele gedrag van verdachte komt eveneens naar voren dat dit gedragspatroon met name voortkomt vanuit antisociale cognities (dat wil zeggen egocentrisch) en lustgestuurd is. Anderzijds is zijn seksuele gedrag dermate afwijkend en zorgelijk dat een parafilie ook niet kan worden uitgesloten. Als het tenlastegelegde volledig bewezen wordt verklaard, zou dit een aanwijzing kunnen zijn voor het bestaan van een parafilie of pedofiele stoornis, maar hierover kunnen geen eenduidige uitspraken worden gedaan. Het advies is om het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Aangezien het seksuele gedrag van verdachte onvoldoende in kaart kan worden gebracht en onvoldoende duidelijk is geworden, er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een parafiele stoornis en er geen doorwerking van een stoornis heeft meegespeeld in het tenlastegelegde, kan vanuit gedragsdeskundig perspectief geen uitspraak worden gedaan over de kans op recidive met betrekking tot een zedendelict.
Hoewel het advies luidt om de strafbare feiten aan verdachte toe te rekenen, omdat ze niet te wijten zijn aan een stoornis, maar aan gepland en gecontroleerd gedrag, is het vanuit zorgoogpunt wel raadzaam verdachte te begeleiden (bijvoorbeeld via een instelling als De Waag) in het herkennen van onwenselijk seksueel gedrag. Eerdere behandeling of begeleiding is nooit ingezet of van de grond gekomen, mede omdat verdachte daar niet gemotiveerd voor is. Zelf is hij stellig van mening dat zijn gedrag hem niet in de problemen brengt, maar het voornamelijk anderen zijn die hem hinderen in zijn leven. Dat maakt de kans van slagen bij behandeling of begeleiding beperkt. Naast bovengenoemde hulpverlening is verdachte vooral gebaat bij zo langdurig mogelijke praktische hulp en ondersteuning, waarbij tevens regelmatig eventuele risicosituaties (contact met kinderen) met verdachte in de gaten gehouden kunnen worden.
Gezien het ontbreken van een doorwerking van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de ten laste gelegde feiten kan geen uitspraak worden gedaan over een behandeling in een strafrechtelijk kader. Toezicht van de reclassering in een voorwaardelijk kader – als steun in de rug – zou kunnen worden overwogen.
De rechtbank zal de adviezen wat betreft de toerekenbaarheid van verdachte overnemen en verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten.
6.3.2.2 De toelichting van Van der Meer en Yntema
Psychiater Van der Meer heeft onder meer verklaard dat hij bij verdachte tot de conclusie is gekomen dat enerzijds sprake is van zwakbegaafdheid en dus een lage intelligentie. Anderzijds is sprake van persoonlijkheidsproblematiek waarbij met name antisociale trekken nadrukkelijk naar voren komen. Verdachte heeft weinig empathie voor de slachtoffers en de nadruk ligt op directe behoeftebevrediging. De veroordeling van 7 februari 1994 voor een soortgelijk misdrijf is een bevestiging van deze indruk. Deze uitingen van antisociaal gedrag vallen binnen de ‘eigen verantwoordelijkheid’. Het mogelijk impulsieve aspect van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kwam bij verdachte minder naar voren, mede omdat verdachte niet wilde meewerken aan de afname van een heteroanamnese. Dit heeft gemaakt dat Van der Meer niet heeft geadviseerd het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De parafilie dan wel pedofiele stoornis kan niet worden aangetoond, maar ook niet worden uitgesloten. Dit heeft ermee te maken dat Van der Meer onvoldoende inzicht in het seksueel gedrag en de seksuele beleving van verdachte heeft gekregen. In dat geval staat de Beroepscode eraan in de weg om deze diagnose te stellen. Het ontbreken van inzicht in het seksueel gedrag en de seksuele beleving van verdachte is ook de reden dat Van der Meer zich heeft onthouden van het maken van een inschatting van het risico op recidive.
Van der Meer heeft tot slot het advies bevestigd om verdachte ambulant te behandelen en te begeleiden. Een klinische behandeling is weinig kansrijk, omdat verdachte hiervoor niet gemotiveerd is. Het advies om verdachte in een kader als dat van tbs te behandelen, kon ook niet worden gegeven, omdat de beroepscode hieraan in de weg staat nu geadviseerd wordt verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren.
Psycholoog Yntema heeft onder meer verklaard dat het gedrag van verdachte voornamelijk egocentrisch en lustgestuurd is. Dit komt voort uit zijn persoonlijkheidsproblematiek: verdachte houdt onvoldoende rekening met de grenzen van anderen. Daarbij komt dat hij vanuit zijn licht verstandelijke beperking weinig zicht heeft op de oorzaak-gevolg relatie. Zijn handelen is hem evenwel aan te rekenen, omdat hij wel weet wat goed is en wat fout is. In het geval van verdachte staat impulsief gedrag niet als zodanig op de voorgrond, daar waar dat in andere gevallen wel onderdeel kan zijn van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken.
De beroepscode schrijft voor dat de huidige tenlastelegging niet mag worden gebruikt voor het vaststellen van een diagnose. De vaststelling van een stoornis moet overeind kunnen blijven zonder de tenlastelegging. Yntema ziet in de veroordeling van 7 februari 1994 wel een sterke aanwijzing voor een parafiele stoornis, maar het blijft moeilijk deze vast te stellen, omdat het gedrag van verdachte ook overwegend lustgestuurd kan zijn, ongeacht de leeftijd van degenen op wie die lusten betrekking hebben.
Wat betreft het risico op recidive kan Yntema in algemene zin verklaren dat er risicofactoren bij verdachte aanwezig zijn, zoals eerdere verdenkingen of veroordelingen, maar dat andere risicofactoren moeilijk te beoordelen zijn, omdat afdoende informatie over het seksuele functioneren van verdachte ontbreekt. Hoewel verdachte niet gemotiveerd is voor een behandeling is het vanuit het oogpunt van bescherming van de maatschappij van belang dat verdachte zo lang mogelijk onder toezicht zal staan.
6.3.2.3 Het rapport van Reclassering Nederland
Uit het rapport van Reclassering Nederland blijkt – samengevat – het volgende.
Op basis van het strafblad van verdachte kan niet worden gesproken van een delictpatroon. Bij een bewezenverklaring wordt wel een gedragspatroon aanwezig geacht. Verdachte heeft een externaliserende houding en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag. Daarnaast voelt hij zich slachtoffer in onderhavige strafzaak. Het gesprek met verdachte verliep moeizaam, omdat hij vaag en vermijdend antwoord op vragen gaf. Gelet op zijn houding, het recidiverisico, de zorgen die bestaan over het recidiveren en dat hij niet de ernst van het feit lijkt in te zien, acht de reclassering interventies geïndiceerd. De STATIC-score van verdachte is 2. Dit betekent dat het risico dat verdachte binnen vijf jaar recidiveert laag-matig is. De reclassering conformeert zich aan het Pro Justitia-onderzoek waarbij langdurige ondersteuning, maar ook controle moet komen op zijn gedrag en of hij in contact komt met een minderjarige. De gedachte is dat er een langere periode dan de standaard twee jaar nodig is om tot enige gedragsverandering en inzicht te komen. Hiervoor is voldoende responsiviteit aanwezig. Indien verdachte een lange gevangenisstraf wordt opgelegd, zal in het kader van detentiefasering opnieuw onderzocht worden of nadergenoemde bijzondere voorwaarden nog steeds geïndiceerd en uitvoerbaar zijn. Indien aan verdachte een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd, adviseert de reclassering een proeftijd van vijf jaar op te leggen en – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag, een contactverbod met [voornaam benadeelde partij 1] , [voornaam benadeelde partij 2] en [voornaam benadeelde partij 3] , het vermijden van contact met minderjarigen en het meewerken aan het realiseren en verkrijgen van dagbesteding.
6.3.2.4 De toelichting van Holterman
Holterman heeft ter zitting onder meer verklaard dat de reclassering bij het maken van een inschatting van het recidiverisico gebruik heeft gemaakt van STATIC-99R, een empirisch ontwikkeld risicotaxatie-instrument. Het strafblad van verdachte en de aanvullende aangiftes uit de zaak uit 1994 zijn hierin meegenomen. Uit de toepassing van dit instrument is gebleken dat het recidiverisico laag-matig is, maar dit is slechts een statistisch gegeven. Holterman heeft verklaard dat er in de praktijk meer zorgen over verdachte zijn, gelet op zijn lage IQ en het gebrek aan zelfinzicht. Ook is er onvoldoende zicht op bestaande risicofactoren. Holterman betwijfelt of een reclasseringstoezicht van vijf jaar met bijzondere voorwaarden tot enige gedragsverandering zal leiden.
6.3.3
Tbs met dwangverpleging
De rechtbank zal aan verdachte niet de gevorderde tbs met dwangverpleging opleggen en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de artikelen 37 lid 2 en 3 en 37a Sr volgt dat voor het opleggen van tbs met dwangverpleging moet zijn voldaan aan een aantal vereisten, te weten:
er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal vier jaar gevangenisstraf staat of een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a lid 1 onder 1 Sr;
er is een multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt;
er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens; en
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel.
In deze zaak is aan de vereisten 1 en 2 voldaan. Wat betreft het vereiste 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte een pedofiele/parafiele stoornis aanwezig was. Ze baseert zich onder meer op de veroordeling van verdachte op 7 februari 1994 en de soortgelijke verklaringen van andere vermeende slachtoffers die in dat dossier zijn opgenomen. Daarnaast heeft het misbruik in deze strafzaak over een jarenlange periode plaatsgevonden, heeft verdachte daarbij twee slachtoffers gemaakt en had het misbruik een ernstige vorm en gevolgen.
De psychiater en de psycholoog hebben blijkens hun rapportages en toelichting op de zitting bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd in de vorm van een lichte verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale persoonlijkheidstrekken. Verdachte is geneigd om egocentrische keuzes te maken, heeft weinig schuldgevoelens en een gebrek aan empathie voor de slachtoffers. Toch wist verdachte, ondanks zijn lage intelligentie, dat het niet goed was om seks met [voornaam benadeelde partij 1] - de enige seks die hij heeft bekend - te hebben. Ook heeft hij de waarheid omtrent [voornaam benadeelde partij 3] na haar geboorte geheim gehouden. Tijdens de pleegperiode was sprake van doelbewust gedrag, waarbij verdachte uit was op eigen behoeftebevrediging. Er was dus sprake van planning en controle over zijn gedrag wat maakt dat de deskundigen adviseren verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank heeft dit advies overgenomen.
Wat betreft de al dan niet aanwezigheid van een pedofiele/parafiele stoornis hebben de deskundigen verklaard dat deze niet kan worden vastgesteld, maar ook niet kan worden uitgesloten. Er is onvoldoende inzicht verkregen in het seksueel gedrag en de seksuele beleving van verdachte. In dat geval staat de beroepscode eraan in de weg om deze diagnose te stellen. Ook mag de huidige tenlastelegging volgens die beroepscode niet worden meegewogen bij het al dan niet stellen van een diagnose.
Terecht heeft de officier van justitie erop gewezen dat het uiteindelijk aan de rechtbank is om al dan niet te concluderen tot een stoornis bij verdachte en het verband tussen een eventuele stoornis en zijn handelen. De rechtbank is echter met de deskundigen van oordeel dat het daadwerkelijk bestaan van een pedofiele of parafiele stoornis bij verdachte met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Ten aanzien van de (persoonlijkheids)stoornis die in navolging van de rapportages wel kan worden vastgesteld, is verder onvoldoende vast komen te staan dat die bewuste stoornis het handelen van verdachte in belangrijke mate heeft bepaald. De deskundigen concluderen tot volledige toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank onderschrijft dat oordeel. Daarnaast zijn er geen bijkomende omstandigheden waardoor aannemelijk wordt dat er sprake is van een stoornis ten tijde van het delict. Er is weliswaar een veroordeling voor een zedendelict van geruime tijd geleden maar er is geen psychiatrische voorgeschiedenis. Ook is niets bekend over een psychiatrische voorgeschiedenis of eerdere behandelingen op psychologisch of psychiatrisch gebied. Het berekenende gedrag van verdachte zoals de deskundigen het omschrijven wijst eerder op egocentrisch gedrag dan dat het voorkomt uit een stoornis. Tbs met dwangverpleging is bedoeld voor mensen die vanuit een stoornis strafbaar handelen en daarvoor behandeling nodig hebben. Hier lijkt dat niet aan de orde. Om die reden kan van het opleggen van tbs met dwangverpleging geen sprake zijn.
Dat neemt niet weg dat de bewezenverklaring van jarenlang seksueel misbruik door verdachte van jonge aan zijn zorg toevertrouwde meisjes, de eerdere veroordeling van verdachte van 7 februari 1994 voor seksueel misbruik van zijn dochter en de aanwijzingen die het dossier bevat voor het seksueel misbruiken van andere naasten in het verleden, in combinatie met wat over de persoonlijkheid van verdachte is komen vast te staan, op zichzelf voldoende aanleiding vormt om vrees te hebben voor herhaling van dergelijk verwoestend gedrag in de toekomst. Daar komt bij dat uit de rapportages is gebleken dat verdachte niet gemotiveerd is voor enige behandeling. Het is dan ook nog maar de vraag of er sprake kan zijn van gedragsverandering. Om die reden acht de rechtbank het noodzakelijk om verdachte langdurig uit de maatschappij te halen, tot een moment waarop de ouderdom van verdachte op zichzelf een voldoende rem gaat vormen voor herhaling.
6.3.4
De straf
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, het risico op recidive en ter beveiliging van de maatschappij is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, waarbij enigszins rekening wordt gehouden met zijn gevorderde leeftijd. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend. De rechtbank heeft geen echt vergelijkbare zaken kunnen vinden om bij de strafmaat bij aan te sluiten.

7.De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

7.1
De vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert in totaal € 14.805,- aan materiële schadevergoeding en € 35.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeSchade kosten uithuisplaatsing (geschat) € 1.000,-
Toekomstige kosten eigen risico therapie van 18 t/m 21 jaar € 1.155,-
Kosten opvoeding [voornaam benadeelde partij 3] € 10.000,-
Onvoorziene kosten tvb evt hoger beroep (n.o eerste aanleg) € 2.500,-
Reiskosten algemeen (geschat) € 150,-
Totaal materiële schade € 14.805,-
Immateriële schade € 35.000,-
Totale schade € 49.805,-
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. W. van Egmond, heeft de vordering op de zitting van 21 maart 2019 nader toegelicht. Ze heeft verzocht om de gevorderde materiële schade integraal toe te wijzen en om de gevorderde immateriële schade als voorschot toe te kennen. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de immaterieel geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de vordering tot schadevergoeding deels onevenredig belastend zou zijn voor het strafproces, dan heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht het deel dat niet-onevenredig belastend is toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Tot slot heeft ze de rechtbank verzocht te gelasten dat de toegekende vergoeding op een daarvoor te openen BEM-rekening wordt gestort.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade integraal moet worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade als voorschot moet worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ze heeft daarbij opgemerkt dat in deze zaak een andere afweging zou moeten worden gemaakt dan wanneer in een civiele procedure een volwassen vrouw met een kind schadevergoeding zou vorderen. Tot slot heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om wat betreft de BEM-rekening de raadsvrouw van de benadeelde partij te volgen.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat bepaalde posten niet voor toewijzing in aanmerking komen en dat het immateriële schadebedrag moet worden gematigd. Bij de beoordeling van de vordering moet niet worden uitgegaan van jarenlang misbruik, zoals ten laste is gelegd, maar van een periode van maximaal één jaar.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per afzonderlijke post bespreken.
Schade kosten uithuisplaatsing (geschat)
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen. Daarbij komt dat de uithuisplaatsing niet rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte. [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] zijn geen kinderen van verdachte en hij had niet het ouderlijk gezag. De moeder van de meisjes heeft hierin een sleutelrol gespeeld: zij is aangehouden ter zake van verwaarlozing. Verdachte had anders gewoon vast komen te zitten – zoals nu – waarmee het directe gevaar was weggenomen. De meisjes hadden dan bij hun moeder kunnen blijven.
De rechtbank is met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat het rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de uithuisplaatsing van de benadeelde partij ontbreekt. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden afgewezen.
Toekomstige kosten eigen risico therapie van 18 t/m 21 jaar
Deze schadepost is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de raadsvrouw van verdachte niet betwist. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden toegewezen.
Kosten opvoeding [voornaam benadeelde partij 3]
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft bepleit dat in het geval van [voornaam benadeelde partij 1] sprake is van een inbreuk op haar zelfbeschikkingsrecht. Ze heeft hiertoe verwezen naar de Wrongful Birth-arresten. [1] Voorts heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van de gevorderde schade aansluiting gezocht bij de Nibud-normen, cijfers van het CBS en overheidstegemoetkomingen als de kinderbijslag en het kindgebonden budget.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van deze post gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat [voornaam benadeelde partij 3] bij een crisis pleeggezin is geplaatst en dat de benadeelde partij de wens heeft uitgesproken om vanaf haar achttiende zelfstandig voor [voornaam benadeelde partij 3] te gaan zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het op dit moment nog te onzeker of en in welke mate de benadeelde partij in de toekomst daadwerkelijk voor [voornaam benadeelde partij 3] kan en mag zorgen. Het is daarom vooralsnog onduidelijk of en in welke mate de benadeelde partij de gevorderde kosten daadwerkelijk gaat maken. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze post daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Onvoorziene kosten ten behoeve van eventueel hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het thans onduidelijk is over welke kosten het gaat. De vordering ten aanzien van deze post is daarmee onvoldoende onderbouwd en zal worden afgewezen.
Reiskosten algemeen (geschat)
Deze schadepost is voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en door de raadsvrouw van verdachte niet betwist. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft bepleit dat sprake is van een grove schending van de lichamelijke en geestelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht. Daarnaast is het recht op
family lifein de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden, heeft de benadeelde partij fysieke pijn gehad tijdens het misbruik en rondom de zwangerschap en de bevalling en is sprake van een ernstig psychisch trauma. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verwezen naar de schriftelijke slachtofferklaring en een vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 april 2018. [2]
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. In de uit de Smartengids aangehaalde zaken ging het over een veel langere periode dan de periode die de raadsvrouw van verdachte bewijsbaar acht. Ook was in die gevallen meer duidelijk over de psychische en lichamelijke gevolgen bij de slachtoffers. De raadsvrouw van verdachte heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2017 en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2017. [3]
De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die op jonge leeftijd te maken krijgen met seksueel misbruik daarvan langdurig psychisch leed ondervinden. De rechtbank houdt verder rekening met de ernst van de feiten, de aard van de omvang en de aanzienlijke periode waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en met het feit dat de benadeelde partij op elfjarige leeftijd is bevallen van een uit het misbruik verkregen kind. Nu sprake is van een atypische zaak zijn er (gelukkig) weinig vergelijkbare gevallen. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedag 3] 2003) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen 3 maanden het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 36.305,- (waarvan € 1.305,- aan materiële schade en € 35.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2018. De vordering zal voor het gedeelte van € 3.500,- [4] worden afgewezen en voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal gelasten dat het toegewezen bedrag op een BEM-rekening worden gestort.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7.2
De vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert in totaal € 4.805,- aan materiële schadevergoeding en € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeSchade kosten uithuisplaatsing (geschat) € 1.000,-
Toekomstige kosten eigen risico therapie van 18 t/m 21 jaar € 1.155,-
Onvoorziene kosten tvb evt hoger beroep (n.o eerste aanleg) € 2.500,-
Reiskosten algemeen (geschat) € 150,-
Totaal materiële schade € 4.805,-
Immateriële schade € 30.000,-
Totale schade € 34.805,-
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. G.J.M. van Spanje, heeft de vordering op de zitting van 21 maart 2019 nader toegelicht. Ze heeft verzocht om de gevorderde materiële schade integraal toe te wijzen en om de gevorderde immateriële schade als voorschot toe te kennen. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de immaterieel geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de vordering tot schadevergoeding deels onevenredig belastend zou zijn voor het strafproces, dan heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht het deel dat niet-onevenredig belastend is toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Tot slot heeft ze de rechtbank verzocht te gelasten dat de toegekende vergoeding op een daarvoor te openen BEM-rekening wordt gestort.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade integraal moet worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade als voorschot moet worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om wat betreft de BEM-rekening de raadsvrouw van de benadeelde partij te volgen.
De raadsvrouw van verdachte heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, nu ze vrijspraak heeft bepleit van alle ten laste gelegde feiten die zien op de benadeelde partij. Subsidiair heeft ze opgemerkt dat haar verweren ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 1] ook voor de vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 2] gelden.
Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank de raadsvrouw van verdachte in elk geval niet in haar primaire standpunt volgen. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per afzonderlijke post bespreken.
Schade kosten uithuisplaatsing (geschat)
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair bepleit dat deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen. Daarbij komt dat de uithuisplaatsing niet rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte. [voornaam benadeelde partij 1] en [voornaam benadeelde partij 2] zijn geen kinderen van verdachte en hij had niet het ouderlijk gezag. De moeder van de meisjes heeft hierin een sleutelrol gespeeld: zij is aangehouden ter zake van verwaarlozing. Verdachte had anders gewoon vast komen te zitten – zoals nu – waarmee het directe gevaar was weggenomen. De meisjes hadden dan bij hun moeder kunnen blijven.
De rechtbank is met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat het rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de uithuisplaatsing van de benadeelde partij ontbreekt. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden afgewezen.
Toekomstige kosten eigen risico therapie van 18 t/m 21 jaar
Deze schadepost is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de raadsvrouw van verdachte niet betwist. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden toegewezen.
Onvoorziene kosten ten behoeve van eventueel hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair bepleit dat deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het thans onduidelijk is over welke kosten het gaat. De vordering ten aanzien van deze post is daarmee onvoldoende onderbouwd en zal worden afgewezen.
Reiskosten algemeen (geschat)
Deze schadepost is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de raadsvrouw van verdachte niet betwist. De vordering ten aanzien van deze post zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft bepleit dat sprake is van een grove schending van de lichamelijke en geestelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht. Daarnaast is het recht op family life in de zin van artikel 8 EVRM geschonden, heeft de benadeelde partij fysieke pijn gehad tijdens het misbruik en is sprake van een ernstig psychisch trauma. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verwezen naar de schriftelijke slachtofferklaring en een vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 april 2018. [5]
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair bepleit dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. In de uit de Smartengids aangehaalde zaken ging het over een veel langere periode dan de periode die de raadsvrouw van verdachte bewijsbaar acht. Ook was in die gevallen meer duidelijk over de psychische en lichamelijke gevolgen bij de slachtoffers. De raadsvrouw van verdachte heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2017 en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2017. [6]
De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die op jonge leeftijd te maken krijgen met seksueel misbruik daarvan langdurig psychisch leed ondervinden. De rechtbank houdt verder rekening met de ernst van de feiten, de aard van de omvang en de aanzienlijke periode waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Nu sprake is van een atypische zaak zijn er (gelukkig) weinig vergelijkbare gevallen. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vast.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedag 4] 2005) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen 3 maanden het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van in totaal € 31.305,- (waarvan € 1.305,- aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2018. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. De rechtbank zal gelasten dat het toegewezen bedrag op een BEM-rekening worden gestort.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7.3
De vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert in totaal € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. W. van Egmond, heeft de vordering op de zitting van 21 maart 2019 nader toegelicht. Ze heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade toe te wijzen. Wat betreft de vraag of [voornaam benadeelde partij 3] zich kan voegen als benadeelde partij, heeft de raadsvrouw van de benadeelde aangevoerd dat het blijkens jurisprudentie niet noodzakelijk is dat verdachte wordt vervolgd voor verkrachting van [voornaam benadeelde partij 3] . Haar schade hangt nauw genoeg samen met de verkrachting dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft hiertoe verwezen naar diverse arresten van de Hoge Raad. [7] Wat betreft de schade heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij aangevoerd dat sprake is van directe schending van fundamentele rechten, waaronder het recht op family life in de zin van artikel 8 EVRM. Daarnaast blijkt uit overlegde stukken van De Bascule dat er bij [voornaam benadeelde partij 3] nu al kenmerken van PTSS zijn en dat sprake is van een ontwikkelingsachterstand. Ook heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij aangevoerd dat [voornaam benadeelde partij 3] beschadigd is door de situatie waarin zij is geboren. Ze heeft hiertoe verwezen naar het Baby Kelly-arrest. [8] Tot slot heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht te gelasten dat de toegekende vergoeding op een daarvoor te openen BEM-rekening wordt gestort.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen nu deze onvoldoende is onderbouwd. Het stukje tekst van de klinisch psycholoog is te summier om te kunnen stellen dat daadwerkelijk sprake is van een ontwikkelingsachterstand en PTSS. Ook is het verband tussen de ten laste gelegde feiten en de gestelde schade voldoende onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering nu deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Die belasting is dan met name gelegen in het uitzoeken van het causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten en de gestelde schade.
De rechtbank overweegt dat in dit prille stadium van het leven van [voornaam benadeelde partij 3] onvoldoende vaststaat dat immateriële schade door haar is geleden die voldoende rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit 1. Ook is de omvang van de eventueel zich al openbarende schade nog veel te onduidelijk. Om hierover duidelijkheid te scheppen, zou de behandeling van de strafzaak moeten worden aangehouden en onderzoek moeten plaatsvinden dat een onevenredige belasting van dit strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 58, 244, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals in bijlage 2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 en 6:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt op opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 3 en 7:
een poging tot het met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 4:
een poging tot het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt op opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd; en
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 5 en 8:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 36.305,- (zesendertigduizenddriehonderdvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 35.000,- (vijfendertigduizend euro) aan immateriële schade en € 1.305,- (dertienhonderdvijf euro) aan materiële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] af tot een bedrag van € 3.500,- (vijfendertighonderd euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen de som van € 36.305,- (zesendertigduizenddriehonderdvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 35.000,- (vijfendertigduizend euro) aan immateriële schade en € 1.305,- (dertienhonderdvijf euro) aan materiële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedag 3] 2003) te openen rekening met een BEM-clausule.
De vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 31.305,- (eenendertigduizenddriehonderdvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 30.000,- (dertigduizend euro) aan immateriële schade en € 1.305,- (dertienhonderdvijf euro) aan materiële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] af tot een bedrag van € 3.500,- (vijfendertighonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen de som van € 31.305,- (eenendertigduizenddriehonderdvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 30.000,- (dertigduizend euro) aan immateriële schade en € 1.305,- (dertienhonderdvijf euro) aan materiële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedag 4] 2005) te openen rekening met een BEM-clausule.
De vordering tot schadevergoeding van [voornaam benadeelde partij 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en S.F. van Merwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2019.
[(...)]

Voetnoten

1.De raadsvrouw van verdachte heeft in haar schriftelijke toelichting verwezen naar het arrest HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145.
4.Dit bedrag bestaat uit de posten schade kosten uithuisplaatsing (geschat) ad € 1.000,- en onvoorziene kosten ten behoeve van eventueel hoger beroep ad € 2.500,-.
7.De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft in haar schriftelijke toelichting verwezen naar ECL:NL:HR:2016:1522, ECLI:NL:PHR:2016:626 en ECLI:NL:HR:2015:134.