ECLI:NL:RBAMS:2019:224
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van opzet bij overtreding gebiedsverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod was opgelegd voor de periode van 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018, en de verdachte zou zich op 15 november 2017 in het verboden gebied hebben bevonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 18 december 2018 en 8 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M. Rijser, hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, waarbij de vraag centraal stond of de verdachte wetenschap had van het gebiedsverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aankondiging was gedaan en dat het bevel op het door de verdachte opgegeven adres was bezorgd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van het verbod, omdat het bevel niet persoonlijk aan hem was overhandigd en hij de Nederlandse taal niet beheerst. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat het vereiste opzet ontbrak.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden, omdat niet vaststond dat de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod. De omstandigheden in deze zaak, waaronder de taalbarrière en het feit dat het bevel niet persoonlijk was overhandigd, leidden tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat hij zich in het verboden gebied bevond. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de tenlastelegging.