3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag (feit 1 primair) en het voorhanden hebben van een revolver (feit 2). De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
Op 20 april 2008 is [slachtoffer] omstreeks 19.25 uur in de winkel MovieMax geweest, destijds gevestigd op het adres [vestigingsadres] . Om 19.44 uur wordt er bij de politie melding gemaakt dat er een dode man in de lift van de flat [naam flat] ligt. Dit blijkt [slachtoffer] te zijn. Hij is met een zogenaamd ‘opgezet schot’ met een revolver in zijn hoofd geschoten, waarna hij onmiddellijk is overleden. Op de liftdeuren op de negende verdieping worden bloedspatten aangetroffen. Aangenomen moet worden dat het schot is gelost toen de lift op de negende verdieping was.
Bewijsoverwegingen
Verklaringen getuige [naam getuige 1]
Getuige [naam getuige 1] woonde ook in de flat [naam flat] . Hij verklaart dat hij op 20 april 2008 naar beneden ging om een zak vuilnis weg te gooien en een naar beneden gevallen shirtje op te halen. Hij heeft vanaf de galerij [slachtoffer] aan zien komen lopen in de richting van de lift. Als hij op de begane grond uitstapt, staat [slachtoffer] te wachten om vervolgens de lift in te stappen. Dan ziet hij twee mannen aan komen lopen. Eén van hen herkent hij als ‘ [bijnaam 1] ’, de andere man had lange rastaharen, hij noemt hem verder [bijnaam 2] . [bijnaam 2] loopt voorop. Eén van de mannen roept: ‘houd de lift, houd de lift’. Als [naam getuige 1] even later terugloopt in de richting van de flat ziet hij beide mannen met snelle pas bij de flat vandaan lopen. Kort daarna treft hij in de lift het slachtoffer aan. Volgens [naam getuige 1] kan het niet anders dan dat deze twee mannen bij [slachtoffer] in de lift zijn gestapt en zij degenen zijn die [slachtoffer] van het leven hebben beroofd. Bij het teruglopen naar de flat heeft hij niemand anders gezien. [naam getuige 1] verklaart ook dat hij het schieten niet heeft gezien maar dat hij naderhand op straat heeft gehoord dat [bijnaam 2] degene is die [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
De rechtbank ziet de verklaringen van getuige [naam getuige 1] in grote lijnen bevestigd door getuige [naam getuige 2] , partner van [naam getuige 1] . Zij verklaart dat [naam getuige 1] in de avond van 20 april 2008 inderdaad naar beneden was gegaan om een shirtje te halen, en dat hij na ongeveer vijf minuten terug kwam. Toen vertelde hij dat hij een dode man in de lift had zien liggen en dat die naar binnen kwam toen hij de lift uit ging. Toen hij de deur van de portiek uit kwam, kwamen er twee jongens aan, waarvan er één lange rasta’s had. Toen hij het shirtje had gepakt, zag hij die jongens al weer lopen.
Was verdachte een van de mannen bij de lift en heeft hij geschoten?
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag wie de twee mannen zijn die door [naam getuige 1] bij de lift zijn gezien. Volgens [naam getuige 1] zelf is één van hen [bijnaam 1] , de andere noemt hij [bijnaam 2] . [naam getuige 1] herkent [medeverdachte] van een foto als de persoon die hij [bijnaam 1] noemt. [bijnaam 1] is de bijnaam van [medeverdachte] . Daarnaast geeft [naam getuige 1] een signalement van de persoon die hij [bijnaam 2] noemt. Op grond van camerabeelden van de winkel Phone Home van iets eerder die avond (tussen 19.19 en 19.24 uur), waar verdachte op is te zien, stelt de rechtbank vast dat het door [naam getuige 1] opgegeven signalement grotendeels overeenkomt met hoe verdachte er die dag uitzag. Verdachte bevond zich bovendien rond 19.25 uur, het tijdstip waarop [slachtoffer] in de MovieMax is geweest, in een groep jongens die zich voor deze winkel ophield. Ook [medeverdachte] heeft rondom dat tijdstip bij deze groep jongens gestaan. [medeverdachte] en verdachte kennen elkaar.
Er zijn dan ook sterke aanwijzingen dat verdachte de man met de lange rastaharen was die getuige [naam getuige 1] samen met ‘ [bijnaam 1] ’ bij de lift heeft gezien. De rechtbank ziet dit in de hierna te noemen bewijsmiddelen bevestigd. Uit die bewijsmiddelen volgt bovendien dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten.
Evenals getuige [naam getuige 1] heeft de bedreigde getuige verklaard dat hij op straat heeft gehoord dat verdachte [slachtoffer] heeft doodgeschoten en dat [bijnaam 1] erbij was. Later heeft de getuige ook van verdachte zelf gehoord over zijn betrokkenheid. Verdachte heeft hem zelf verteld dat hij het slachtoffer in de lift heeft doodgeschoten en dat [bijnaam 1] erbij was. De bedreigde getuige herkent [medeverdachte] op een foto als de persoon die hij [bijnaam 1] noemt.
Ook in gesprekken met anderen heeft verdachte zichzelf belast. Tijdens zijn voorlopige hechtenis in 2008 zijn enkele gesprekken die verdachte met personen die bij hem op bezoek kwamen afgeluisterd. Verdachte heeft in die gesprekken (met onder anderen zijn toenmalige vriendin) onder meer het volgende gezegd: ‘niemand weet wat ik heb gedaan toch, die dag, dus niemand weet wat ik heb omgebracht niet mijn broertje niemand’ en ‘niemand wist het Gi ik heb dat ene alleen gedaan toch! Dinges was weggerend die dat toch, maar ik heb het niet samen met hem gedaan’. Ook heeft verdachte gesprekken gevoerd met een politie-infiltrant, die zich voordeed als medegedetineerde. In die gesprekken heeft verdachte onder meer gezegd: ‘mijn maat liep weg, ik stond alleen en begon te blazen’ en ‘gelukkig had ik mijn revolver bij mij en niet iets anders, anders hadden zij mij gepakt’.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte een verzonnen verhaal aan de infiltrant heeft verteld. Immers stemmen de opmerkingen overeen met hetgeen verdachte tegen zijn toenmalige vriendin heeft gezegd en met de verklaringen van getuige [naam getuige 1] en de bedreigde getuige. Bovendien, als verdachte daadwerkelijk in de gaten had dat hij met een politieagent van doen had, valt niet goed te begrijpen waarom hij zichzelf in de gesprekken met deze agent opzettelijk en ten onrechte zou belasten.
Ten slotte weegt in de overtuiging van de rechtbank mee dat verdachte een vals alibi heeft opgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 april 2008 omstreeks 18.00 uur naar de kermis is gegaan in het centrum van de stad. Daaruit zou volgen dat hij [slachtoffer] niet kan hebben doodgeschoten, omdat hij niet in de buurt van [naam flat] was tussen 19.25 uur en 19.45 uur. Gebleken is echter dat hij zich rond 19.25 uur bij de Moviemax ophield en dat hij om 19.33 uur een telefoonmast in de buurt van de flat [naam flat] aanstraalde. Pas later op de avond vertoont de telefoon van verdachte een ‘beweging’ van de Bijlmer richting centrum. Ook blijkt uit afgeluisterde gesprekken dat hij anderen heeft geïnstrueerd wat zij wel en niet tegenover de politie moeten verklaren. Zo zegt hij tegen zijn vriendin dat zij tegen [naam 1] moet zeggen om naar [naam 2] te gaan (de rechtbank begrijpt: getuige [naam getuige 3] ), en dat [naam 2] alleen moet vertellen waar ze zijn gegaan die dag en niks anders. En tijdens een ander gesprek instrueert hij zijn bezoek dat als de politie hun vraagt of hij Surinaams kan praten, zij moeten antwoorden “hij is toch een Antilliaan?”. Het kan niet anders dan dat deze instructie verband houdt met de verklaring van getuige [naam getuige 1] dat hij de mannen Surinaams heeft horen praten.
Betrouwbaarheid bedreigde getuige
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de bedreigde getuige betrouwbaar zijn, en daarmee bruikbaar voor het bewijs. In de eerste plaats geldt dat de verklaringen overeenkomen met andere onderzoeksbevindingen, zoals de verklaringen van getuige [naam getuige 1] en de opmerkingen van verdachte zelf. Ook neemt de rechtbank in acht hetgeen de rechter-commissaris, die de bedreigde getuige een verhoor heeft afgenomen, heeft overwogen omtrent diens betrouwbaarheid: ‘Ik heb op geen enkel moment het gevoel gekregen dat NN niet de waarheid sprak, integendeel, waarbij ik mij mede baseer op mijn kennis van het procesdossier. De wijze waarop de antwoorden zijn gegeven en mij, waar nodig, inzicht is verschaft in de redenen van wetenschap, hebben mijn oordeel over de betrouwbaarheid van NN positief beïnvloed.’
Gebruik verklaringen bedreigde getuige
De rechtbank gebruikt de verklaringen van de bedreigde getuige voor het bewijs. In dat verband overweegt de rechtbank nog het volgende.
Op grond van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering mag het bewijs niet ‘uitsluitend of in beslissende mate’ bestaan uit verklaringen van anonieme getuigen. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval ook geen sprake van. De verklaringen van de bedreigde getuige zijn weliswaar een belangrijk onderdeel van het bewijs, maar het bewijs rust hier niet uitsluitend of in beslissende mate op. Immers zijn de verklaringen van getuige [naam getuige 1] , de camerabeelden en historische telecomgegevens (waaruit de aanwezigheid van verdachte rondom het tijdstip en de plaats delict blijkt) en de opmerkingen die verdachte zelf heeft gemaakt ook belangrijke onderdelen van het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 344a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De bedreigde getuige is als zodanig bij de rechter-commissaris gehoord, en het bewezen geachte feit (doodslag, de rechtbank gaat daar hieronder nader op in) betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het behoeft geen betoog dat het doodschieten van een ander in de lift van een appartementencomplex een feit betreft dat gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
De raadsvrouw heeft betoogd dat, volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, anonieme verklaringen afbreuk doen aan het recht van de verdediging om eventuele vooroordelen, vijandigheid jegens verdachte dan wel (on)betrouwbaarheid van de getuige aan te tonen/betwisten. Volgens de raadsvrouw dienen voldoende compenserende maatregelen te worden genomen, die verzekeren dat een eerlijke en zorgvuldige beoordeling omtrent de betrouwbaarheid van het bewijs plaatsvindt.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van de bedreigde getuige niet in beslissende mate de bewijslast tegen verdachte vormen. De maatregelen die zijn genomen, zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te waarborgen dat er sprake is van een eerlijk proces. Zowel de verdediging als de officier van justitie zijn niet op de hoogte van de identiteit van de bedreigde getuige en beide partijen zijn niet bij het verhoor door de rechter-commissaris aanwezig geweest. De raadsvrouw heeft, net als de officier van justitie, de gelegenheid gekregen om op voorhand schriftelijke vragen in te dienen bij de rechter-commissaris. In het verhoor zijn al deze vragen gesteld, beantwoord en, voor zover de noodzakelijke afscherming van de identiteit van de getuige dat toeliet, zijn de antwoorden van de getuige in het proces-verbaal opgenomen.
Oordeel over het ten laste gelegde
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Het is vervolgens de vraag welke strafbare feiten dat oplevert.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en ook niet dat hij het feit samen met iemand anders heeft gepleegd. Hij zal daarom van de onder 1 ten laste gelegde moord, en van het onderdeel ‘medeplegen’ worden vrijgesproken. Door bij het slachtoffer in de lift te stappen, hem een revolver op zijn hoofd te zetten en de trekker over te halen, heeft verdachte opzet gehad op de dood van het slachtoffer en daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan doodslag. Daarmee heeft hij een revolver voorhanden gehad en is ook feit 2 bewezen. Van het onderdeel ‘medeplegen’ zal verdachte worden vrijgesproken, nu niet is bewezen dat hij samen met iemand anders een revolver voorhanden heeft gehad. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] met verdachte is meegelopen, is onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken.