Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 april 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 10 oktober 2018 waarbij een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2019 en de daarin genoemde (proces)stukken.
“
Artikel 37Indien de aangewezen koper of deelnemer die op het op een na hoogste bod heeft gewezen, de notulen niet ondertekent of niet binnen de termijn betaalt, verliest hij de hoedanigheid van de koper, het recht om deel te nemen aan toekomstige veilingen die voor dit onderwerp van privatisering worden georganiseerd, evenals het recht om de aanbetaling terug te krijgen.
3. Het verzoek om opschorting van de uitvoering van individuele akten en handelingen die krachtens de in punt 1 bedoelde verordening[rechtbank: de Verordening]
zijn genomen, wordt afgewezen.”
Supreme Courtvan Servië (destijds de hoogte instantie in bestuursrechtelijke zaken) op 17 mei 2007 in een procedure geoordeeld dat het besluit van het Ministerie op onjuiste gronden was genomen en beslist dat een nieuw besluit genomen moest worden. Het
Supreme Courtheeft onder meer als volgt beslist en overwogen:
JudgmentThe action is ACCEPTED and the conclusion No. 405-03-1/2005-01, dated 11 May 2005, of the Ministry of Economy of the Republic of Serbia is CANCELLED.
, the objection – the request of the plaintiff[rechtbank: EC]
for the refunding of the deposit, (…) had been rejected as untimely.
deciding on the objection (…) and on the request (…) had decided as on a single request of the plaintiff in the manner in which it had committed material breach of the provisions of (…) and because it makes the wording unclear and contradictory to the reasons of the conclusion, which are related to the refunding of the deposit only.
Supreme Courteen nieuw besluit genomen. Dit besluit luidt voor zover van belang als volgt:
“
BesluitHet verzoek tot terugbetaling van de aanbetaling wordt VERWORPEN, als niet-tijdig.
“
In deze stand van zaken, en rekening houdend met het onbetwistbaar feit dat de realisatie van de gedaagde[rechtbank: ADRPP]
, dat wil zeggen de inning van een bankgarantie door de eiser[rechtbank: EC]
in naam van de aanbetaling voor deelname aan de openbare verkoop voor de verkoop van het onderwerp van privatisering UTP “Morava” uit Čačak, op grond van de bepalingen van artikel 37 en 37a Verordening (…), en voor die bepalingen heeft het Constitutioneel Hof van Servië bij zijn Besluit gepubliceerd op 29.05.2004 vastgesteld dat ze in strijd met de Grondwet en de Wet zijn en dat in dit geval de rechtsgrondslag voor het behouden van de betaalde aanbetaling door de gedaagde niet geldig is, omdat er in de concrete zaak geen andere wettelijke of contractuele basis is om de betaalde aanbetaling voor deelname op de openbare verkoop te behouden, om welke reden de vordering van de eiser werd beoordeeld door de rechtbank als gegrond.”
“
De herziening van de gedaagde Agentschap voor privatisering uit Belgrado WORDT GOEDGEKEURD, en het vonnis van de Hogere Handelsrechtbank in Belgrado (…) vanaf 7/10/2009 en het vonnis van de Handelsrechtbank in Belgrado (…) vanaf 12/06/2008, in het deel waar het nodig is om aan de aanklager[rechtbank: EC]
het bedrag van 462.107 euro met de binnenlandse rente te betalen vanaf 24/01/2008 tot de laatste betaling in dinars met wisselkoers van de Nationale Bank van Servië op het betaaldatum, en in het deel waar het nodig is om de kosten van het geschil aan de aanklager te vergoeden in totaal 673.000,00 dinars, zullen worden HERZIEN en beslist:
gaat om een feit die van kracht is geweest vóór de beslissing en bekendmaking van het besluit van het Grondwettelijk Hof, en op deze verhouding kan niet het besluit van het Grondwettelijk Hof toegepast worden die volgens artikel 51 rechtsgevolgen voor de toekomst heeft.(…) In dit geval, is deze terugwerkende kracht niet voorgeschreven door de bepalingen van artikel 51 van de Wet (…) en daarom is het verzoek voor terugbetaling ongegrond.”
Het vonnis
het bedrag van 48.141.256,70 dinars te betalen, als hoofdschuld, met de wettelijke rente vanaf 09/11/2012 tot de laatste betaling binnen 8 dagen van het ontvangen van het vonnis onder de bedreiging van gedwongen uitvoering.
de bescherming van de bedreigde rechten kan vragen, de terugbetaling van de verworven, op basis van rechtsgeldig gewijzigde document, dooreen aanklacht met betrekking tot van ongerechtvaardigde verrijking(onderstreping rechtbank)
in te dienen, dat wil zeggen dat hij kan vragen dat gedaagde betaalt terug wat hij gekregen heeft op basis van het vonnis dat later gewijzigd werd, en rekening houden met de bepalingen artikel 210 paragraaf 2 van de Verbintenissenrecht.Namelijk, krachtens artikel 210 paragraaf 2 van de Verbintenissenrecht werd voorgeschreven dat verbintenis tot teruggave of compensatie van de waarde treedt ook op wanneer iets ontvangen werd gebaseerd op iets dat niet bereikt werd of dat later afgevallen is. (…)”
Het vonnis
werd VERWORPEN als ongegrond en het vonnis (…) vanaf 17/09/2013 van de Handelsrechtbank in Belgrado werd BEVESTIGD.
krachtens artikel 210 van de Verbintenissenrecht.(…) Derhalve heeft de rechtbank van eerste aanleg het materiële recht juist toegepast (…) en de gedaagde[rechtbank: EC]
werd tot de terugbetaling verplicht op basis van ongerechtvaardigde verrijking (…)”
17 september 2013 (zie 2.14) en 8 april 2015 (zie 2.15) in Servië te executeren.
3.Het geschil
Hoofdsom bij vonnis van 17 september 2013 RSD 48.141.256,70
RSD 961.500,00
4.De beoordeling
Rechtsmacht
bis-Vo) is in formeel opzicht uitsluitend van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie en dus niet op beslissingen uit Servië. Dit brengt mee dat naar het Nederlandse commune internationaal bevoegdheidsrecht moet worden bepaald of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van ADRPP.
bisVerordening is dat geschillen zoveel mogelijk moeten worden behandeld door de rechter van het land dat een nauwe band heeft met het geschil. In de Brussel I
bisVerordening is geen specifieke regeling voor vorderingen uit ongerechtvaardigde verrijking opgenomen. De bevoegdheidsregels voor vorderingen uit onrechtmatige daad zijn – volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU (HvJEU) – ook van toepassing op andere vorderingen die geen verband houden met een verbintenis uit overeenkomst. Daaronder wordt ook de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking begrepen, hetgeen aansluit bij de kwalificatie van ongerechtvaardigde verrijking als niet-contractuele verbintenis onder Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II).
Handlungsort) als bij de plaats waar de schade is ingetreden (het
Erfolgsort). In dit geval was de gestelde ongerechtvaardigde verrijking en dus het schadebrengende feit gelegen in de terugbetaling van het door ADRPP ontvangen bedrag onder de bankgarantie aan EC op een speciaal daartoe geopende bankrekening in Servië. Zowel het Handlungsort als het Erfolgsort bevinden zich dus in Servië. Bovendien had het geschil hoofdzakelijk aanknopingspunten met Servië, nu de vordering voortvloeide uit een in Servië gehouden veiling van het aandelenkapitaal in een Servische onderneming. Rechtsmacht van de Servische rechter is daarmee ook in overeenstemming met het internationaal algemeen aanvaarde uitgangspunt dat geschillen zoveel mogelijk moeten worden behandeld door de rechter van een land een nauwe band heeft met het geschil.
fair trialals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het onder (iii) bedoelde criterium betreft de gevolgen van de erkenning voor de Nederlandse openbare orde. Bij de beoordeling of aan deze voorwaarden is voldaan, geldt niet het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling van de staat van herkomst, dat ten grondslag ligt aan internationale regelingen over erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen. Bij de beoordeling of is voldaan aan de onder (ii) en (iii) genoemde voorwaarden gaat het er niet om of de buitenlandse beslissing juist is (er is geen plaats voor een
révision au fond). Dit brengt mee dat ook een rechterlijke beslissing die binnen de Nederlandse rechtsorde als onjuist wordt aangemerkt, kan worden erkend. Dat is anders indien erkenning, gelet op de totstandkoming of inhoud van de desbetreffende beslissing, in strijd komt met beginselen en waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt (vgl. r.o. 4.1.3 en 4.1.4 van HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54, Yukos).
Policy and Process of Privatization Report”), dat is gedateerd op 15 maart 2004, staat onder meer:
Taking into consideration numerous objections suspecting possible corruption and the violation of the process of privatization, the Anti-Corruption Council performed the analysis of the prevailing Law on Privatization,
petitioners” die zich tot de
Anti-Corruption Councilhebben gewend. Morava wordt genoemd als één van de
petitioners. De rechtbank kan, anders dan EC, op basis van dit rapport niet concluderen dat EC in de gerechtelijke procedures in Servië geen eerlijk proces heeft gehad. Het rapport betreft veeleer een analyse van de privatiseringswet en doet een aantal aanbevelingen voor aanpassingen van die wet. Het rapport gaat niet specifiek over de privatisering van Morava. Uit het rapport kan enkel worden afgeleid dat vertegenwoordigers van Morava zich kennelijk tot de
Anti-Corruption Councilhebben gewend om hun bezwaren tegen de privatisering te uiten.
6.198,00(2 punten × tarief € 3.099)