ECLI:NL:RBAMS:2019:229
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van opzet bij overtreding gebiedsverbod
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de verdachte terecht voor het niet naleven van een gebiedsverbod dat hem was opgelegd. De centrale vraag was of het gebiedsverbod voldoende kenbaar was gemaakt aan de verdachte, zodat hij opzet kon hebben op de overtreding. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 18 december 2018 en 8 januari 2019. De officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde, terwijl de raadsvrouw, mr. G.A. Jansen, vrijspraak bepleitte.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk niet voldoen aan een bevel tot gebiedsverbod, dat van kracht was van 27 februari 2016 tot en met 26 augustus 2016. De verdachte was op 16 juni 2016 in het verboden gebied aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod, onderbouwd door een aankondiging en een vrachtbrief die bevestigde dat het bevel op zijn adres was bezorgd. De verdediging betwistte echter dat de verdachte wetenschap had van het verbod.
De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod. De rechtbank benadrukte dat het aan de overheid is om de verdachte op de hoogte te stellen van dergelijke ingrijpende maatregelen. De omstandigheden in deze zaak rechtvaardigden niet de conclusie dat de verdachte wist dat hij het gebiedsverbod overtrad. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.