ECLI:NL:RBAMS:2019:224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
13/706024-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van opzet bij overtreding gebiedsverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod was opgelegd voor de periode van 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018, en de verdachte zou zich op 15 november 2017 in het verboden gebied hebben bevonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 18 december 2018 en 8 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M. Rijser, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, waarbij de vraag centraal stond of de verdachte wetenschap had van het gebiedsverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aankondiging was gedaan en dat het bevel op het door de verdachte opgegeven adres was bezorgd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van het verbod, omdat het bevel niet persoonlijk aan hem was overhandigd en hij de Nederlandse taal niet beheerst. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat het vereiste opzet ontbrak.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden, omdat niet vaststond dat de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod. De omstandigheden in deze zaak, waaronder de taalbarrière en het feit dat het bevel niet persoonlijk was overhandigd, leidden tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat hij zich in het verboden gebied bevond. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706024-18
Datum uitspraak: 8 januari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2018 (sluiting) en 8 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. M. Rijser, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 3 maanden gebiedsverbod, overlastgebied 2.0,
krachtens een wettelijk voorschrift, te weten art. 172/172A jo. 177 Gemeentewet jo. art. 2.9(A) Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018 niet mocht bevinden in/op overlastgebied 2.0, door, zich op voornoemde datum om 04.20 uur in/op de Oudezijds Achterburgwal, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vraag die centraal staat is of verdachte wetenschap had van het door hem overtreden gebiedsverbod. Het dossier bevat een verwijderingsbevel voor de duur van drie maanden, een aankondiging aan verdachte dat dit bevel waarschijnlijk aan hem zal worden uitgevaardigd en een vrachtbrief waaruit volgt dat het bevel ook daadwerkelijk is bezorgd op het door verdachte opgegeven adres. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2766) volgt dat een aankondiging in combinatie met een publicatie van het bevel in het dagblad Metro onvoldoende is om voorwaardelijk opzet bij een verdachte vast te stellen. In deze zaak ligt dat anders omdat verdachte is gewaarschuwd en hij bij die gelegenheid een adres heeft opgegeven. Uit de vrachtbrief volgt dat het bevel op dat adres is afgeleverd. Kennelijk heeft verdachte nagelaten zijn post te openen. Door zich desondanks in het verboden gebied te begeven, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het verbod zou overtreden. Verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad op het overtreden van het aan hem opgelegde verwijderingsbevel.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit nu bij verdachte het vereiste opzet op het overtreden van het verwijderingsbevel ontbrak. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte de brief heeft ontvangen. En al zou dit het geval zijn, gelet op zijn verstandelijk beperkte vermogens en de taalbarrière kan bovendien niet worden vastgesteld dat verdachte de inhoud van de brief heeft begrepen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte wordt vrijgesproken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel, inhoudende een gebiedsverbod, moet vaststaan dat het verbod aan de verdachte bekend was.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat op 29 september 2017 aan verdachte is aangekondigd dat mogelijk een gebiedsverbod aan hem zou worden opgelegd. Aan verdachte is vervolgens een dealerverblijfsverbod voor dealeroverlastgebied 2.0. opgelegd voor drie maanden, gedurende de periode van 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018. Daarnaast bevat het dossier een vrachtbrief waaruit blijkt dat het bevel op 17 oktober 2017 in de brievenbus is gedaan van het door verdachte opgegeven adres. Op 15 november 2017 is verdachte aangehouden in het hiervoor genoemde gebied. Verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, ook in samenhang bezien, niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat verdachte wist dat hij niet in het door hem betreden gebied mocht komen. Uit de vrachtbrief volgt immers niet dat het dealerverblijfsverbod verdachte in persoon heeft bereikt en daarnaast is slechts aangekondigd dat er een voordracht tot een verwijderingsbevel zou volgen, de uitkomst stond dus nog niet vast. Dat uit het dossier valt af te leiden dat verdachte eerder te maken heeft gehad met gebiedsverboden, maakt dit niet anders.
Bovendien kan niet worden vastgesteld in welke taal het politieverhoor is gevoerd waarin de voordracht van verdachte om hem een verbod op te leggen is aangekondigd. Daarnaast is het bevel en bijbehorend schrijven enkel in het Nederlands bezorgd, terwijl verdachte de Nederlandse taal niet beheerst.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, ook in samenhang bezien, niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat verdachte wist dat hij niet in het door hem betreden gebied mocht komen. Uit de vrachtbrief volgt immers niet dat het verwijderingsbevel verdachte in persoon heeft bereikt (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2018:2966). Daarnaast is slechts aangekondigd dat er een voordracht tot een verwijderingsbevel zou kunnen volgen, de uitkomst stond dus nog niet vast.
De stelling van de officier van justitie, dat het op de weg van verdachte lag om te onderzoeken of hem daadwerkelijk een bevel was opgelegd en dat met het nalaten daarvan onder de genoemde omstandigheden het bewijs van voorwaardelijk opzet is geleverd, is volgens de rechtbank onjuist. Juist bij zo een ingrijpende beslissing als het opleggen van een gebiedsverbod, dat beperkingen in de bewegingsvrijheid voor de betrokken burger meebrengt, is het aan de overheid om de betreffende persoon daarvan op de hoogte te brengen. Het voert naar het oordeel van de rechtbank te ver om in dit geval het nalaten van het doen van nader onderzoek voor rekening van verdachte te laten komen, als dat zou betekenen dat met dat nalaten het bewijs van het ten laste gelegde opzet zou zijn gegeven (zie ook ECLI:GHAMS:2016:1014 en ECLI:NL:GHAMS:2017:1660). Dat uit het strafblad van verdachte valt af te leiden dat verdachte eerder te maken heeft gehad met gebiedsverboden, maakt dit niet anders.
Andere concrete aanknopingspunten op grond waarvan verdachtes wetenschap van het bestaan van het gebiedsverbod kan worden vastgesteld ontbreken. Dat betekent dat vrijspraak moet volgen.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bouwman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 januari 2019.