In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a Sv, ingediend door twee klagers, die de teruggave van een in beslag genomen Rolex Yacht-Master II vorderden. De Rolex was op 24 april 2018 in beslag genomen bij de beslagene, die verdacht wordt van witwassen. Klagers stelden dat het horloge eigendom was van hun overleden vader, die het aan de beslagene had uitgeleend. De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het klaagschrift op 28 augustus 2018 was ontvangen en het Openbaar Ministerie op 19 november 2018 zijn standpunt had kenbaar gemaakt. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 zijn de klagers, hun moeder, de beslagene en de officier van justitie gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klagers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun eigendom van het horloge. De beslagene had verklaard dat het horloge van een vriend was en dat hij het voor verkoop had. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het horloge, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat het horloge later verbeurd zal worden verklaard in de strafzaak tegen de beslagene. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van de strafzaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslagene het horloge niet terugkrijgt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor de klagers.