In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lebo Vastgoed B.V. (eiseres) en een huurder (gedaagde). De eiseres vorderde betaling van een boete van € 13.710,80 wegens overtreding van de huurovereenkomst door de gedaagde, die zijn woning zonder toestemming aan zijn broers had onderverhuurd. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij toestemming had gegeven voor de bewoning door zijn broer, en dat de boete onredelijk hoog was.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huurovereenkomst had geschonden door zijn broer zonder toestemming in te schrijven op het adres van het gehuurde. Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat het boetebeding in de huurovereenkomst, dat geen limiet stelde aan de te verbeuren boete, in strijd was met de Richtlijn oneerlijke bedingen. Dit leidde tot de conclusie dat het beding nietig was, waardoor de vordering tot betaling van de boete niet toewijsbaar was.
Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat de eiseres niet voldoende had onderbouwd dat de gedaagde winst had genoten uit de verboden onderverhuur. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen en de noodzaak voor verhuurders om redelijke voorwaarden te hanteren in huurovereenkomsten.