ECLI:NL:GHAMS:2018:2966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
23-001300-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding gebiedsverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Gambia in 1964, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 12 april 2017, waarin hij was veroordeeld voor het overtreden van een gebiedsverbod. De tenlastelegging bestond uit twee zaken: zaak A, waarin de verdachte op 24 oktober 2016 opzettelijk niet voldeed aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam om zich uit een bepaald gebied te verwijderen, en zaak B, waarin hij op 7 januari 2017 hetzelfde deed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak B niet op de hoogte was van de verlenging van het gebiedsverbod, waardoor hij daarvan is vrijgesproken. In zaak A oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk het gebiedsverbod had overtreden, ondanks zijn verweer dat de grenzen onduidelijk waren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, rekening houdend met zijn psychische toestand en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001300-17
Datum uitspraak: 17 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-215943-16 (zaak A) en 13-003994-17 (zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Gambia) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A:hij op of omstreeks 24 oktober 2016, op of rond 00.15 uur, te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172a en/of 177 van de Gemeentewet en/of art. 2.8 en/of 2.9B van de Algemene Plaatselijke verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast bij Politie Amsterdam) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het verblijfsgebod Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar voor een periode van 3 maanden, tot en met 24 november 2016 niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden te weten op 19 februari 2016;
zaak B:hij op of omstreeks 7 januari 2017, op of rond 04.19 uur, te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172a en/of 177 van de Gemeentewet en/of art. 2.8 en/of 2.9B van de Algemene Plaatselijke verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast bij Politie Amsterdam) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het verblijfsgebod Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar voor een periode van 3 maanden, tot en met 24 februari 2017 niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden te weten op 19 februari 2016.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak in zaak B

Met betrekking tot het onder B tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Uit de stukken van het geding blijkt dat het eerder aan de verdachte opgelegde - en aan hem bekende - gebiedsverbod voor de periode van 25 augustus 2016 tot en met 24 november 2016 op 22 november 2016 is verlengd met een periode van drie maanden (tot en met 24 februari 2017).
De verdachte heeft steeds verklaard, ook ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij op 7 januari 2017 niet op de hoogte was van voornoemd tegen hem uitgevaardigde bevel tot verlenging van het gebiedsverbod.
Voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel, inhoudende een gebiedsverbod, zoals aan de verdachte onder B is ten laste gelegd, moet vaststaan dat het verbod – en de verlenging hiervan – aan de verdachte bekend was. Nu uit de zich in het dossier bevindende vrachtbrief van 23 november 2016 slechts blijkt dat een afschrift van het bevel tot verlenging in de brievenbus van het door de verdachte opgegeven adres [adres] te Monnickendam is achtergelaten, kan louter op grond daarvan niet worden aangenomen dat het bevel tot verlening de verdachte in persoon heeft bereikt. Nu op basis van het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens op basis van de inhoud van het dossier evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte op 7 januari 2017 anderszins persoonlijk bekend was met het tegen hem uitgevaardigde bevel tot verlenging, kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zich opzettelijk aan het onder B tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging in zaak A

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep allereerst aangevoerd dat hij het niet terecht vindt dat hij een gebiedsverbod heeft opgelegd gekregen. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat de grenzen zoals weergegeven op het aan hem overhandigde gebiedskaartje voor hem onduidelijk waren, zodat hij niet wist welke straten onder het verbod vielen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De burgemeester van Amsterdam heeft op 24 mei 2016 een verwijderingsbevel tegen de verdachte uitgevaardigd. Dit bevel hield in dat de verdachte zich met ingang van 25 mei 2016 voor de duur van 3 maanden (tot en met 24 augustus 2016) niet in het in de tenlastelegging omschreven gebied mocht ophouden.
De verdachte heeft op 27 mei 2016 het aan hem opgelegde gebiedsverbod overtreden. Als gevolg van deze overtreding is het aan de verdachte opgelegde gebiedsverbod verlengd, inhoudende dat hij zich vanaf 25 augustus 2016 voor een periode van 3 maanden (tot en met 24 november 2016), diende te verwijderen uit het gebied zoals aangegeven op de bij het besluit gevoegde gebiedskaart. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van gebreken bij de totstandkoming van het besluit waarbij het gebiedsverbod is opgelegd, zodat het verbod rechtsgeldig is opgelegd.
Naar het oordeel van het hof zijn de grenzen van het gebied waar de verdachte niet mocht komen voldoende duidelijk weergegeven, zodat het aan de verdachte kenbaar was welke straten onder het gebied vielen. Dat de verdachte wist welke straten onder het gebiedsverbod vielen leidt het hof ook af uit de verklaring die de verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd op 24 oktober 2016. De verdachte heeft immers verklaard dat hij weet dat hij een verbod heeft tot 24 november 2016, en heeft daarbij geen melding gemaakt van enige bij hem bestaande onduidelijkheid over de grenzen van het gebied. Voorts staat vast dat de verdachte zich op de ten laste gelegde datum en tijd in het voor hem verboden gebied heeft bevonden.
Het hof verwerpt de verweren en acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring in zaak A

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in zaak A heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 oktober 2016, op of rond 00.15 uur, te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172a van de Gemeentewet namens de burgemeester van Amsterdam gegeven bevel, inhoudende om zich uit het door de burgemeester aangewezen gebied te verwijderen en zich daar voor een periode van 3 maanden, tot en met 24 november 2016 niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden te weten op 19 februari 2016.
Hetgeen in zaak A meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde in zaak A uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde in zaak A levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder A en B bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor onder A en B het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een aan hem opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast voor bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk bevel te negeren heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een hem van overheidswege in dat verband uitgevaardigd verbod.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2018 is hij veelvuldig voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de veelvuldige recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan met een vrijheidsbenemende straf, waarbij het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en geboden acht.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt het hof echter over en weer rekening met drie andere zaken tegen de verdachte die gelijktijdig doch niet gevoegd met de onderhavige zaak door het hof zijn behandeld en waarin het hof eveneens heden uitspraak doet.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf tevens acht geslagen op het met betrekking tot de persoon van de verdachte opgemaakte psychologisch Pro Justitia rapport van drs. [naam], GZ-psycholoog, d.d. 1 februari 2017. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een waanstoornis, dat dit ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde het geval was en dat dit gedeeltelijk zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde beïnvloedde. Het hof neemt deze conclusies van de psycholoog over en zal conform zijn advies de verdachte het tenlastegelegde verminderd toerekenen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van drie weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 13-003994-17 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 13-215943-16 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 13-215943-16 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. G. Oldekamp en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2018.
Mr. S. Bek is buiten staat dit arrest te ondertekenen.